ECLI:NL:RBMNE:2022:2405

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
16-252362-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met misdrijf tegen het leven en onbruikbaar maken van politiecel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juni 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het onbruikbaar maken van een politiecel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 2 tot en met 7 oktober 2020 meermalen de benadeelde partij, aangeduid als [slachtoffer], heeft bedreigd via WhatsApp-berichten en spraakberichten. De bedreigingen waren van ernstige aard en omvatten expliciete doodsbedreigingen. Op 8 oktober 2020 heeft de verdachte bovendien een politiecel onbruikbaar gemaakt door deze te vervuilen met zijn ontlasting. Tijdens de rechtszittingen heeft de verdachte zijn betrokkenheid bij de feiten erkend, maar de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is er een terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de kans op herhaling. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard, maar de vordering van de Politie Midden-Nederland tot schadevergoeding is toegewezen. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn op de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-252362-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd te [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 januari 2021, 18 mei 2021, 15 juni 2021, 28 september 2021, 23 november 2021, 10 maart 2022 en 7 juni 2022. De inhoudelijke behandeling heeft op 7 juni 2022 plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. van Wanrooij en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.T. Brassé, advocaat te Amsterdam, alsmede mr. E.D. Van Elst, advocaat te Veenendaal, als vertegenwoordiger van de benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 2 oktober 2020 tot en met 7 oktober 2020 te Veenendaal en/of Arnhem [slachtoffer] heeft bedreigd;
feit 2: op 8 oktober 2020 te [plaatsnaam] een politiecel onbruikbaar heeft gemaakt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleidende opmerking
Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend. Door de raadsvrouw van verdachte is geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met de opsomming van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1
  • De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 juni 2022;
  • De aangifte van [slachtoffer]
- De eigen waarneming van de rechtbank ten aanzien van de foto’s op pagina’s 13 tot en met 15 van het dossier [3] ;
- De uitgeschreven WhatsApp-berichten [4] ;
- Het proces-verbaal van bevindingen met daarin de uitgeschreven spraakberichten [5] .
Feit 2
  • De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 juni 2022;
  • Het proces-verbaal van bevindingen over het onbruikbaar maken van de cel

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op tijdstippen in de periode van 2 oktober 2020 tot en met 7 oktober 2020 in Nederland, meermalen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door
a. die [slachtoffer] via Whatsapp-berichten dreigend de woorden toe te voegen:
“Morge zij. Jullie lijken” en “ik ga je knallen wollah” en “ik maak jullie dood flikker” en “Neem op bezem ik ga die. Man met witte baard afmaken jouw vader daarna jou dikke broer daarna. Die. Op de zaak” en “ik snijd je keel door dat je ’t weet” en “gaan zoiezo dode vallen of slachtoffers AAN JOU KANT” en “kogels genoeg nu voor je hele familie kk zwerverrr” en “ik zweer t op de koran ik ga een iemand van jullie de dood in jagen” en “je moeder kan zomaar slachtoffer worde kanker flikker” en “ik maak je hele kk familie af kk slet” en “we gaan zien wollahi jullie gaan dood” en “jullie oren snijd ik eraf geef ik als eten aan zwerf honden” en “Wollahi ik vermoord jullie allemaal a persoonlijk” en
b. die [slachtoffer] via Whatsapp-spraakberichten dreigend de woorden toe te voegen:
“(…) ik ga je blazen, ik ga jouw vader blazen, ik ga jouw moeder bl” en “(…) ik blaas die hele kankerwinkel van jou op, boeit mij niet wie jij bent of wie jouw familie is. Hele [slachtoffer] is rotzooi, dat weet iedereen he [.] . Wo [.] , ik ga jou knallen, ik ga jouw vader knallen (…)” en “(…) ik maak jullie dood, ik heb kankerschijt aan jullie (…)” en “(…) ik knal jou, ik knal jouw vader, ik knal jouw broertje. Jullie zijn rotzooi (…)” en “(…) Kom afspreken als je een man bent, ik snij jou open, ik snij jou open he vieze kankerflikker. Ik snij heel jouw familie open als het moet joh. (…) Whollah, je gaat jouw kinderen verliezen he. Jouw broertje ben je kwijt. Jouw winkel ben je kwijt. (…) Familie, jouw familie gaat ook de fik in” en “(…) Jouw vader, jouw moeder, jouw broer, heel jouw familie. Ik maak jullie dood (…)” en “(…) [.] , jij, ik maak jou ook dood. Ik maak jou dood he, vieze kankerflikker (…) Oh [.] , je gaat er twee door jouw hoofd krijgen (…)”en
c. die [slachtoffer] via chatprogramma Whatsapp meerdere afbeeldingen te sturen waarop een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te zien is;
Feit 2
op 8 oktober 2020 te [plaatsnaam] , opzettelijk en wederrechtelijk een cel van het politiecellencomplex, toebehorende aan Politie Midden-Nederland onbruikbaar heeft gemaakt.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 210 dagen, met aftrek van het voorarrest, en een ongemaximeerde TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt geen ongemaximeerde TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Zij vindt de oplegging daarvan niet proportioneel, gelet op de ernst van de feiten, de gevolgen van de oplegging van zo’n maatregel voor verdachte en de motivatie die verdachte nu heeft om mee te werken aan al lopende hulpverlening. Het [organisatie 1] heeft de oplegging van een TBS-maatregel ook niet geadviseerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van een sanctie heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder verdachte die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich gedurende een periode van enkele dagen schuldig gemaakt aan ernstige bedreigingen. Verdachte heeft via WhatsApp meerdere ernstig bedreigende berichten en spraakberichten verstuurd. Ook heeft hij foto’s van een wapen bijgevoegd, om kracht te geven aan zijn bedreigingen. Verdachte heeft hiermee op zeer indringende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever [slachtoffer] en hem veel angst aangejaagd. Dit heeft niet alleen grote impact op aangever gehad, maar ook op zijn gezinsleden. Dat verdachte het leven van diverse personen zo heeft beïnvloed, neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk. Deze gebeurtenissen zorgen bovendien niet alleen voor gevoelens van angst en onveiligheid bij de direct betrokkenen, maar ook voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Verdachte heeft zich daarna ook schuldig gemaakt aan het onbruikbaar maken van een politiecel door deze onder te smeren met zijn ontlasting. Tevens heeft verdachte met zijn ontlasting “ [........] ” op de muur van de cel geschreven. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij hiermee de achternaam van aangever van het onder feit 1 bewezen verklaarde, te weten [slachtoffer] , bedoelde en dit heeft gedaan uit frustratie. Met zijn handelen heeft verdachte geen respect getoond voor het eigendomsrecht van anderen en een zeer onhygiënische situatie veroorzaakt. De rechtbank rekent ook dit verdachte aan.
Bij de feiten die verdachte heeft gepleegd vindt de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere maanden passend.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit de justitiële documentatie van verdachte van 6 mei 2022 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld. In 2018 is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, voor onder meer bedreiging. Verdachte liep in die proeftijd ten tijde van het begaan van onderhavige feiten. De rechtbank weegt dit mee in haar oordeel.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zijn leven wil beteren. Hij wil een stabiel leven opbouwen en leren omgaan met lastige situaties. Verdachte is op zoek naar hulp, dagbesteding en een eigen woning. De rechtbank vindt dit positief, maar het enkele voornemen van verdachte biedt te weinig aanknopingspunten om aan te nemen dat hij zijn leven zelf (met eventuele hulp) op de rit kan en zal krijgen. Bovendien blijkt uit de schriftelijke toelichting van [B] van [organisatie 2] van 11 april 2022 dat het laatste reclasseringstoezicht negatief is beëindigd en verdachte aan de reclassering heeft meegedeeld niet aan een eventueel nieuw reclasseringstoezicht te zullen meewerken. De reclassering ziet dan ook geen aanknopingspunten voor een reclasseringstoezicht.
