ECLI:NL:RBMNE:2022:2409

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
UTR 21/4881
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de afwijzing van een urgentieverklaring voor woonruimte op basis van mantelzorgbehoefte

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring voor woonruimte. Eiser, die lijdt aan schizofrenie, Parkinson en hartklachten, heeft een aanvraag ingediend omdat hij in de buurt van zijn dochter wil wonen, die hem mantelzorg verleent. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Almere, omdat niet was aangetoond dat eiser voor minimaal vier dagen per week, minimaal twee uur per dag zorg nodig heeft, zoals vereist volgens de Huisvestingsverordening Almere 2019.

De rechtbank heeft het beroep op 28 april 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn dochter aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door in het bestreden besluit een algemene voorwaarde tegen te werpen zonder eiser de kans te geven deze nader te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat eiser er vanuit mocht gaan dat aan de algemene voorwaarden was voldaan, gezien de motivering in het primaire besluit. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser de kans krijgt om zijn standpunt verder te onderbouwen.

Daarnaast moet verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoeden. De rechtbank benadrukt dat eiser en zijn dochter onvoldoende zijn gehoord over de algemene voorwaarde en dat zij de kans moeten krijgen om dit alsnog te doen. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange en is openbaar uitgesproken op 22 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4881

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J. Veltheer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (verweerder)

