ECLI:NL:RBMNE:2022:2474

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
16-271512-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op noodweer in doodslagzaak met veroordeling voor het verbergen van een lijk

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd in P.I. Lelystad, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 juni 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft een beroep op noodweer in een doodslagzaak. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk doden van [slachtoffer] in de periode van 27 september 2021 tot en met 8 oktober 2021 in Voorthuizen of Eemnes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de nacht van 28 op 29 september 2021 een ruzie had met [slachtoffer], waarbij hij haar heeft gewurgd. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad en sprak de verdachte vrij van doodslag. De rechtbank oordeelde echter wel dat de verdachte schuldig was aan mishandeling, wat leidde tot de dood van [slachtoffer]. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het verbergen van het lijk van [slachtoffer] en kreeg hij een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd. De rechtbank overwoog dat de verdachte respectloos met het lichaam van [slachtoffer] was omgegaan en dat zijn handelen de openbare orde had geschaad. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte voor feit 1 werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-271512-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in P.I. Lelystad,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 januari 2022, 6 april 2022 en 13 juni 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.P. Altena en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.H. Dijkstra, alsmede de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] en respectievelijk hun advocaten mr. L. van Gaalen-Beuzekom, mr. H. Giard en mr. M. Veldman, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De wijziging ziet op verfeitelijking van de gedragingen onder de feiten 1 en 2 beschreven. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
1. in de periode van 27 september 2021 tot en met 8 oktober 2021 in Voorthuizen of Eemnes, althans in Nederland, [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ) van het leven heeft beroofd.
2. in de periode van 27 september 2021 tot en met 8 oktober 2021 in Voorthuizen of Eemnes, althans in Nederland, het lijk van [slachtoffer] heeft verborgen en weggevoerd.

3.VOORVRAGEN

Aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging te schorsen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte schuldig is aan doodslag, zoals onder feit 1 primair ten laste is gelegd. Voorbedachte raad is niet te bewijzen, aldus de officier van justitie. Verdachte heeft grotendeels bekend en uit de afgeluisterde OVC-gesprekken blijkt volgens de officier van justitie dat verdachte op enig moment bewust heeft gekozen voor verwurging van [slachtoffer] . Daarbij heeft verdachte minstens voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] gehad.
De officier van justitie acht ook feit 2 te bewijzen. Verdachte heeft op 29 september 2021 in Voorthuizen het lichaam van [slachtoffer] in een auto geplaatst en bewust afgedekt met diverse voorwerpen. Vervolgens heeft verdachte de auto, met daarin het lichaam van [slachtoffer] , gereden van Voorthuizen naar Eemnes, waar hij de auto, met het bedekte lichaam van [slachtoffer] , heeft achtergelaten. Door zodoende te handelen is naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake van een situatie waarin het handelen van verdachte gericht was op het voorkomen dat anderen het lichaam zouden waarnemen, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt dat de onder 1 primair ten laste gelegde voorbedachte raad niet bewezen kan worden, maar dat het handelen van verdachte wel de dood van [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad. Juridisch biedt de inhoud van het dossier aanknopingspunten voor een handelen met voorwaardelijk opzet op de dood.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde verzoekt de raadsvrouw om vrijspraak. Primair voert zij daartoe aan dat uit het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat [slachtoffer] reeds was overleden toen verdachte haar lichaam versleepte naar de auto, noch dat [slachtoffer] al was overleden toen verdachte haar lichaam met de auto vervoerde.
Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat niet bewezen kan worden dat verdachte het oogmerk had op het verhelen van het overlijden van [slachtoffer] . Immers, verdachte was bekend met het feit dat er camera’s hingen op het chaletpark in Voorthuizen en bij het hotel in Eemnes. Desondanks heeft verdachte in Voorthuizen het lichaam van [slachtoffer] in het zicht van de camera’s versleept en is hij daarna met dit lichaam naar het hotel in Eemnes gereden alwaar hij met zijn eigen ID-kaart is ingecheckt, aldus de raadsvrouw.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Met betrekking tot feit 1
De feiten
Op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, zoals vermeld in de voetnoten, gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan.
