ECLI:NL:RBMNE:2022:2457

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
UTR 21/3753
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invordering dwangsom wegens vernieling dassenburcht

In deze zaak gaat het om een beroep van eiser, de eigenaar van een perceel in Utrecht, tegen de invordering van een dwangsom van € 3.000,- door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht. De dwangsom werd opgelegd omdat de dassenburcht op het perceel van eiser zou zijn vernield. Eiser betwist de vernieling en stelt dat hij niet verantwoordelijk is voor de schade, aangezien hij en zijn vrouw vanwege ziekte en overlijden het perceel niet hebben gebruikt. De rechtbank heeft op 15 juni 2022 de zaak behandeld en geconcludeerd dat Gedeputeerde Staten niet voldoende bewijs hebben geleverd dat eiser de dassenburcht heeft vernield. De rechtbank oordeelt dat het niet uitgesloten is dat iemand anders de vernieling heeft veroorzaakt. Daarom is het beroep van eiser gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en de invordering van de dwangsom onterecht. Eiser hoeft de dwangsom niet te betalen, maar de last onder dwangsom blijft van kracht. Gedeputeerde Staten zijn verplicht het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3753

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats 1] (eiser)

(gemachtigde: G.J.T.M. van Valkenhoef),
en
het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht(Gedeputeerde Staten)
(gemachtigde: mr. B. van der Woude).

Inleiding

1. Eiser is de eigenaar van een perceel ([perceel]) langs de [straat 1] in [woonplaats 2]. Op dat perceel is een dassenburcht aangetroffen. In 2019 hebben Gedeputeerde Staten een last onder dwangsom opgelegd aan eiser, omdat bij het klepelen van braamstruiken de dassenburcht is beschadigd. Op 13 augustus 2020 en op 27 januari 2021 hebben toezichthouders van de provincie controles uitgevoerd op het perceel van eiser. Zij hebben daarbij geconstateerd dat de dassenburcht is verdwenen.
2. Naar aanleiding van de controles hebben Gedeputeerde Staten in het besluit van 24 maart 2021 een dwangsom ter hoogte van € 3.000,- ingevorderd bij eiser. In de beslissing op bezwaar van 22 juli 2021 hebben Gedeputeerde Staten het bezwaar van eiser tegen dat besluit ongegrond verklaard. Eiser is in beroep gegaan tegen deze beslissing op bezwaar.
3. De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2022 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, samen met zijn gemachtigde. Gedeputeerde Staten zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde, vergezeld door toezichthouder [toezichthouder].

