ECLI:NL:RBMNE:2022:2442

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
C/16/539479 / KG ZA 22-209
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het verwijderingsbesluit van een leerling door de school

In deze zaak vordert de moeder van een leerling schorsing van het verwijderingsbesluit van de school. De voorzieningenrechter heeft op 20 juni 2022 uitspraak gedaan in een kort geding. De moeder is van mening dat de school niet in de ondersteuningsbehoefte van haar dochter kan voorzien en dat het besluit om haar dochter van school te verwijderen onterecht is. De school heeft echter meerdere keren geschorst vanwege grensoverschrijdend gedrag van de leerling en heeft een ontwikkelingsperspectief opgesteld. De school heeft uiteindelijk een toelaatbaarheidsverklaring aangevraagd voor voortgezet speciaal onderwijs, wat door deskundigen werd geadviseerd. De moeder heeft een verzoek ingediend bij de Geschillencommissie Passend Onderwijs, maar dit werd ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter oordeelt dat de moeder ontvankelijk is in haar vorderingen, maar dat de school in redelijkheid tot het verwijderingsbesluit heeft kunnen komen. De vorderingen van de moeder worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/539479 / KG ZA 22-209
Vonnis in kort geding van 20 juni 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonend in [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. N.A. de Kock in Utrecht,
tegen
de stichting
[gedaagde sub 1],
het bevoegd gezag van
[gedaagde sub 2]
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.A.A. Berendsen in Heerlen.
Partijen zullen hierna de moeder en de [gedaagde sub 1] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met als bijlagen producties 1 tot en met 9;
  • een brief van de [gedaagde sub 1] van 3 juni 2022 met als bijlagen producties 1 tot en met 4;
  • een e-mail van de moeder van 3 juni 2022 met als bijlagen producties 10 tot en met 16;
  • de akte inhoudende wijziging en vermeerdering eis van de moeder.
1.2.
De zaak is op 7 juni 2022 mondeling behandeld. Beide partijen hebben pleitnotities overgelegd. De moeder heeft op de zitting opnieuw haar eis gewijzigd.
1.3.
Daarna is er bepaald dat er op 20 juni 2022 vonnis wordt gewezen.

2.Waar gaat dit kort geding over?