In zijn chalet in Voorthuizen, gemeente Barneveld, heeft verdachte na 03:00 uur in de nacht van 28 op 29 september 2021, een ruzie gehad met [slachtoffer] . In het verloop van die ruzie is verdachte bovenop [slachtoffer] gaan zitten, terwijl zij op de grond lag. Verdachte heeft [slachtoffer] met zijn rechterhand bij de keel gepakt en heeft tegelijkertijd met zijn lichaam extra druk uitgeoefend op zijn (rechter)arm. [2]
Het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is, in haar auto, gevonden in de avond van 7 oktober 2021 op het parkeerterrein van een hotel in Eemnes. [3]
Het overlijden van [slachtoffer] kan zonder meer worden verklaard door samendrukkende krachtinwerking op de hals (wurging), het gelaat (smoren) en/of de borst (versmachting). [4]
De GGD-arts heeft op 8 oktober 2021 het lichaam van [slachtoffer] geschouwd en heeft geschat dat zij toen al negen dagen dood was. [5] De rechtbank overweegt dat dit zou betekenen dat [slachtoffer] op 29 september 2021 is overleden. Dit acht de rechtbank aannemelijk nu enerzijds hiervoor geen contra-indicaties zijn aangetroffen en anderzijds verdachte heeft verklaard dat zij in de bewuste nacht van 28 op 29 september 2021 bewegingloos bleef liggen, nadat hij met zijn lichaam druk heeft uitgeoefend op de arm en hand die de keel van [slachtoffer] heeft omvat.
De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat door de druk die verdachte heeft uitgeoefend op de keel van [slachtoffer] , de zuurstoftoevoer van [slachtoffer] is belemmerd, ten gevolge waarvan zij op 29 september 2021 in Voorthuizen is komen te overlijden.
De rechtbank overweegt voorts dat het procesdossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat verdachte heeft gehandeld met het opzet om [slachtoffer] van het leven te beroven. Ook voor het oordeel dat sprake was van voorwaardelijk opzet bieden de bewijs-middelen onvoldoende aanknopingspunt, mede omdat de bewijsmiddelen in het midden laten welke duur, kracht en/of intensiteit van druk op de keel benodigd was om het overlijden van [slachtoffer] te veroorzaken. Ten aanzien van deze laatste overweging weegt de rechtbank mee dat uit het sectieverslag (pag. 14 van 15, onder nummer 30) volgt dat het inwendige deel van de keel intact was, zodat onduidelijk is welke mate van druk door verdachte is uitgeoefend op de keel van [slachtoffer] . Voorts bieden de bewijsmiddelen geen duidelijkheid in hoeverre bij het overlijden een rol heeft gespeeld dat [slachtoffer] onder invloed was van cocaïne, alcohol en THC.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat noch in het schouwverslag, noch in het sectieverslag melding is gemaakt van zwaar lichamelijk letsel, anders dan het overlijden van [slachtoffer] .
Op grond van het vorenstaande heeft de rechtbank niet de overtuiging dat verdachte het onder primair en onder subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Wel acht de rechtbank overtuigend bewezen dat verdachte op 29 september 2021 in Voorthuizen [slachtoffer] heeft mishandeld, ten gevolge waarvan zij is komen te overlijden.
Met betrekking tot feit 2
De feiten
Op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, zoals vermeld in de voetnoten, gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan.
In de nacht van 28 op 29 september 2021 heeft verdachte in Voorthuizen, gemeente Barneveld, het lichaam van [slachtoffer] uit het chalet van verdachte gesleept naar de parkeerplaats waar de auto van [slachtoffer] stond geparkeerd. Vervolgens heeft verdachte het lichaam van [slachtoffer] op de achterbank van haar auto (Volkswagen Polo) gelegd, waarna verdachte diverse goederen op het lichaam van [slachtoffer] heeft gelegd, zodanig dat haar lichaam niet langer zichtbaar was wanneer de portieren van de Volkswagen Polo gesloten waren. Hierna is verdachte met die auto vanuit Voorthuizen naar de parkeerplaats van hotel [hotel] te Eemnes gereden, waar verdachte de Volkswagen Polo met [slachtoffer] op de achterbank heeft geparkeerd en heeft achtergelaten. [6]
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt uit de inhoud van de bewijsmiddelen dat [slachtoffer] reeds op 29 september 2021 is overleden. Nu volgens het pathologisch onderzoek het overlijden van [slachtoffer] zonder meer kan worden verklaard door samendrukkende krachtinwerking op de hals (wurging), het gelaat (smoren) en/of de borst (versmachting) [7] , verdachte zelf heeft verklaard dat [slachtoffer] direct na voormelde mishandeling door verdachte bewegingloos bleef liggen [8] , en voorts uit de camerabeelden van het chaletpark [9] valt te herleiden dat verdachte tussen 03:43 uur en 03:46 uur het lichaam van [slachtoffer] aan haar armen over de weg versleepte zonder dat [slachtoffer] heeft bewogen, heeft de rechtbank de overtuiging dat [slachtoffer] reeds was overleden ten tijde van het verslepen.