Beoordeling door de rechtbank

4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van eiser gegrond, omdat niet vaststaat dat eiser de dassenburcht vernield heeft. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
5. De beoordeling draait erom of eiser de last die in 2019 is opgelegd heeft overtreden. De last houdt in dat eiser herhaling van de overtreding van artikel 3.10, eerste lid, onder b, van de Wet natuurbescherming moet voorkomen. Dat betekent dat eiser de dassenburcht niet mag beschadigen of vernielen. Bij de beoordeling zijn twee vragen van belang: Is de dassenburcht vernield? En zo ja, is eiser daar dan verantwoordelijk voor?
Is de dassenburcht vernield?
6. Eiser vraagt zich af of de dassenburcht wel vernield is. Hij vindt dat Gedeputeerde Staten dat onvoldoende hebben aangetoond. Uit de foto’s bij het controlerapport blijkt volgens eiser niet duidelijk dat er geen ingang naar de dassenburcht meer is. Eiser heeft zelf in de buurt van de dassenburcht nog een tunnel in de grond gevonden. Als de ingang van de dassenburcht al verdwenen is, dan komt dit volgens eiser waarschijnlijk doordat de dassenburcht niet meer bewoond is. De ingang kan daardoor als gevolg van regen, storm, vallend blad en plantengroei verstopt raken.
7. Gedeputeerde Staten stellen zich op het standpunt dat de dassenburcht wel vernield is. In 2019 heeft de toezichthouder de ingang van de dassenburcht weer uitgegraven. Op luchtfoto’s van 19 april 2020 is de ingang van de dassenburcht nog duidelijk te zien. Bij de controles van 13 augustus 2020 en 27 januari 2021 is de ingang niet meer aangetroffen. De toezichthouder heeft op de zitting verteld dat hij beide keren goed heeft gezocht in de buurt van de dassenburcht, maar niets meer heeft aangetroffen. Er is ook nog gekeken naar de tunnel die eiser heeft aangetroffen, maar die loopt in tegengestelde richting en is te klein voor een das. Volgens Gedeputeerde Staten is het niet aannemelijk dat de ingang door natuurlijke omstandigheden verstopt is geraakt. De periode tussen april en augustus 2020 is daarvoor te kort. Er zijn in die periode geen overstromingen geweest en in de lente en zomer valt er weinig blad. Gedeputeerde Staten gaan daarom uit van menselijk handelen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank hebben Gedeputeerde Staten aannemelijk gemaakt dat de dassenburcht vernield is. Uit de foto’s en uit de verklaring van de toezichthouder blijkt dat de ingang van de dassenburcht tussen 19 april 2020 en 13 augustus 2020 verdwenen is. Naar het oordeel van de rechtbank mochten Gedeputeerde Staten uitgaan van menselijk handelen. Dat de ingang door natuurlijke oorzaken verdwenen zou zijn is gezien de vrij korte periode in de lente en zomer, waarin geen sprake was van bijzondere weersomstandigheden, niet aannemelijk.
Is eiser verantwoordelijk voor de vernieling van de dassenburcht?
9. Eiser voert aan dat als de dassenburcht vernield is, hij daar in ieder geval niet verantwoordelijk voor is. Zijn vrouw wilde een moestuin aanleggen op het perceel, maar doordat zij ernstig ziek werd is dat stil komen te liggen. In oktober 2020 is zijn vrouw overleden. Tijdens de ziekte van zijn vrouw en na haar overlijden is het perceel niet meer gebruikt. Volgens eiser moet de dassenburcht dus door iemand anders vernield zijn. Hij wijst erop dat het terrein vanaf de [straat 2] vrij toegankelijk is en dat anderen dus op het perceel konden komen. Soms lopen er hangjongeren over het perceel naar een schuur die zij als hangplek gebruiken. Ook is er een achterbuurman die wel eens zonder toestemming te vragen op het perceel komt om bijvoorbeeld een boom te kappen. Eiser geeft aan dat de dwangsom voor hem erg hoog is en dat hij dus zeker het risico niet zou nemen om die dwangsom te verbeuren.
10. Gedeputeerde Staten stellen zich op het standpunt dat de dassenburcht door eiser of voor risico van eiser is vernield. Eiser is volgens hen de enige die een (financieel) belang heeft bij de verdwijning van de dassenburcht. Zonder de dassenburcht zijn de gebruiksmogelijkheden van het perceel groter, waardoor de grond meer waard wordt. Gedeputeerde Staten vinden het niet logisch dat de dassenburcht door iemand anders vernield zou zijn. Zij wijzen erop dat het perceel vrij afgelegen ligt. De dassenburcht is vanaf de weg ook niet zomaar zichtbaar en is zonder voorkennis lastig te traceren. Volgens de toezichthouder is de achterbuurman een natuurliefhebber en ligt het niet voor de hand dat die de dassenburcht heeft vernield.
11. De rechtbank acht het gelet op de feiten en omstandigheden niet uitgesloten dat iemand anders dan eiser de dassenburcht vernield heeft. Eiser is de eigenaar van het perceel, dus het is wel logisch dat als eerste naar hem gekeken wordt. Maar eiser heeft verklaard dat er op het perceel geen activiteiten of werkzaamheden hebben plaatsgevonden, en de rechtbank vindt die verklaring gezien de omstandigheden niet ongeloofwaardig. Er zijn ook geen sporen van werkzaamheden aangetroffen. Gedeputeerde Staten hebben gesteld dat het perceel afgelegen ligt en niet goed zichtbaar is vanaf de weg, maar zij betwisten niet dat er wel hangjongeren over het perceel zijn gelopen en dat de achterbuurman op het perceel is geweest om een boom om te zagen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen duidelijk belang bij vernieling van de dassenburcht. Hij heeft op dit moment geen concrete plannen met de grond. Daarom is er geen aanleiding om te denken dat hij de financiële dreiging van een dwangsom bewust zou negeren.
Conclusie en gevolgen
12. Naar het oordeel van de rechtbank hebben Gedeputeerde Staten wel aannemelijk gemaakt dat de dassenburcht vernield is, maar staat niet vast dat eiser daar verantwoordelijk voor is. Daarom zijn Gedeputeerde Staten er ten onrechte van uitgegaan dat eiser de last heeft overtreden en is de dwangsom van € 3.000,- ten onrechte bij eiser ingevorderd.
13. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing op bezwaar. De rechtbank neemt nu zelf een beslissing [1] en herroept het besluit van 24 maart 2021 waarin de dwangsom is ingevorderd. Dat betekent dat eiser nu geen dwangsom hoeft te betalen. Voor de duidelijkheid geeft de rechtbank daarbij aan dat dit geen gevolgen heeft voor de last onder dwangsom, die geldt nog steeds.
14. Omdat het beroep gegrond is moeten Gedeputeerde Staten het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 22 juli 2021;
- herroept het besluit van 24 maart 2021 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat Gedeputeerde Staten het griffierecht van € 181,- aan eiser moeten vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, leden, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2022.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.