2.1.
[A (voornaam)] , de dochter van de moeder, is geboren op [geboortedatum] 2009 en is dus 13 jaar oud.
2.2.
[A (voornaam)] volgt sinds het schooljaar 2021-2022 onderwijs aan het [gedaagde sub 2] (hierna: [gedaagde sub 2] ), een reguliere school voor bijzonder voortgezet onderwijs. De school wordt in stand gehouden door en valt onder het bevoegd gezag van de [gedaagde sub 1] . [A (voornaam)] is op het [gedaagde sub 2] begonnen in het eerste leerjaar van [.] .
2.3.
Het [gedaagde sub 2] heeft [A (voornaam)] meerdere keren geschorst, te weten op 2, 25 en 30 november 2021, op 13 december 2021, op 13 januari 2022 en op 4, 9, 16 en 17 februari 2022, vanwege grensoverschrijdend gedrag. Vanwege de aanhoudende problematiek heeft de school een ontwikkelingsperspectief (hierna: opp) opgesteld in november 2021. Dit is met [A (voornaam)] in december 2021 geëvalueerd en in januari 2022 gedeeld met de moeder.
2.4.
Op 26 januari 2022 heeft het [gedaagde sub 2] bij het Samenwerkingsverband een toelaatbaarheidsverklaring (hierna: tlv) aangevraagd voor overplaatsing van [A (voornaam)] naar het voortgezet speciaal onderwijs. Voor deze aanvraag is de moeder gehoord. Ook hebben twee deskundigen een advies over de aanvraag opgesteld. Drs. [B] , NVO orthopedagoog Generalist en GZ-psycholoog, en drs. [C] , kinder- en jeugdpsycholoog NIP, hebben beiden geadviseerd dat op dit moment voor [A (voornaam)] voortgezet speciaal onderwijs het best tegemoet kan komen aan haar ondersteuningsbehoefte. Op 12 mei 2022 heeft het Samenwerkingsverband een tlv afgegeven. Dat betekent dat zij [A (voornaam)] toelaatbaar acht tot het voortgezet speciaal onderwijs.
2.5.
Op 11 maart 2022 heeft het [gedaagde sub 2] aan de moeder een brief gestuurd waarin zij heeft aangekondigd van plan te zijn [A (voornaam)] van school te verwijderen omdat zij niet meer in de ondersteuningsbehoefte van [A (voornaam)] kunnen voorzien. Zij hebben een school voor voortgezet speciaal onderwijs bereid gevonden om [A (voornaam)] toe te laten.
2.6.
De moeder heeft vervolgens een verzoek ingediend bij de Geschillencommissie Passend Onderwijs (hierna: GPO). Zij is van mening dat het door de school beschreven gedrag niet juist is en dat de school wél in de ondersteuningsbehoefte kan voorzien. Op 10 mei 2022 heeft in dat kader een zitting plaatsgevonden. De GPO heeft op 17 mei 2022 een advies uitgebracht. Het verzoek van de moeder is ongegrond verklaard. De GPO heeft overwogen dat het [gedaagde sub 2] heeft mogen concluderen dat zij niet meer in de ondersteuningsbehoefte van [A (voornaam)] kan voorzien. Het [gedaagde sub 2] heeft in redelijkheid tot de voorgenomen verwijdering kunnen komen.
2.7.
Op 30 mei 2022 heeft het [gedaagde sub 2] aan de moeder en [A (voornaam)] laten weten dat [A (voornaam)] per 3 juni 2022 definitief van het [gedaagde sub 2] zal worden verwijderd. Ook hebben ze meegedeeld dat er inmiddels twee scholen van het speciaal voortgezet onderwijs zijn die bereid zijn [A (voornaam)] als leerling toe te laten.
2.8.
De moeder is het niet eens met het besluit van de school om [A (voornaam)] te verwijderen. Zij stelt dat daarvoor geen redenen zijn en dat [A (voornaam)] ook niet thuis hoort op het voortgezet speciaal onderwijs, maar juist op een reguliere school. De moeder vordert daarom in dit kort geding, na de wijzigingen en vermeerdering van eis, uitvoerbaar bij voorraad:
1.
primair:het besluit van 30 mei 2022 te schorsen en de [gedaagde sub 1] te bevelen [A (voornaam)] weer in de gelegenheid te stellen bij [gedaagde sub 2] het (overeengekomen) onderwijs op haar niveau te volgen, door [A (voornaam)] toegang te verlenen tot alle lessen en schoolactiviteiten welke onderdeel uitmaken van het bij haar jaar en niveau behorende schoolprogramma en, indien nodig, door [A (voornaam)] hierbij te ondersteunen middels inzet van basis en/of extra ondersteuning conform het schoolondersteuningsprofiel, op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag of gedeelte van de dag, met een maximum van € 35.000;
subsidiair:het besluit van 30 mei 2022 te schorsen en [gedaagde sub 1] te veroordelen haar zorgplicht na te komen met dien verstande dat [A (voornaam)] de resterende duur van het schooljaar op het [gedaagde sub 2] drie dagen in de week fysieke onderwijskundige begeleiding ontvangt van zowel de schoolmaatschappelijk werker (planning) als een docent en mentor (uitleg/instructie en begeleiding bij lesstof), althans op een door de voorzieningenrechter nader te bepalen wijze van onderwijskundige begeleiding, op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag of gedeelte van een dag, met een maximum van € 35.000;
2. [gedaagde sub 1] te bevelen een andere school voor regulier voortgezet onderwijs te vinden die bereid is [A (voornaam)] toe te laten;
3. [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van de proces- en nakosten.
2.9.
De [gedaagde sub 1] voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar vorderingen omdat de [gedaagde sub 1] sinds 3 juni 2022 geen zorgplicht meer heeft jegens [A (voornaam)] . Zij is inmiddels van het [gedaagde sub 2] verwijderd. Ook wat betreft vordering 2 is de moeder niet-ontvankelijk. De [gedaagde sub 1] kan namelijk niet bepalen of een andere (reguliere) school bereid is [A (voornaam)] toe te laten. Voor het geval de moeder wel ontvankelijk is in haar vorderingen stelt de [gedaagde sub 1] zich op het standpunt dat de vorderingen afgewezen moeten worden. Er is door het [gedaagde sub 2] en diverse deskundigen aangetoond dat [A (voornaam)] een extra ondersteuningsbehoefte heeft waar het [gedaagde sub 2] niet voor toegerust is. Het [gedaagde sub 2] heeft desondanks veel moeite gedaan om [A (voornaam)] bij de school te houden, maar omdat herhaaldelijk sprake was van grensoverschrijdend gedrag van [A (voornaam)] en door de opstelling van de moeder is dit niet mogelijk gebleken. De zaak is voorgelegd aan de GPO, die heeft geconcludeerd dat het voor [A (voornaam)] passender is als zij onderwijs volgt op het voortgezet speciaal onderwijs.
2.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.Wat oordeelt de voorzieningenrechter?