Verdachte heeft weliswaar verklaard niet te weten waarom hij het lichaam van [slachtoffer] in de Volkswagen Polo heeft geplaatst en vervolgens heeft bedekt met onder meer een dekbed en matten. De rechtbank overweegt dat uit de camerabeelden volgt dat verdachte van de parkeerplaats naar het chalet is gelopen om het dekbed en de matten op te halen. [10] De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte op dat moment, doelbewust, ontdekking van het onder 1 ten laste gelegde feit en van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] heeft willen voorkomen.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte diezelfde nacht tot drie keer met de Volkswagen Polo is teruggekeerd naar het chaletpark in Voorthuizen, terwijl niet bekend is waar verdachte met die auto in de tussentijd is geweest. [11] De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat zal worden bewezen verklaard dat verdachte het feit ‘in Nederland’ heeft begaan, nu het gaat om een voortdurend delict.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. op 29 september 2021 te Voorthuizen (gemeente Barneveld) [slachtoffer] heeft mishandeld door:
terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, bovenop haar te gaan zitten, en/of
haar met zijn (rechter)hand bij de keel te pakken, terwijl hij tegelijkertijd met zijn lichaam extra druk uitoefende op zijn (rechter)arm, waardoor hij haar zuurstoftoevoer heeft belet/belemmerd, ten gevolge waarvan zij is komen te overlijden;
2. in de periode van 29 september 2021 tot en met 7 oktober 2021 in Nederland, het lijk van [slachtoffer] heeft verborgen en weggevoerd met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft verdachte:
  • het lijk van die [slachtoffer] uit een chalet in Voorthuizen gesleept en/of
  • (vervolgens) het lijk van die [slachtoffer] in een auto gelegd, en/of
  • (vervolgens) diverse goederen op het lijk van die [slachtoffer] gelegd, waardoor dit lijk niet langer zichtbaar was wanneer de portieren van de auto gesloten waren, en/of
  • (vervolgens) met voornoemde auto vanuit Voorthuizen naar de parkeerplaats van hotel [hotel] te Eemnes gereden, en/of
  • (vervolgens) deze voornoemde auto daar geparkeerd en achtergelaten.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

6.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat moet worden uitgegaan van de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] hem met een mes aanviel en dat hem daarom een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Er was immers sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen. De verklaring van verdachte is vanaf het allereerste verhoor steeds consequent geweest en wordt ondersteund door feitelijke omstandigheden uit het dossier. Daarnaast wordt de verklaring van verdachte ondersteund door verschillende getuigen die verklaren dat [slachtoffer] – zeker wanneer zij onder invloed was – zeer agressief kon zijn. De verdediging door verdachte tegen de dreiging van [slachtoffer] was noodzakelijk nu de dreiging serieus was, terwijl hij zich in een kleine ruimte bevond waar hij geen kant op kon, het steekwapen nog steeds in de nabijheid van [slachtoffer] lag en verdachte geen reële mogelijkheid had om zich aan de situatie te onttrekken. De verdediging stond in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding, aldus de raadsvrouw.
Subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op noodweerexces. Op het moment dat voor verdachte de noodzaak tot verdediging van zijn eigen lijf bestond heeft dit bij hem een heftige gemoedsbeweging veroorzaakt die hem niet meer in staat stelde de grenzen van het noodzakelijke op juiste wijze te bepalen, aldus de raadsvrouw. Gelet op het voorgaande verzoekt de raadsvrouw om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt, omdat het handelen van verdachte niet als verdedigend, maar als aanvallend moet worden beschouwd. Voorts is opgemerkt dat verdachte zich had kunnen – en moeten – onttrekken aan de situatie waarin hij zich begaf. Verdachte heeft ten slotte door het verwurgen van het [slachtoffer] de grenzen van het proportionele overschreden. Ook om voornoemde redenen komt verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toe.
Gelet op het voorgaande en gelet op het feit dat van een hevige gemoedsbeweging niet is gebleken, kan een beroep op noodweerexces ook niet slagen, aldus de officier van justitie.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Voor een geslaagd beroep op noodweer is, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed.
