ECLI:NL:RBMNE:2022:2443

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
C/16/523633 / HA ZA 21-437
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen architect en architectenbureau over betaling van facturen en gebruik van ontwerpen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een architect, eiser, en een architectenbureau, gedaagde, over de betaling van facturen en het gebruik van ontwerpen. De partijen zijn op 23 januari 2019 een samenwerking aangegaan voor het ontwerpen van een school in opdracht van de gemeente. De overeenkomst was onderhevig aan de algemene voorwaarden van de architectenbranche, DNR 2011. Eiser vordert betaling van een totaalbedrag van € 119.642, inclusief btw, voor verschillende fases van het project, waaronder de Technisch Ontwerp-fase en meerwerk. Gedaagde heeft de overeenkomst opgezegd en stelt dat eiser tekort is geschoten in de uitvoering, waardoor zij schade heeft geleden en de facturen niet zal betalen. De rechtbank heeft de vordering van eiser op alle onderdelen toegewezen, omdat de TO-fase succesvol was afgerond en er geen bewijs was van tekortkomingen in die fase. De rechtbank oordeelde dat gedaagde niet in verzuim was, omdat eiser niet in gebreke was gesteld, maar dat dit in dit geval niet vereist was. De rechtbank heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De vorderingen van eiser om gedaagde te verbieden gebruik te maken van zijn ontwerpen zijn afgewezen, omdat gedaagde als mederechthebbende niet kan worden verboden gebruik te maken van het ontwerp. Het vonnis is uitgesproken op 8 juni 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/523633 / HA ZA 21-437
Vonnis van 8 juni 2022
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S.A.B. Boer in Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.Th. Post in Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met als bijlage producties 1 tot en met 24;
  • de conclusie van antwoord met als bijlage producties 1 tot en met 15;
  • de aanvullende productie 16 van de [gedaagde] ;
  • de aanvullende producties 25 tot en met 31 van [eiser] .
1.2.
De zaak is op 21 april 2022 mondeling behandeld. Namens [eiser] zijn op de zitting pleitaantekeningen overgelegd.
1.3.
Daarna volgt dit vonnis.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser] is een architect en de [gedaagde] is een architectenbureau. Partijen zijn op 23 januari 2019 een samenwerking aangegaan voor het ontwerpen van een school aan het [straat] in [plaats] , in opdracht van de gemeente [gemeente] (hierna: het project). Bij deze samenwerking is de [gedaagde] opdrachtgever en [eiser] opdrachtnemer. Bij de overeenkomst zijn de in de architectenbranche gebruikelijke algemene voorwaarden zoals opgenomen in DNR 2011 (herzien versie 2013) van toepassing.
2.2.
Het project bestond uit meerdere fasen. De voor deze zaak van belang zijnde fasen worden hieronder weergegeven:
  • SO1 en SO2: Het opstellen van het Structuur Ontwerp, versie 1 en versie 2;
  • VO: Het SO uitwerken tot een Voorlopig Ontwerp;
  • DO: Het VO uitwerken tot een Definitief Ontwerp;
  • TO: Het DO uitwerken tot een Technisch Ontwerp.
2.3.
Partijen hebben verder afgesproken dat [eiser] per fase zou worden betaald. De [gedaagde] heeft de eerste facturen allemaal grotendeels betaald, maar wel steeds te laat en na aandringen van [eiser] . Op 3 december 2020 is de TO-fase afgerond (zie productie 13 bij dagvaarding). De [gedaagde] heeft op 24 december 2020 de overeenkomst opgezegd en laten weten dat zij de factuur voor de TO-fase niet zal betalen. De [gedaagde] zal namelijk de door haar geleden schade als gevolg van de wanprestatie van [eiser] met deze factuur en eventueel overige openstaande facturen verrekenen.(zie productie 12 bij dagvaarding).
2.4.
[eiser] heeft op 13 april 2021 een eindfactuur opgesteld. Hij wil dat de [gedaagde] betaalt voor de TO-fase (€ 87.109 exclusief btw), het meerwerk voor de VO openbare ruimte (€ 8.360 exclusief btw) en voor diverse correcties naar aanleiding van de eerdere facturen (€ 3.409 exclusief btw). Dit is in totaal € 119.642 inclusief btw. De [gedaagde] heeft tot op heden niet betaald. [eiser] vordert daarom, uitvoerbaar bij voorraad, kort samengevat:
I. betaling van € 119.642 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 10 december 2020;
II. betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.971,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding;
III. De [gedaagde] te verbieden gebruik te maken van het advies (ontwerp) van [eiser] , op straffe van een dwangsom van € 10.000 per overtreding, met een maximum van € 250.000;
IV. De [gedaagde] te verbieden wijzigingen aan te brengen in het werk van [eiser] , dan wel zijn werk aan te tasten, op straffe van een dwangsom van € 10.000 per overtreding, met een maximum van € 250.000;
V. betaling van de proceskosten.
2.5.