(gemachtigden: mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een urgentieverklaring voor woonruimte.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 16 juni 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 oktober 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de dochter van eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring voor woonruimte in [plaats] . De reden daarvoor is dat eiser in de buurt van zijn dochter wil wonen. Hij ontvangt mantelzorg van zijn dochter, maar zij woont in [plaats] en hij in [plaats] . Dit maakt het lastig voor zijn dochter om op een goede manier mantelzorg te kunnen verlenen. Eiser lijdt aan schizofrenie, Parkinson en hij heeft last van hartklachten. Hierdoor zijn bepaalde dagelijkse taken moeilijk te verrichten zonder hulp. Daarnaast durft eiser niet alleen naar buiten te gaan, en dus ook niet naar zijn doktersafspraken. Zijn dochter helpt hem daarom vijf tot zes dagen in de week met deze dagelijkse taken en door met hem naar de doktersafspraken te gaan.
Besluiten van verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen omdat niet was gebleken dat eiser voor minimaal vier dagen per week, minimaal twee uur per dag zorg nodig heeft. Dit is echter wel vereist volgens artikel 11 van de Huisvestingsverordening Almere 2019 (Huisvestingsverordening). [1] In het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag met een andere motivering afgewezen. Volgens verweerder voldoet eiser niet aan de algemene voorwaarde dat hij er alles aan gedaan heeft om het probleem op te lossen. [2] Er is niet gebleken dat eiser op een andere manier aan een woning heeft geprobeerd te komen, zoals door woningruil, via Woonzorg Nederland of door optimaal gebruik te maken van het aanbod van passende woningen op Woningnet. Daarnaast heeft eiser niet onderbouwd dat hij geen professionele hulp, zorg, begeleiding of ondersteuning kan krijgen om de behoefte aan mantelzorg te verlichten. Verweerder ziet geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule. De voorkeur van eiser om de zorgtaken te laten verrichten door zijn dochter in [plaats] in plaats van hulp van buitenaf valt onder de verantwoordelijkheid van de familieleden onderling. Ook blijkt uit de stukken onvoldoende dat de zorg alleen door deze dochter kan worden verleend.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door in het bestreden besluit tegen te werpen dat eiser er niet alles aan heeft gedaan om het probleem anders op te lossen. De motivering in het primaire besluit gaf geen aanleiding om met deze tegenwerpingen rekening te hoeven houden. Ook is dit in de hoorzitting niet aan de orde gesteld en heeft verweerder er niet schriftelijk nadere inlichtingen over gevraagd. Bovendien heeft eiser er wel alles aan gedaan om het probleem anders op te lossen, en had hij dat ook naar voren kunnen brengen als daar om was gevraagd. Eiser heeft meerdere keren woningruil via Facebook geprobeerd, maar dit is niet gelukt. Eiser stond op Woningnet ingeschreven, maar wist niet dat het om aan de voorwaarden te voldoen nodig was om op woningen te reageren. Toen zijn dochter daar op de hoorzitting achter kwam heeft hij wel gereageerd. Eiser komt echter telkens op een positie boven de 50 uit waardoor reageren geen zin heeft. Het is voor eiser niet mogelijk om professionele zorg in te schakelen om de behoefte aan mantelzorg te verlichten. Door zijn aandoening en nieuwe medicatie heeft hij namelijk sterk wisselende slaap- en rustmomenten, terwijl professionele hulp op vaste tijden komt. Ook kan professionele hulp hem niet begeleiden bij zijn ziekenhuisbezoeken want hij voelt zich alleen veilig als zijn dochter hem helpt. Tot slot voert eiser aan dat verweerder de hardheidsclausule toe had moeten passen. Verweerder heeft bij de beoordeling hiervan ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat eiser is aangewezen op de hulp van zijn dochter en dat er geen andere mogelijkheden zijn.
Beoordeling van de rechtbank
4. In de Huisvestingsverordening staat omschreven wanneer iemand voor urgentie in aanmerking komt. Uit artikel 11 blijkt dat eerst wordt beoordeeld of iemand voldoet aan de algemene voorwaarden. [3] Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt pas beoordeeld of aan de specifieke voorwaarden wordt voldaan. [4] De aanvraag van eiser is in het primaire besluit afgewezen omdat eiser niet aan een specifieke voorwaarde zou hebben voldaan, namelijk de voorwaarde dat eiser een bepaald aantal dagen en uren aan mantelzorg zou moeten ontvangen. Dit impliceert dus dat verweerder in het primaire besluit wel vond dat aan de algemene voorwaarden was voldaan. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder in het bestreden besluit op dit standpunt terug heeft mogen komen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval onzorgvuldig heeft gehandeld door in het bestreden besluit een algemene voorwaarde tegen te werpen. Een bestuursorgaan mag aan een beslissing op bezwaar een andere motivering ten grondslag leggen dan aan het primaire besluit, ook als dit in het nadeel van de bezwaarmaker is. In bezwaar is immers sprake van een algehele heroverweging van het primaire besluit. Het lag in dit geval echter wel op de weg van verweerder – gezien het beginsel van hoor en wederhoor – om eiser nog in de gelegenheid te stellen nader te onderbouwen dat hij wel aan de algemene voorwaarde dat hij er alles aan gedaan moet hebben om het probleem op te lossen, voldeed. Gelet op de systematiek waarop urgentie-aanvragen worden getoetst, mocht eiser er namelijk van uit gaan dat verweerder in het primaire besluit wel vond dat aan de algemene voorwaarden, waaronder de algemene voorwaarde die nu aan hem wordt tegengeworpen, was voldaan. Bij gebrek aan aanvullende vragen of opmerkingen van verweerder hierover, mocht eiser er vanuit gaan dat hij het feit dat hij van mening is dat hij voldoet aan de algemene voorwaarden niet nader hoefde te onderbouwen. De enkele opmerking tijdens de hoorzitting dat eiser geen reactie heeft uitgebracht op het woningaanbod in [plaats] vindt de rechtbank onvoldoende om op basis daarvan te zeggen dat eiser had moeten weten dat hij dit wel nog nader moest onderbouwen.. Het beroep is daarom gegrond. Aan de overige naar voren gebrachte punten komt de rechtbank dan ook niet toe.
6. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Eiser en zijn dochter zijn in bezwaar onvoldoende gehoord over de vraag of voldaan wordt aan voornoemde algemene voorwaarde. Zij moeten daarom de kans krijgen om dit nog verder te onderbouwen. Dit heeft betrekking op alle punten, dus ook dat eiser voldoende heeft gereageerd op Woningnet, dat woningruil niet mogelijk is en dat het niet mogelijk is om professionele zorg in te schakelen. Hierbij is ook van belang dat de dochter van eiser op zitting expliciet heeft aangegeven dat zij graag nog nadere onderbouwing wil indienen. Omdat verweerder in bezwaar onzorgvuldig gehandeld heeft op dit punt, vindt de rechtbank dat zij hier nog een kans voor moet krijgen.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Zoals in rechtsoverweging 6 overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. Ook zal de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien, omdat eiser nog de kans moet krijgen zijn standpunt nader te onderbouwen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor acht weken. Deze termijn is langer dan de rechtbank doorgaans geeft, zodat eiser voldoende tijd heeft om nadere onderbouwing in te dienen en verweerder voldoende tijd heeft om op basis van deze onderbouwing een nieuw besluit te nemen.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 oktober 2021;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijlage II bij de Huisvestingsverordening.
2.Artikel 11, vierde lid, aanhef en onder f van de Huisvestingsverordening.
3.Artikel 11, vierde lid, van de Huisvestingsverordening.
4.Artikel 11, tweede lid, van de Huisvestingsverordening.