Indien door of namens verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de door verdachte geschetste toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Meer concreet moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het door verdachte begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 28 op 29 september 2021, in zijn chalet, ruzie heeft gekregen met [slachtoffer] en dat zij hevig tegen hem tekeer is gegaan. Volgens verdachte heeft [slachtoffer] , die onder invloed was van alcohol en cocaïne, tijdens die ruzie een spiegel en de telefoon van verdachte kapot gemaakt. Daarna heeft [slachtoffer] verdachte gekrabd en geslagen, heeft zij een mes gepakt en is met dat mes op verdachte afgekomen waarbij zij hem bedreigde met de dood. Verdachte heeft dat mes uit de hand van [slachtoffer] geslagen waardoor het mes op het aanrecht terecht is gekomen. Omdat [slachtoffer] agressief richting verdachte bleef, heeft verdachte haar in het gezicht geslagen waardoor [slachtoffer] ten val is gekomen. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] ook daarna onverminderd agressief bleef en dat hij daarom op haar is gaan zitten. Volgens verdachte is [slachtoffer] desondanks doorgegaan met slaan en schoppen richting verdachte. Verdachte heeft daarop, volgens hem met de bedoeling om [slachtoffer] rustig te krijgen, zijn rechterhand op haar keel gelegd en met zijn lichaam druk uitgeoefend op zijn rechterarm. Toen verdachte merkte dat [slachtoffer] niet meer bewoog, liet hij haar los.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte geschetste feitelijke toedracht voldoende aannemelijk is geworden en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting telkens consistente verklaringen afgelegd over wat zich heeft afgespeeld in de nacht van 28 op 29 september 2021. Reeds voorafgaand aan zijn verhoor door de politie heeft verdachte aan zijn familie laten weten dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging. Zijn verklaring wordt bovendien op verschillende punten ondersteund door de inhoud van het dossier. Zo heeft getuige El Mimoun verklaard dat hij die nacht heeft gezien en gehoord dat [slachtoffer] onder invloed van alcohol was en dat zij en verdachte een woordenwisseling hebben gehad waarbij geschreeuwd is. De verklaring van verdachte wordt eveneens ondersteund door het forensisch onderzoek in het chalet. Immers, de kapotgeslagen spiegel, de kapotte telefoon en het op het aanrecht terechtgekomen mes zijn alle door de forensische opsporing aangetroffen, zoals beschreven door verdachte. Verder sluit het zowel bij [slachtoffer] als bij verdachte (pag. 288, forensisch dossier) waargenomen letsel aan bij de door verdachte afgelegde verklaring. Ook blijkt uit het toxicologisch onderzoek dat [slachtoffer] die avond inderdaad onder invloed is geweest van alcohol, cocaïne en THC. De rechtbank betrekt hierbij verder dat [slachtoffer] in verschillende getuigenverklaringen wordt beschreven als een vrouw die zeer agressief kon zijn, zeker als zij onder invloed van verdovende middelen verkeerde. Twee ex-partners van [slachtoffer] hebben bovendien verklaard door haar te zijn bedreigd met een mes, en één van hen heeft verklaard daadwerkelijk door [slachtoffer] , onder invloed van cocaïne, in zijn borst en hoofd te zijn gestoken met een mes.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte gestelde feitelijke toedracht voldoende aannemelijk is geworden. Dat betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat [slachtoffer] verdachte heeft geslagen, gekrabd en dat zij daarna dreigend met een mes op hem is afgekomen. Dat levert een onmiddellijke, wederrechtelijke aanval op verdachte op, waartegen verdachte zich heeft mogen verdedigen. Ook na het wegslaan van het mes door verdachte heeft die noodweersituatie voortgeduurd, omdat [slachtoffer] – ondanks de gedragingen van verdachte – agressief is gebleven en geweld is blijven toepassen tegen verdachte.
De door verdachte gekozen wijze van verdediging is naar het oordeel van de rechtbank bovendien noodzakelijk geweest. Het is de rechtbank niet gebleken dat verdachte de aanval door [slachtoffer] op een andere wijze tijdig en effectief had kunnen stoppen. Immers, verdachte heeft eerst het mes uit haar hand geslagen, daarna [slachtoffer] in het gezicht geslagen en is vervolgens op haar gaan zitten, terwijl al die gedragingen niet hebben geleid tot het staken van de aanval door [slachtoffer] .
Het is de rechtbank verder niet gebleken dat verdachte op enig moment tijdens de noodweersituatie een reële en redelijke mogelijkheid had om zich te onttrekken aan de situatie. Daartoe overweegt de rechtbank dat verdachte zich bevond in een zeer kleine ruimte, zoals volgt uit de in het procesdossier opgenomen situatietekeningen. Verdachte stond daarbij, blijkens de bijlage bij het verhoor van verdachte op 19 mei 2022, op korte afstand tegenover een agressieve [slachtoffer] met een mes in haar handen. Een vlucht via de voordeur van het chalet werd belemmerd doordat [slachtoffer] in de weg stond. Ook na het wegslaan van het mes was het gevaar nog niet geweken, omdat de ruimte in het chalet dusdanig klein was dat het mes op het aanrecht zich nog binnen handbereik van [slachtoffer] bevond. De vluchtroute via de openslaande zijdeuren had verdachte naar redelijkheid evenmin kunnen benutten, omdat hij daartoe eerst nog over de salontafel had moeten stappen, de gordijnen – die blijkens de foto’s in het procesdossier waren gesloten – opzij had moeten schuiven en de deuren had moeten openen. Daar komt bij dat verdachte in beide gevallen zijn rug had moeten keren naar, en zich daarmee had moeten blootstellen aan, [slachtoffer] die hem wilde aanvallen en die een mes in haar nabijheid had.