De [gedaagde] voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat [eiser] geen recht heeft op betaling van de facturen. De overeenkomst is opgezegd omdat [eiser] tekort is geschoten in de uitvoering in de DO fase en in verzuim is geraakt. De [gedaagde] heeft daardoor schade geleden omdat zij daardoor extra kosten heeft moeten maken en het werk vertraagd is. De [gedaagde] wil deze schade verrekenen met hetgeen zij nog aan [eiser] verschuldigd mocht zijn. De [gedaagde] vraagt verder de overige vorderingen ook af te wijzen.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.Wat oordeelt de rechtbank?

Vordering I: betaling factuur

3.1.
De vordering van [eiser] bestaat uit drie onderdelen: a) de factuur van de TO-fase, b) het meerwerk voor de VO openbaar ruimte en c) diverse correcties naar aanleiding van de eerdere facturen. De rechtbank zal de vordering op alle onderdelen toewijzen en per onderdeel uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
a) de factuur van de TO-fase
3.1.1.
Op 3 december 2020 heeft [A] , projectmanager bij de [gedaagde] , aan de diverse betrokkenen bij het project gemaild dat de stuurgroep van het project het TO unaniem heeft goedgekeurd en dat de stukken naar de aannemers gaan voor de aanbesteding (zie productie 13 bij dagvaarding). Hieruit volgt dat deze fase succesvol was afgerond, op grond waarvan [eiser] recht heeft op betaling. De [gedaagde] wil de factuur van de TO-fase niet betalen vanwege fouten van [eiser] die zou hebben gemaakt in de DO-fase en die zij begroot op € 140.664. Zowel de [gedaagde] als [eiser] hebben rapporten van deskundigen overgelegd over de kwaliteit van het werk in de DO-fase. Maar dat is voor de beoordeling van de vordering tot betaling voor de TO-fase niet van belang. De DO-fase, waarover de [gedaagde] klaagt, is inmiddels betaald door de [gedaagde] en die tekortkomingen zien niet op de TO-fase. Niet is gebleken dat [eiser] tekort is gekomen in de TO-fase.
3.1.2.
De [gedaagde] beroept zich in deze procedure op verrekening, dat wil zeggen een bij wijze van verweer gedaan beroep op verrekening van schade die de [gedaagde] stelt te hebben geleden door tekortkomingen van [eiser] in de DO-fase. Die schade kan worden verrekend met de betaling van de nog openstaande facturen van [eiser] , zoals de factuur voor de TO-fase, aldus de [gedaagde] .
Nu de [gedaagde] ten aanzien van deze schadevergoeding geen tegenvordering heeft ingesteld, staat alleen de bevoegdheid van de [gedaagde] tot verrekening ter beoordeling.
In artikel 6:136 BW is bepaald dat de rechter een vordering ondanks een beroep van de verweerder op verrekening kan toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is (artikel 6:136 BW). Het op eenvoudige wijze vaststellen van de gegrondheid van het verweer is in dit geval niet mogelijk. Het staat niet vast dat er tekortkomingen zijn geweest in de DO-fase. De door partijen overgelegde rapporten van deskundigen spreken elkaar immers tegen. Om vast te stellen of er sprake is van tekortkomingen in de DO-fase zal naar alle waarschijnlijkheid een onpartijdige deskundige benoemd moeten worden. Maar het benoemen van een deskundige is in het kader van een verrekeningsverweer gelet op artikel 6:136 BW (‘…
op eenvoudige wijze is vast te stellen…’)niet mogelijk. Het verweer staat daarom niet aan toewijzing van de vordering van [eiser] in de weg. Deze vordering is overigens voor toewijzing vatbaar, nu vaststaat dat de TO fase succesvol is afgerond en per fase moest worden betaald. Toewijsbaar op dit onderdeel is dus € 87.109 exclusief btw te vermeerderen met btw.
b) het meerwerk voor de VO openbare ruimte
3.1.3.
De [gedaagde] heeft de vordering van het meerwerk voor de VO openbare ruimte niet inhoudelijk betwist. Ook hiervoor geldt dat het beroep op verrekening niet slaagt. De vordering zal daarom worden toegewezen. Dat is € 8.360 exclusief btw te vermeerderen met btw.
c) diverse correcties eerdere facturen
3.1.4.