8.3.3
De gevorderde maatregel van tbs met dwangverpleging
De rechtbank stelt vast dat het onder 1 bewezen verklaarde feit een (specifiek aangewezen) misdrijf is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is.
De rechtbank zal bij haar beoordeling van de vraag of aan verdachte een TBS-maatregel moet worden opgelegd de meest recente over verdachte uitgebrachte rapporten betrekken.
Uit het reclasseringsrapport van 7 mei 2021 is gebleken dat verdachte een lange hulpverleningsgeschiedenis heeft waarin hij zijn leven in periodes een positieve wending geeft. Het dragen van verantwoordelijkheid die komt bij het ervaren van succes en de noodzaak om dit succes te continueren is voor verdachte vaak moeilijk geweest. Hij ervaart geregeld machteloosheid en slachtofferschap door negatieve gebeurtenissen uit het verleden en valt daarmee geregeld terug in het bekende negatieve sociale netwerk, recidiveert, verliest huisvesting en begeleiding en de structuur die hij daarvoor heeft opgebouwd.
Blijkens het Pro Justitia rapport van 5 april 2022 van M. Hulshof, GZ-psycholoog en D. Harari, psychiater is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling, mogelijk met een ziekelijke stoornis. Op gedragsniveau is antisociaal gedrag zichtbaar, maar de onderliggende drijfveren, motivering en innerlijke dynamiek zijn onbekend. De gebrekkige ontwikkeling blijkt uit zijn disfunctioneren in detentie en alle levensgebieden daarbuiten, gedurende zijn jong volwassenheid en gehele volwassen leven. Het inadequate en disproportionele gedrag dat verdachte vertoont is zorgelijk, omdat verdachte er zelf geen greep en geen zicht op lijkt te hebben en hij ook geen zicht geeft op zijn beleving en drijfveren hierbij. Een ziekelijke stoornis in de vorm van een stemmingsstoornis kan niet worden uitgesloten. Onderliggend aan het disfunctionele gedrag zou er sprake kunnen zijn van persoonlijkheidsproblematiek met bijvoorbeeld een borderline en/of narcistische dynamiek. Er zou sprake kunnen zijn van (ernstige) hechtingsproblematiek, van een stemmingsstoornis, of van een deels instrumentele en overwogen inzet van gedrag. Ten aanzien van zijn agressieregulatie kan gesteld worden dat het agressieve gedrag van soms instrumenteel ingezet lijkt, maar vervolgens lijkt hij ontremd te raken en is niet duidelijk wat zijn drijfveren en motieven zijn.
De hierboven beschreven gebrekkige ontwikkeling, al dan niet met een ziekelijke stoornis, was aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Onderzoekers hebben geen zicht verkregen op de mogelijke (vorm en mate van) doorwerking van de genoemde psychopathologie in de ten laste gelegde feiten. Er is een gedragspatroon van inadequaat, disproportioneel en deels antisociaal gedrag, dat in perioden lijkt op te treden. Gegeven het feit dat een patroon bestaat uit een mate van herhaling, is de kans op herhaling van inadequaat gedrag aanwezig. Het is echter niet duidelijk wat de aanleidingen, triggers en innerlijke mechanismen zijn die tot dit gedrag leiden.
De rechtbank neemt de conclusies uit de rapporten over en stelt vast dat tijdens het begaan van de feiten bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling, mogelijk met een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, bestond. De rechtbank ziet elementen uit de problematiek, waarmee verdachte volgens de deskundigen kampt, terug in (met name) het onder 1 bewezenverklaarde feit. Er is een conflict geweest tussen aangever en verdachte. Vervolgens volgt daarop een zeer hevige reactie van verdachte, ingegeven vanuit een intense emotie (woede). De rechtbank constateert dat verdachte dan ontremd raakt en in die woede lijkt te blijven hangen, getuige de veelheid aan schriftelijke en spraakberichten en aan het feit dat verdachte het nodig vond om met afbeeldingen zijn bedreigingen kracht bij te zetten. Ondanks het feit dat de deskundigen zich onthouden van een advies over de toerekeningsvatbaarheid ziet de rechtbank in het bovenstaande voldoende aanleiding om de strafbare feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Ook aan de overige vereisten voor de oplegging van een TBS-maatregel is voldaan.