Van een disproportionele krachtuitoefening door verdachte is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De rechtbank leidt uit de bevindingen van de patholoog af dat kwetsbare onderdelen in de keel/hals van [slachtoffer] nog intact waren, zodat niet kan worden geconcludeerd dat verdachte grote kracht op de keel/hals van [slachtoffer] moet hebben uitgeoefend. Uit de verklaring van verdachte blijkt verder dat zijn wil erop gericht was om [slachtoffer] rustig te krijgen. De rechtbank overweegt daaromtrent dat het procesdossier geen aanwijzingen bevat dat verdachte niet in overeenstemming met dat doel heeft gehandeld.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat het handelen van verdachte, gelet op de omstandigheden van dit geval, proportioneel was.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het handelen van verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval door [slachtoffer] . Het beroep op noodweer slaagt.
Een geslaagd beroep op noodweer betekent dat het bewezen verklaarde feit niet strafbaar is. Verdachte zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 1.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank overweegt dat het door de verdediging gevoerde noodweerverweer geen betrekking heeft op het onder feit 2 bewezenverklaarde. Het onder feit 2 bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
2.
een lijk verbergen of wegvoeren met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren gevorderd. Daarbij stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat, gelet op de bevindingen beschreven in de NIFP triple-rapportage, verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden verklaard. In zijn strafeis heeft de officier van justitie ook de ernst van het onder feit 2 tenlastegelegde betrokken.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder verdachte dit feit heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
In het bijzonder overweegt de rechtbank dat verdachte het stoffelijk overschot van [slachtoffer] gedurende enige tijd over de grond heeft gesleept en vervolgens op de achterbank van haar auto heeft geplaatst. Daarbij heeft verdachte een dekbed en deurmatten over het lichaam van het slachtoffer heen gelegd waardoor het lichaam verborgen was.
De wijze waarop verdachte met het lichaam van [slachtoffer] is omgegaan, acht de rechtbank respectloos en verwerpelijk. Verdachte heeft geen enkele eerbied jegens het lichaam van de overledene getoond. Ook heeft verdachte door zijn handelen tegengewerkt dat [slachtoffer] een tijdige en waardige uitvaart kon krijgen.
Verdachte heeft het stoffelijk overschot vervolgens dagenlang verborgen gehouden en daarmee de nabestaanden van [slachtoffer] en de autoriteiten in grote onzekerheid gelaten.
Voor de nabestaanden van [slachtoffer] moet het pijnlijk zijn geweest toen zij naderhand werden geconfronteerd met de wetenschap dat het lichaam van hun dierbare dagenlang in een auto heeft gelegen. Dat is ook gebleken uit de ter terechtzitting voorgedragen verklaringen van nabestaanden. Verder heeft verdachte door zijn handelen de openbare orde in hoge mate geschaad doordat enerzijds de vermissing van [slachtoffer] voor grote onrust in de samenleving heeft gezorgd, terwijl anderzijds de autoriteiten een omvangrijk en kostbaar onderzoek wegens de vermissing van [slachtoffer] zijn gestart.
Tot slot weegt de rechtbank mee dat verdachte de auto met het stoffelijk overschot van [slachtoffer] op een parkeerplaats van een hotel en restaurant heeft geparkeerd. Aldus heeft verdachte een situatie gecreëerd waarin een nietsvermoedende bezoeker van het hotel en/of het restaurant geconfronteerd had kunnen worden met het aantreffen van het stoffelijk overschot.
De rechtbank rekent het verdachte in hoge mate aan dat hij, onnodig, door zijn onder feit 2 bewezen verklaarde handelen voor zoveel onrust heeft gezorgd.
Anderzijds heeft de rechtbank er oog voor dat het verdachte zelf is geweest, die uiteindelijk een einde heeft gemaakt aan de situatie door zijn halfbroer te vertellen waar het lichaam van [slachtoffer] zich bevond, waarop die halfbroer op 7 oktober 2021 de politie heeft geïnformeerd.
Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen verdere vrijheidsbeneming met zich brengt. Nu sprake is van een zeer hoge mate van verwijtbaarheid bij verdachte ten aanzien van feit 2 acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

9.BESLAG

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in zijn op schrift gestelde requisitoir een lijst opgenomen van inbeslaggenomen goederen en heeft ten aanzien daarvan gevorderd dat alle inbeslaggenomen communicatieapparatuur wordt geretourneerd en dat alle voorwerpen die door de forensische opsporing in beslag zijn genomen voor onderzoek of zijn gebruikt als monsters, verbeurd worden verklaard.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het dossier bevat een beslaglijst van 7 april 2022 met daarop de inbeslaggenomen goederen. Op grond van artikel 309 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) neemt de rechtbank over de daarop genoemde inbeslaggenomen goederen een beslissing. Uit die beslaglijst blijkt echter onvoldoende waar en onder wie de voorwerpen in beslag zijn genomen. Gelet op het voorgaande en het bepaalde in artikel 353 Sv, zal de rechtbank teruggave van de voorwerpen gelasten aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

10.BENADEELDE PARTIJEN

Benadeelde partij [benadeelde 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 23.806,40. Dit bedrag bestaat uit € 3.806,40 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade (affectieschade), ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 37.050,-. Dit bedrag bestaat uit € 9.550,- aan materiële schade en € 27.500,- aan immateriële schade (affectie- en shockschade), ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Benadeelde partij [benadeelde 3]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 37.500,-. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade (affectie- en shockschade), ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Benadeelde partij [benadeelde 4]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 70.000,-. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade (affectie- en shockschade), ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
Over de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] stelt de officier van justitie het volgende. De officier van justitie refereert zich voor wat betreft toewijzing van de materiële schade aan het oordeel van de rechtbank. Voorts adviseert de officier van justitie toewijzing van de gevorderde affectieschade conform het Besluit vergoeding affectieschade.