Ontvankelijkheid van de moeder
3.1.
Op de zitting heeft de moeder haar eis (opnieuw) gewijzigd. Zij vordert nu schorsing van het besluit om [A (voornaam)] van school te verwijderen en [A (voornaam)] weer toe te laten op het [gedaagde sub 2] . Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid is het daarom niet meer relevant of de school wel of geen zorgplicht heeft, zoals de [gedaagde sub 1] stelt. Dat betekent dat de moeder ontvankelijk is in haar vorderingen. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding om de moeder met betrekking tot vordering 2 niet-ontvankelijk te verklaren.
Spoedeisendheid van de zaak
3.2.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen en is door de [gedaagde sub 1] ook niet weersproken.
Inhoudelijke beoordeling
3.3.
Bij de beslissing om een leerling van school te verwijderen heeft de [gedaagde sub 1] een zekere beleidsvrijheid. Omdat het in dit geval gaat om een bijzondere school is zo’n beslissing geen beschikking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht en staan de daarvoor geldende bezwaar- en beroepsmogelijkheden niet open. Wel kan de (wettelijk vertegenwoordiger van de) leerling gebruik maken van de bezwaarprocedures binnen de school en een geschil voorleggen aan de GPO, zoals in dit geval ook is gebeurd. De burgerlijke rechter kan ingrijpen als de school een beslissing heeft genomen waartoe zij in redelijkheid niet heeft kunnen komen en/of als het belang van de leerling bij het terugdraaien van een beslissing zwaarder moet wegen dan het belang van de school bij de handhaving daarvan.
3.3.1.
De moeder heeft op de mondelinge behandeling gezegd dat [A (voornaam)] zich niet grensoverschrijdend heeft gedragen en dat zij van mening is dat [A (voornaam)] geen bijzondere hulp nodig heeft. Maar op grond van de door de [gedaagde sub 1] in het geding gebrachte stukken vindt de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat [A (voornaam)] vanaf het begin van haar verblijf op het [gedaagde sub 2] problematisch gedrag heeft vertoond. Het gaat vooral om het niet opvolgen van aanwijzingen van medewerkers, op onacceptabele wijze haar eigen weg gaan, voortdurend provocerend gedrag tonen en niet met de school in gesprek willen over haar gedrag. Het is gebleken dat deze problemen zich op basisschool van [A (voornaam)] ook al voordeden, zij was vanwege dit soort gedrag de laatste weken op de basisschool ook al geschorst. De moeder heeft daarover weliswaar aangevoerd dat [A (voornaam)] op de basisschool was geschorst omdat zij het niet eens wat met het schooladvies, maar dat vindt de voorzieningenrechter niet aannemelijk.
3.3.2.
Mogelijk gedraagt [A (voornaam)] zich niet doelbewust grensoverschrijdend, maar duidelijk is wel dat haar gedragsproblemen serieus zijn en de gang van zaken op school in ernstige mate frustreren. Het [gedaagde sub 2] heeft van alles geprobeerd om [A (voornaam)] de nodige begeleiding te bieden om verbetering in de situatie te brengen. De voornaamste reden dat de begeleiding niet van de grond is gekomen lijkt te zijn dat de moeder daarin niet wilde meegaan en ook ontkent dat er sprake is van (gedrags)problematiek. Uiteindelijk is de begeleiding gestagneerd en kon het opp niet goed worden uitgevoerd, doordat de moeder niet achter de plannen stond en geen vertrouwen in de school had. Gelet op deze omstandigheden, in samenhang met de adviezen van de deskundigen en het GPO,is het oordeel van de [gedaagde sub 1] , dat er op het [gedaagde sub 2] geen plaats meer is voor [A (voornaam)] , niet onbegrijpelijk of onredelijk.
3.3.3.
De moeder heeft verder nog aangevoerd dat school niet alle regels goed heeft gevolgd. Zo is het opp niet besproken met de moeder, terwijl dit wel had gemoeten. Een opp kan namelijk pas worden opgesteld nadat instemming van de ouder(s) over het handelingsdeel is verkregen. De GPO heeft dit in haar advies ook opgemerkt. Hoewel de moeder op dit formele punt gelijk heeft, maakt dat de beslissing van de voorzieningenrechter niet anders. De moeder zegt namelijk zelf dat er geen problemen zijn en dat zij ook niet wil dat [A (voornaam)] geholpen wordt. Hieruit blijkt dat een constructieve aanpak samen met de moeder niet mogelijk is. Door deze opstelling had de [gedaagde sub 1] geen andere keus dan over te gaan tot verwijdering.
Conclusie
3.4.
Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter geen reden ziet om het verwijderingsbesluit van 30 mei 2022 te schorsen. De vorderingen van de moeder worden daarom afgewezen. Ook is de school niet verplicht om een andere reguliere school voor [A (voornaam)] te zoeken. Uit de beoordeling van de eerste vordering volgt namelijk dat een reguliere school op dit moment niet bij [A (voornaam)] past en zij veel beter geholpen zal kunnen worden op het voortgezet speciaal onderwijs.
Proceskosten
3.5.
Omdat de moeder ongelijk krijgt in deze zaak zal zij de proceskosten moeten betalen. De kosten van de school worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt de moeder in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 1.692,00;
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. van Maanen, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, en in het openbaar uitgesproken door mr. J.P. Killian op 20 juni 2022.