Er is sprake van een misdrijf waarvoor het opleggen van een TBS-maatregel expliciet in de wet is toegestaan. Gelet op de hierboven besproken rapporten stelt de rechtbank daarnaast vast dat de kans op herhaling groot is, gelet op het patroon van herhaalde agressieve gedragingen dat daaruit naar voren komt, waarbij verdachte ook recent nog zeer bedreigende uitlatingen heeft gedaan aangaande het [organisatie 1] . Verdachte zegt open te staan voor hulpverlening, maar wil hierbij (deels) zelf bepalen hoe dit ingericht dient te worden en eerdere ambulante hulpverlening heeft geen gedragsverandering bij verdachte teweeg gebracht. Gebleken is dat als verdachte geïrriteerd en/of boos wordt, dit zich uit in ongeremd gedrag. In dit geval is zijn gedrag verbaal en op afstand gebleven via WhatsApp, maar de rechtbank betwijfelt of het een volgende keer bij woorden zal blijven. De rechtbank vindt dit zorgelijk en is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging eist. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank dat – gelet op de weigering van verdachte om aan onderzoek naar zijn persoon mee te werken – ook geen alternatief voor behandeling van verdachte voorhanden is.
Aan de verschillende voorwaarden om een TBS-maatregel op te kunnen leggen is dus voldaan. De ernst van de door verdachte gepleegde feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van de TBS-maatregel, mede gelet op voornoemd terugkerend patroon van handelen van verdachte en het feit dat hulpverlening daarin geen wijziging heeft kunnen brengen. De rechtbank zal die maatregel dan ook aan verdachte opleggen.
Anders dan door de officier van justitie is gevorderd, is er naar het oordeel van de rechtbank géén sprake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Alhoewel de rechtbank, zoals hiervoor reeds overwogen, niet uitsluit dat verdachte in de toekomst fysiek geweld zal gebruiken, is het bij het plegen van de bewezenverklaarde feiten bij verbale bedreigingen gebleven. Dit brengt van rechtswege met zich mee dat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven mag gaan.
De terbeschikkingstelling geldt in beginsel voor een termijn van twee jaar, te rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd onherroepelijk is geworden. De termijn van de terbeschikkingstelling kan, behoudens het bepaalde in artikel 38e of artikel 38j, door de rechter, op vordering van het openbaar ministerie, telkens hetzij met een jaar hetzij met twee jaar worden verlengd, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist. Tot slot zal de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven gaan.
8.3.4
De gevangenisstraf
Gelet op de aard en ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij de ernst van de feiten, waarbij ook sprake is van recidive, vindt de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van meerdere maanden passend.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 1 oktober 2021 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf en/of maatregel zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk en er ook rekening mee gehouden dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend.
De rechtbank concludeert, alles afwegende, dat een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, passend is en zal die straf aan verdachte opleggen. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie.

9.BENADEELDE PARTIJEN

9.1
De benadeelde partij [slachtoffer]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. Ter terechtzitting zijn de eerder gevorderde proceskosten komen te vervallen.
9.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de vordering geheel wordt toegewezen met toepassing van de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel.
9.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in diens vordering, omdat er sprake is van eigen schuld bij aangever. Onduidelijk is in hoeverre de eigen schuld moet worden betrokken bij de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding. Beantwoording van die vraag brengt volgens de verdediging een onevenredige belasting van het strafproces met zich mee. Subsidiair verzoekt de verdediging om slechts een deel van het gevorderde bedrag toe te wijzen.
9.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat [slachtoffer] onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van psychisch letsel. Nader onderzoek daarnaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. [slachtoffer] kan de vergoeding van deze kosten wel nog verzoeken aan de burgerlijke rechter.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
9.2
De benadeelde partij Politie Midden-Nederland
Politie Midden-Nederland heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 61,13 aan materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
9.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de vordering geheel wordt toegewezen.