Ten aanzien van de vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] voert de officier van justitie het volgende aan. Voor wat betreft toewijzing van de materiële schade van [benadeelde 2] en de gevorderde shockschade van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank. Voor de gevorderde affectieschade stelt de officier van justitie dat zowel [benadeelde 2] als [benadeelde 3] valt onder categorie g van het Besluit vergoeding affectieschade.
Wat betreft de vordering van [benadeelde 4] stelt de officier van justitie dat de gevorderde affectieschade toegewezen kan worden conform het Besluit vergoeding affectieschade. Ten aanzien van de shockschade refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
10.2
Het standpunt van de verdediging
Benadeelde partij [benadeelde 1]
De raadsvrouw betwist – voor het geval voor feit 1 enige straf of maatregel wordt opgelegd – dat de gevorderde materiële schadevergoeding valt aan te merken als kosten in de zin van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW), behoudens de kosten voor bloemen op de kist van het slachtoffer. De raadsvrouw stelt dat deze laatstgenoemde kostenpost echter onvoldoende is onderbouwd en verzoekt daarom de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Voor wat betreft de overige gevorderde materiële schadeposten verzoekt de raadsvrouw om de vordering in zoverre af te wijzen vanwege onvoldoende onderbouwing en omdat dit geen kosten ex artikel 6:108 BW betreffen. De gevorderde affectieschade kan volgens de raadsvrouw worden toegewezen.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
Voor wat betreft de shockschade merkt de raadsvrouw – voor het geval voor feit 1 enige straf of maatregel wordt opgelegd – op dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste en dat daarnaast geen geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is vastgesteld. Voorts meent de raadsvrouw dat de gestelde affectieschade onvoldoende is onderbouwd. De gevorderde materiële reiskosten en kosten voor opmaak van een rapportage vallen niet onder artikel 6:108 van het BW en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Tot slot merkt de raadsvrouw op dat de gederfde inkomsten enkel voor toewijzing vatbaar zijn indien de benadeelde partij bij leven door het thans dodelijk slachtoffer werd onderhouden. Dat was niet het geval. Gelet op het voorgaande verzoekt de raadsvrouw om de gehele vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Benadeelde partij [benadeelde 3]
De raadsvrouw verzoekt, voor het geval voor feit 1 enige straf of maatregel wordt opgelegd, om de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, aangezien deze in het geheel niet is onderbouwd.
Benadeelde partij [benadeelde 4]
De raadsvrouw verzoekt, voor het geval voor feit 1 enige straf of maatregel wordt opgelegd, om een vergoeding wegens affectieschade te beperken tot een bedrag van € 17.500,- en deze kostenpost voor het overige af te wijzen. Conform het Besluit vergoeding affectieschade was sprake van een meerderjarig uitwonend kind waardoor het maximale bedrag aan affectieschade € 17.500,- bedraagt. Voorts verzoekt de raadsvrouw om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaringen in de vordering voor zover dat betrekking heeft op de gevorderde shockschade, aangezien niet is voldaan aan het confrontatievereiste. Tevens is er geen geestelijk letsel in de vorm van een psychiatrisch ziektebeeld vastgesteld.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partijen zijn, op grond van artikel 361 lid 2 Sv, uitsluitend ontvankelijk in hun vordering indien:
an verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht (Sr), en
aan hem of haar rechtstreekse schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
Voornoemde eisen zijn cumulatief, wat betekent dat aan beide vereisten moet zijn voldaan.
Nu verdachte ten aanzien van feit 1 zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, zal hem voor dit feit geen straf of maatregel worden opgelegd. Evenmin zal artikel 9a worden toegepast. Dit betekent dat uit artikel 361 Sv volgt dat de vorderingen van de benadeelde partijen, voor zover betrekking hebbend op feit 1, niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Wel zal de rechtbank zal wegens het onder feit 2 bewezenverklaarde een straf opleggen.
