ECLI:NL:RBMNE:2022:2469

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
16.136410.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepteelt en diefstal van elektriciteit met overschrijding van de redelijke termijn

Op 24 juni 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De feiten vonden plaats tussen 1 augustus 2015 en 8 maart 2016 in een pand te [woonplaats]. De verdachte heeft opzettelijk een grote hoeveelheid hennepstekken en -planten geteeld, en elektriciteit gestolen van Liander. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten, ondanks zijn bekennende verklaring en de verdediging die zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van vier maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, waarbij rekening is gehouden met de recidive van de verdachte en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn een belangrijke factor was in de beslissing om geen onvoorwaardelijke straf op te leggen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van twee jaren, onder de voorwaarde dat hij zich gedurende deze periode niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.136410.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1969] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.C.M. Beneken genaamd Kolmer en van hetgeen de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. F. van Seventer, advocaat te Bussum, naar voren hebben gebracht.

2 TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
1 primair:in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 8 maart 2016 te [woonplaats] (in een pand gelegen aan de [adres] ), met (een) ander(en), in de uitoefening van een beroep of bedrijf, een groot aantal hennepplanten heeft geteeld dan wel aanwezig heeft gehad (te weten 411 hennepstekken en/of 437 hennepplanten),subsidiairten laste gelegd als de medeplichtigheid daaraan door voornoemd pand ter beschikking te stellen voor het telen/kweken van hennep.
2 primair: in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 8 maart 2016 te [woonplaats] (in een pand gelegen aan de [adres] ), met (een) ander(en), een hoeveelheid elektriciteit heeft gestolen van Liander,subsidiairten laste gelegd als de medeplichtigheid daaraan door voornoemd pand ter beschikking te stellen voor die diefstal.

3 VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig en de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde.
Ontvankelijkheid officier van justitie:
De raadsman heeft ter zitting een preliminair verweer gevoerd, strekkende tot de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie. Dit door de rechtbank ter zitting verworpen verweer, heeft de raadsman bij zijn pleidooi herhaald.
De rechtbank verwerpt ook het herhaalde verweer. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een overschrijding van de redelijke termijn niet tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie leidt, maar dat daarop andere reacties aangewezen zijn, zoals bijvoorbeeld strafvermindering. Weliswaar heeft de raadsman jurisprudentie aangehaald vanuit de feitenrechtspraak waarbij geconcludeerd is tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, maar daarbij speelden ook andere factoren een wezenlijke rol. Dit betroffen factoren die thans niet aan de orde zijn. Voor zover de raadsman stelt dat door het voortschrijden van de tijd thans niet of in onvoldoende mate aan waarheidsvinding kan worden gedaan, volgt de rechtbank dit niet, nu hiervan op geen enkele manier is gebleken.
De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van verdachte. Voorts zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van het tezamen en in vereniging plegen van die feiten met een of meer anderen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van beide feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 1:
Verdachte heeft het onder 1 primair ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie; [2]
- het ‘Proces-verbaal aantreffen hennepstekkerij’. [3]

Ten aanzien van feit 2:

De
aangifte van Liander N.V., waarin onder meer als verklaring namens Liander N.V. is opgenomen, zakelijk weergegeven:
Op 8 maart 2016 is door de politie en de fraudespecialist van Liander N.V. een onderzoek ingesteld in het perceel aan de [adres] te [woonplaats] . De fraudespecialist constateerde verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie. De fraudespecialist zag dat de zegel van de hoofdaansluitkast niet meer aanwezig
was. Hij zag dat – nadat hij het deksel van de aansluitkast had verwijderd – er aan de
bovenzijde van de zekeringhouders een illegale 3 fasen elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Hij zag dat deze illegale 3 fasen elektriciteitsaansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit.
Door de manipulatie werd de afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet via de elektriciteitsmeter geregistreerd.
Uit het door Liander N.V. ingestelde onderzoek is gebleken dat er een hennepplantage was ingericht in bovengenoemd perceel in ieder geval in de periode van augustus 2015 tot 8 maart 2016.
Uit een berekening blijkt dat er minimaal 17.916 kWh illegaal is afgenomen (weggenomen) ten behoeve van de hennepplantage. [4]
In het
proces-verbaal van verhoor van verdachtebij de politie is onder meer als verklaring van verdachte opgenomen, zakelijk weergegeven:
Ik heb de elektrische installatie zelf aangelegd. Ik heb vanuit de kast een kabel aangesloten op de meter en toen door naar de schakelkast. [5]
Bewijsoverwegingen feiten 1 en 2 primair:Onder 1 primair is aan verdachte het medeplegen van dat feit ten laste gelegd en dat hij dit zou hebben gedaan in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Voor die onderdelen in de tenlastelegging is in het dossier geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden, zodat verdachte van die onderdelen zal worden vrijgesproken.
Verdachte heeft verklaard dat hij de elektrische installatie ten behoeve van de hennepkwekerij zelf heeft aangelegd, waarbij hij handelingen aan de meter heeft verricht. Verdachte heeft voorts verklaard dat de stroom over de meter liep en dat hij zich niet kan voorstellen dat daardoor elektriciteit werd gestolen.
De rechtbank overweegt dat uit de aangifte van Liander N.V., waarin onder meer de onderzoeksbevindingen van de betreffende fraudespecialist zijn opgenomen, echter onmiskenbaar volgt dat er een illegale elektriciteitsaansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit en dat er daardoor elektriciteit werd weggenomen. De rechtbank heeft geen redenen aan die onderzoeksbevindingen te twijfelen. Voor zover verdachte heeft bedoeld dat hij geen opzet heeft gehad op het wegnemen van die elektriciteit, overweegt de rechtbank dat verdachte door zijn handelingen aan de meterkast op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat daardoor elektriciteit zou worden weggenomen.
De rechtbank acht het onder 2 primair tenlastegelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 5 omschreven.