9.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
9.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde feit en zal de vordering dan ook toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, zoals in beginsel gebruikelijk, ten behoeve van Politie Midden-Nederland aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 61,13, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met één (1) dag gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij politie Midden-Nederland in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 63, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart de ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging van straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zes (6) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Oplegging van maatregel
- gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld voor de duur van maximaal vier jaren en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij Politie Midden-Nederland
  • wijst de vordering van Politie Midden-Nederland toe tot een bedrag van € 61,13;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan Politie Midden-Nederland van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Politie Midden-Nederland aan de Staat € 61,13 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met één (1) dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F. Koenis, voorzitter, mrs. C.S.K. Fung Fen Chung en J.J. Peerboom, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. F. Verkuijlen en I.J.A. Barends, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juni 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 oktober 2020 tot en met 7 oktober 2020 te Veenendaal en/of Arnhem, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
a. die [slachtoffer] via Whatsapp-berichten, althans via de telefoon, dreigend de woorden toe te voegen:
“Morge zij. Jullie lijken” en/of “ik ga je knallen wollah” en/of “ik maak jullie dood flikker” en/of “Neem op bezem ik ga die. Man met witte baard afmaken jouw vader daarna jou dikke broer daarna. Die. Op de zaak” en/of “ik snijd je keel door dat je ’t weet” en/of “gaan zoiezo dode vallen of slachtoffers AAN JOU KANT” en/of “kogels genoeg nu voor je hele familie kk zwerverrr” en/of “ik zweer t op de koran ik ga een iemand van jullie de dood in jagen” en/of “je moeder kan zomaar slachtoffer worde kanker flikker” en/of “ik maak je hele kk familie af kk slet” en/of “we gaan zien wollahi jullie gaan dood” en/of “jullie oren snijd ik eraf geef ik als eten aan zwerf honden” en/of “Wollahi ik vermoord jullie allemaal a persoonlijk”, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
b. die [slachtoffer] via Whatsapp-spraakberichten, althans via de telefoon, dreigend de woorden toe te voegen:
“(…) ik ga je blazen, ik ga jouw vader blazen, ik ga jouw moeder bl” en/of “(…) ik blaas die hele kankerwinkel van jou op, boeit mij niet wie jij bent of wie jouw familie is. Hele [slachtoffer] is rotzooi, dat weet iedereen he [.] . Wo [.] , ik ga jou knallen, ik ga jouw vader knallen (…)” en/of “(…) ik maak jullie dood, ik heb kankerschijt aan jullie (…)” en/of “(…) ik knal jou, ik knal jouw vader, ik knal jouw broertje. Jullie zijn rotzooi (…)” en/of “(…) Kom afspreken als je een man bent, ik snij jou open, ik snij jou open he vieze kankerflikker. Ik snij heel jouw familie open als het moet joh. (…) Whollah, je gaat jouw kinderen verliezen he. Jouw broertje ben je kwijt. Jouw winkel ben je kwijt. (…) Familie, jouw familie gaat ook de fik in” en/of “(…) Jouw vader, jouw moeder, jouw broer, heel jouw familie. Ik maak jullie dood (…)” en/of “(…) [.] , jij, ik maak jou ook dood. Ik maak jou dood he, vieze kankerflikker (…) Oh [.] , je gaat er twee door jouw hoofd krijgen (…)” , althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
c. die [slachtoffer] via chatprogramma Whatsapp, althans via de telefoon, een of meerdere afbeeldingen te sturen waarop een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te zien is.
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 2
hij op of omstreeks 8 oktober 2020 te [plaatsnaam] , althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een cel van het politiecellencomplex, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Midden-Nederland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2020326557, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 144. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal aangifte door [slachtoffer] van 7 oktober 2020 met bijlagen, p. 6-20.
3.Bijlagen bij proces-verbaal aangifte, p. 13-15.
4.Bijlage bij proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer] van 8 oktober 2020, p. 25-30.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 16 oktober 2020, p. 80-82.
6.Proces-verbaal van bevindingen door [A] van 9 oktober 2020, p. 58.