Dit betekent dat aan het eerste vereiste van artikel 361 lid 2 Sv is voldaan. Voor de beoordeling van de vraag of, en zo ja in hoeverre, de gevorderde schadevergoedingen kunnen worden toegewezen, is dan van belang het antwoord op de vraag of deze benadeelde partijen rechtstreekse schade hebben geleden door dat strafbare feit. Van rechtstreekse schade is sprake als iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd.
Artikel 151 Wetboek van Strafrecht beoogt bescherming van het belang van de openbare orde, meer in het bijzonder het ongestoord laten van lijken, de betrouwbaarheid van de registers van de burgerlijke stand en het voorkomen van bedekking van andere misdrijven of wederrechtelijk verkrijgen van enig voordeel. Gelet op dit wettelijk beschermde belang, alsmede gelet op het ontbreken van enige onderbouwing die rechtstreekse schade anderszins aannemelijk maakt, kan de gevorderde schade van de benadeelde partijen niet als rechtstreekse schade worden aangemerkt.
De vorderingen dienen dan ook alle niet-ontvankelijk te worden verklaard.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op het artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid van de feiten en van verdachte
- verklaart het onder feit 1 bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit;
- verklaart het onder feit 2 bewezen verklaarde feit te zijn het strafbare feit zoals hiervoor vermeld in rubriek 6;
- verklaart verdachte strafbaar ten aanzien van feit 2;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Telefoontoestel; (Omschrijving: PL0900-2021320568-G2888773, Samsung);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL0900-2021320568-G2888776, onbekend);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: /MD3R021115_691150);
  • 1 STK Computer (Omschrijving: PL0900-2021320212-2888368, tablet);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: 2888344);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL0900-2021320212-2888339);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL0900-2021320212-2888338);
  • 1 STK Mes (Omschrijving: PL0900-2021320212-2888315);
  • 1 STK Schoenen (Omschrijving: PL0900-2021320212-2889628);
  • 1 STK Handdoek (Omschrijving: PL0900-2021320212-2889616);
  • 1 STK Handdoek (Omschrijving: PL0900-2021320212-2889614);
  • 1 STK Vloerkleed (Omschrijving: PL0900-2021320212-2889613);
  • 1 STK Beddengoed (Omschrijving: PL0900-2021320212-2889612);
  • 1 STK Broek (Omschrijving: PL0900-2021320212-2889611);
  • 1 STK Shirt (Omschrijving: PL0900-2021320212-2889610);
  • 1 STK Tas (Omschrijving: PL0900-2021320212-2889606);
  • 1 STK Mat (Omschrijving: PL0900-2021320212-2887859);
  • 1 STK Mat (Omschrijving: PL0900-2021320212-2887849);
  • 1 STK Mat (Omschrijving: PL0900-2021320212-2887848);
  • 1 STK Handdoek(Omschrijving: PL0900-2021320212-2887847);
  • 1 STK Handdoek (Omschrijving: PL0900-2021320212-2887846);
  • 1 STK Dekbed (Omschrijving: PL0900-2021320212-2887845);
  • 1 STK Kleding (Omschrijving: PL0900-2021320212-2887844);
  • 1 STK Dekbed (Omschrijving: PL0900 - 2021320212-2887843);
  • 1 STK Jas (Omschrijving: PL0900-2021320212-2887842);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G2888775, Blauw, merk: SAMSUNG);
  • 1 STK Simkaart (Omschrijving: G2888769, KPN);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL0900-2021320568-G2888779, Blauw, merk: SAMSUNG);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL0900-2021320568-G2892607
GEBARSTEN DISPLAY, Zwart, merk: SAMSUNG);
Benadeelde partijen
  • verklaart [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • verklaart [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • verklaart [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • verklaart [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur
daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak, voorzitter, mr. E.J.W. Verhaagh en mr. S.D. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Chanier, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 juni 2022.
De griffier is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 27 september 2021 tot en met 8 oktober 2021 te
Voorthuizen (gemeente Barneveld) of Eemnes, althans in het arrondissement
Midden-Nederland of in het arrondissement Oost-Nederland, in elk geval in
Nederland, [slachtoffer] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, van het
leven heeft beroofd, door
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag bovenop haar (buik) te zijn gaan zitten, en/of
- haar met zijn (rechter)hand bij de keel te pakken, en/of
- met die (rechter)hand haar keel dicht te knijpen, terwijl hij tegelijkertijd met zijn
lichaam extra druk uitoefende op zijn (rechter)arm, en/of haar in een omgekeerde positie, althans in een positie waarbij haar bovenlichaam een lagere positie had dan haar onderlichaam, in een auto te leggen, waardoor hij haar zuurstoftoevoer heeft belet/belemmerd, ten gevolge waarvan zij is komen te overlijden, althans,
door de keel/hals van die [slachtoffer] (al dan niet met een voorwerp) dicht te
knijpen/drukken en/of enige tijd dichtgeknepen/ dichtgedrukt te houden, althans
door op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende enige tijd te
beletten en/of te belemmeren, in elk geval door van buitenaf op het lichaam van die
[slachtoffer] geweld toe te passen;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 289 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2021 tot en met 8 oktober 2021 te
Voorthuizen (gemeente Barneveld) of Eemnes, althans in het arrondissement
Midden-Nederland of in het arrondissement Oost-Nederland, in elk geval in
Nederland,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door
- terwijl [slachtoffer] op de grond lag bovenop haar (buik) te zijn gaan zitten, en/of
- haar met zijn (rechter)hand bij de keel te pakken, en/of
- met die (rechter)hand haar keel dicht te knijpen, terwijl hij tegelijkertijd met zijn
lichaam extra druk uitoefende op zijn (rechter)arm, en/of haar in een omgekeerde positie, althans in een positie waarbij haar bovenlichaam een lagere positie had dan haar onderlichaam, in een auto te leggen, waardoor hij haar zuurstoftoevoer heeft belet/belemmerd, althans, door de keel/hals van die [slachtoffer] (al dan niet met een voorwerp) dicht te knijpen/drukken en/of enige tijd dichtgeknepen/ dichtgedrukt te houden, althans door op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende enige tijd te beletten en/of te belemmeren, in elk geval door van buitenaf op het lichaam van die [slachtoffer] geweld toe te passen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2021 tot en met 8 oktober 2021 te
Voorthuizen (gemeente Barneveld) of Eemnes, althans in het arrondissement
Midden-Nederland of in het arrondissement Oost-Nederland, in elk geval in
Nederland,
[slachtoffer] heeft mishandeld door
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag bovenop haar (buik) te zijn gaan zitten, en/of
- haar met zijn (rechter)hand bij de keel te pakken, en/of
- met die (rechter)hand haar keel dicht te knijpen, terwijl hij tegelijkertijd met zijn
lichaam extra druk uitoefende op zijn (rechter)arm, en/of haar in een omgekeerde positie, althans in een positie waarbij haar bovenlichaam een lagere positie had dan haar onderlichaam, in een auto te leggen, waardoor hij haar zuurstoftoevoer heeft belet/belemmerd, ten gevolge waarvan zij is komen te overlijden, althans,
door de keel/hals van die [slachtoffer] (al dan niet met een voorwerp) dicht te
knijpen/drukken en/of enige tijd dichtgeknepen/ dichtgedrukt te houden, althans
door op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende enige tijd te
beletten en/of te belemmeren, in elk geval door van buitenaf op het lichaam van die
[slachtoffer] geweld toe te passen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
2. hij in of omstreeks de periode van 27 september 2021 tot en met 8 oktober 2021 te
Voorthuizen (gemeente Barneveld) en/of Eemnes, althans in het arrondissement
Midden-Nederland en/of in het arrondissement Oost-Nederland, in elk geval in
Nederland, het lijk van [slachtoffer] heeft begraven, verbrand, vernietigd, verborgen, weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden, te verhelen, immers heeft verdachte:
- het lijk van die [slachtoffer] uit een chalet in Voorthuizen heeft gesleept en/of
- (vervolgens) het lijk van die [slachtoffer] in een auto heeft gelegd, en/of
- (vervolgens) diverse goederen op het lijk van die [slachtoffer] gelegd, waardoor dit lijk niet langer zichtbaar wanneer de portieren van de auto gesloten waren, en/of
- (vervolgens) met voornoemde auto vanuit Voorthuizen naar de parkeerplaats van hotel [hotel] te Eemnes is gereden, en/of
- (vervolgens) deze voornoemde auto daar te hebben geparkeerd en te hebben achtergelaten.
(art 151 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door brigadier [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal ‘einddossier onderzoek MD3R021115’ met BVH-nummer 2021320568, gesloten op 3 juni 2022, en in de bijbehorende in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 13 juni 2022.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 oktober 2021, pag. 35, laatste alinea, en pag. 36, eerste alinea, in combinatie met het proces-verbaal van herkenning d.d. 10 oktober 2021, pag. 51
4.Een verslag van deskundigen, te weten het sectieverslag van de forensisch patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 30 december 2021, pag. 7 van 15, alsmede pag. 6 van 15, tweede alinea.
5.Een verslag van deskundigen, te weten het schouwverslag d.d. 8 oktober 2021, pag. 57.
6.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 13 juni 2022.
7.Een verslag van deskundigen, te weten het sectieverslag van de forensisch patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 30-12-2021, pag. 7 van 15, alsmede pag. 6 van 15, tweede alinea.
8.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 13 juni 2022.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2021, pag. 160 e.v.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2021, pag. 162.
11.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 13 juni 2022.