5 BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1 primair:

op tijdstippen gelegen in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 8 maart 2016 te [woonplaats] , in een pand gelegen aan de [adres] , opzettelijk een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 411 hennepstekken en 437 hennepplanten, heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt en aanwezig heeft gehad, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;

2 primair:
in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 8 maart 2016 te Hilversum een hoeveelheid elektriciteit, dat aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan Liander,heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Hetgeen onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6 STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
Ten aanzien van feit 2 primair:
diefstal, terwijl de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

7 STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8 OPLEGGING VAN STRAF

8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, gezien het forse tijdsverloop, er geen maatschappelijk belang meer is gediend bij het opleggen van een straf en de verdediging heeft verzocht niet tot strafoplegging over te gaan.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van een grote hoeveelheid hennep (hennepstekken en moederplanten) en aan de diefstal van de voor dat telen benodigde elektriciteit. In het algemeen geldt voor verdovende middelen dat zij verslavend zijn, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers zelf en voor de samenleving als geheel. Hennepplantages en/of hennepstekkerijen leveren bovendien grote gevaren op voor de (brand) veiligheid van direct omwonenden, alsmede voor degenen die belast zijn met het opsporen en ontmantelen van de plantages. Het op illegale wijze onttrekken van elektriciteit en het aanleggen van de elektrische installatie waarbij de veiligheidsnormen niet in acht zijn genomen, levert naast (brand)gevaar voor de omgeving ook gevaar op voor elektrocutie en persoonlijk letsel. Met de teelt van en de (tussen)handel in hennep wordt veel geld verdiend en dit milieu van de hennepcriminaliteit gaat veelal gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Er is bij hennepcriminaliteit sprake van een keten van activiteiten, die een ontwrichtend effect op de maatschappij heeft, waarin opeenvolgende actoren elk hun kwalijke rol spelen. Verdachte vormde met zijn handelen een belangrijk onderdeel van deze criminele keten. Verdachte heeft zich hiermee ingelaten, kennelijk om snel veel geld te genereren.
Persoon van verdachte en zijn omstandigheden:
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel betreffende de justitiële documentatie van verdachte d.d. 3 mei 2022. Hieruit volgt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit merkt de rechtbank als straf verzwarend aan.
De op te leggen straf
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaan voor het telen van hennep (in de categorie 500 – 1000 hennepplanten), zonder dat sprake is van recidive, uit van een taakstraf van 180 uur en een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk. De oriëntatiepunten zoals die nu gelden zijn ongewijzigd ten opzichte van het moment dat verdachte de feiten pleegde. Dit oriëntatiepunt ziet overigens niet mede op de diefstal van elektriciteit.
Verdachte is reeds meermalen veroordeeld ter zake van het telen van hennep. Gelet op die omstandigheid zou het opleggen van – onder meer – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke duur nu op zijn plaats zijn. De rechtbank zal echter, ondanks de forse recidive, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen wegens de overschrijding van de redelijke termijn en daarom evenmin een taakstraf opleggen. Op grond van artikel 6, eerste lid, EVRM heeft iedere verdachte immers het recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op 16 maart 2016, te weten het moment dat verdachte door de politie is verhoord. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De rechtbank wijst vonnis op 24 juni 2022. De redelijke termijn is dan ook ruimschoots overschreden, namelijk met 4 jaar en ruim 3 maanden.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie met al deze omstandigheden in meer dan voldoende mate rekening heeft gehouden bij de door hem gevorderde straf. De rechtbank ziet geen redenen hiervan af te wijken. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en/of taakstraf is niet langer passend. Om de aard en ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen, gelet ook op de forse recidive, zal de rechtbank de voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen zoals door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank zal dan ook aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 4 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

9 TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 3 en 11 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10 BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair en 2 primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat
de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Dit vonnis is gewezen door mr. V.A. Groeneveld, voorzitter, mrs. R.P.P. Hoekstra en
N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juni 2022.
Mr. Hoekstra is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1 primair:hij (op één of meer tijdstippen gelegen) in of omstreeks de periode van 1 augustus
2015 tot en met 8 maart 2016 te [woonplaats] , althans in Nederland
(telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in de uitoefening van een beroep of bedrijf
opzettelijk
heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of
vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de
[adres] ),
een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 411
hennepstekken en/of 437 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten
en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep, althans een hoeveelheid hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 5 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )

2 primair:hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot en met 8 maart 2016 te
[woonplaats] , althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een
ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan
Liander,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 29 juni 2016, genummerd PLO900-2016063811, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 138. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 77 en 78.
3.Pagina’s 5 tot en met 7.
4.Pagina’s 100 en 101.
5.Pagina 79.