Ook voor dit onderdeel van de vordering geldt dat de [gedaagde] , behoudens het beroep op verrekening, dit onderdeel niet inhoudelijk heeft betwist. Ook hiervoor geldt dat het beroep op verrekening niet slaagt. [eiser] heeft dit onderdeel van de vordering in de dagvaarding weliswaar niet voldoende onderbouwd, door slechts te verwijzen naar productie 11 bij dagvaarding, maar hij heeft op de mondelinge behandeling een nadere toelichting gegeven. De vordering, zo begrijpt de rechtbank, bestaat uit verschillende restbedragen uit de eerdere fasen en aanvullende opdrachten. Ook is een bedrag van teveel ontvangen bedragen hiervan afgetrokken. De vordering zal daarom worden toegewezen. Dat is € 3.409 exclusief btw te vermeerderen met btw.
Verzuim en ingebrekestelling
3.1.5.
De [gedaagde] heeft verder nog aangevoerd dat zij niet in verzuim is omdat [eiser] haar niet in gebreke heeft gesteld. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval een ingebrekestelling niet is vereist. Uit de opzeggingsbrief van 24 december 2020 blijkt dat de [gedaagde] heeft meegedeeld dat zij niets meer zal betalen omdat zij haar schade zal verrekenen met de openstaande facturen van [eiser] .(productie 12 bij dagvaarding). Daaruit kon [eiser] afleiden dat de [gedaagde] de factuur van 13 april 2021 niet zou betalen. Door deze mededeling van de [gedaagde] is het verzuim daarom zonder ingebrekestelling ingetreden, zo volgt uit artikel 6:83 sub b BW.
Wettelijke handelsrente
3.1.6.
De wettelijke handelsrente over het toegewezen bedrag wordt eveneens toegewezen met ingang van 4 mei 2021. Dit is drie weken na 13 april 2021, de datum waarop de eindfactuur is opgemaakt. Hoewel [eiser] daarvoor ook al pro forma facturen had opgesteld is de factuur van 13 april 2021 de eindfactuur waarin het gevorderde bedrag volledig staat opgenomen. In deze factuur wordt de [gedaagde] verzocht het bedrag binnen drie weken te betalen aan [eiser] , dus uiterlijk 4 mei 2021 (productie 10A bij dagvaarding).
Vordering II: buitengerechtelijke incassokosten
3.2.
De rechtbank is ook van oordeel dat [eiser] recht heeft op de buitengerechtelijke incassokosten waarbij wordt uitgegaan van de wettelijk vastgestelde tarieven. Dat betekent dat de [gedaagde] € 1.971,42 moet betalen aan buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt ook toegewezen.
Vorderingen III en IV: gebruik maken van het ontwerp en wijzigingen aanbrengen in het ontwerp
3.3.
De vorderingen van [eiser] dat de [gedaagde] verboden moet worden gebruik te maken van het advies (ontwerp) van [eiser] en het wijzigen, dan wel aantasten van het ontwerp van [eiser] , worden afgewezen. [eiser] beroept zich hierbij op artikel 15 lid 1 sub c en d van de Auteurswet (
de rechtbank begrijpt:artikel 25 Auteurswet). In de overeenkomst staat dat partijen het auteursrecht delen. Alleen daaruit volgt al dat het de [gedaagde] als mederechthebbende niet verboden kan worden om gebruik te maken van het ontwerp. Dat ligt wellicht anders voor het eenzijdig aanbrengen van wijzigingen in of aantasten van het ontwerp, maar uit niets blijkt dat de [gedaagde] daartoe zal overgaan. Daar komt bij dat volgens artikel 25 lid 1 onder c van de Auteurswet [eiser] zich weliswaar kan verzetten tegen wijziging van het ontwerp maar niet tegen een wijziging in het werk die van zodanige aard is, dat het verzet zou zijn in strijd met de redelijkheid. Voor een geslaagd beroep op verzet tegen aantasting van het werk vereist artikel 25 onder d van de Auteurswet dat deze dan nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van de maker of aan zijn waarde in deze hoedanigheid van het werk. Met andere woorden het recht van verzet is niet onbeperkt. De enkele, niet onderbouwde vrees van [eiser] voor een wijziging of een aantasting van het ontwerp door de [gedaagde] is onvoldoende voor toewijzing van een zo ruim geformuleerd verbod met dwangsom als gevorderd.
Vordering V: Proceskosten
3.4.
Omdat de [gedaagde] voor het grootste gedeelte ongelijk krijgt, wordt zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [eiser] . Deze kosten worden begroot op:
- dagvaarding € 103,83
- griffierecht € 2.277,00
- salaris gemachtigde €
3.540,00(2 punten x tarief € 1.770,00)
Totaal € 5.920,83

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt de [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 119.642,00 (eenhonderd negentienduizend zeshonderd twee en veertig euro), inclusief btw vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW met ingang van 4 mei 2021 tot de volledige betaling;
4.2.
veroordeelt de [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.971,42 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 11 juni 2021 tot de volledige betaling;
4.3.
veroordeelt de [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 5.920,83;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: