Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van een sanctie heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder verdachte die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3.1De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich gedurende een periode van enkele dagen schuldig gemaakt aan ernstige bedreigingen. Verdachte heeft via WhatsApp meerdere ernstig bedreigende berichten en spraakberichten verstuurd. Ook heeft hij foto’s van een wapen bijgevoegd, om kracht te geven aan zijn bedreigingen. Verdachte heeft hiermee op zeer indringende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever [slachtoffer] en hem veel angst aangejaagd. Dit heeft niet alleen grote impact op aangever gehad, maar ook op zijn gezinsleden. Dat verdachte het leven van diverse personen zo heeft beïnvloed, neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk. Deze gebeurtenissen zorgen bovendien niet alleen voor gevoelens van angst en onveiligheid bij de direct betrokkenen, maar ook voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Verdachte heeft zich daarna ook schuldig gemaakt aan het onbruikbaar maken van een politiecel door deze onder te smeren met zijn ontlasting. Tevens heeft verdachte met zijn ontlasting “ [........] ” op de muur van de cel geschreven. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij hiermee de achternaam van aangever van het onder feit 1 bewezen verklaarde, te weten [slachtoffer] , bedoelde en dit heeft gedaan uit frustratie. Met zijn handelen heeft verdachte geen respect getoond voor het eigendomsrecht van anderen en een zeer onhygiënische situatie veroorzaakt. De rechtbank rekent ook dit verdachte aan.
Bij de feiten die verdachte heeft gepleegd vindt de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere maanden passend.
8.3.2De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit de justitiële documentatie van verdachte van 6 mei 2022 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld. In 2018 is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, voor onder meer bedreiging. Verdachte liep in die proeftijd ten tijde van het begaan van onderhavige feiten. De rechtbank weegt dit mee in haar oordeel.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zijn leven wil beteren. Hij wil een stabiel leven opbouwen en leren omgaan met lastige situaties. Verdachte is op zoek naar hulp, dagbesteding en een eigen woning. De rechtbank vindt dit positief, maar het enkele voornemen van verdachte biedt te weinig aanknopingspunten om aan te nemen dat hij zijn leven zelf (met eventuele hulp) op de rit kan en zal krijgen. Bovendien blijkt uit de schriftelijke toelichting van [B] van [organisatie 2] van 11 april 2022 dat het laatste reclasseringstoezicht negatief is beëindigd en verdachte aan de reclassering heeft meegedeeld niet aan een eventueel nieuw reclasseringstoezicht te zullen meewerken. De reclassering ziet dan ook geen aanknopingspunten voor een reclasseringstoezicht.
8.3.3De gevorderde maatregel van tbs met dwangverpleging
De rechtbank stelt vast dat het onder 1 bewezen verklaarde feit een (specifiek aangewezen) misdrijf is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is.
De rechtbank zal bij haar beoordeling van de vraag of aan verdachte een TBS-maatregel moet worden opgelegd de meest recente over verdachte uitgebrachte rapporten betrekken.
Uit het reclasseringsrapport van 7 mei 2021 is gebleken dat verdachte een lange hulpverleningsgeschiedenis heeft waarin hij zijn leven in periodes een positieve wending geeft. Het dragen van verantwoordelijkheid die komt bij het ervaren van succes en de noodzaak om dit succes te continueren is voor verdachte vaak moeilijk geweest. Hij ervaart geregeld machteloosheid en slachtofferschap door negatieve gebeurtenissen uit het verleden en valt daarmee geregeld terug in het bekende negatieve sociale netwerk, recidiveert, verliest huisvesting en begeleiding en de structuur die hij daarvoor heeft opgebouwd.
Blijkens het Pro Justitia rapport van 5 april 2022 van M. Hulshof, GZ-psycholoog en D. Harari, psychiater is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling, mogelijk met een ziekelijke stoornis. Op gedragsniveau is antisociaal gedrag zichtbaar, maar de onderliggende drijfveren, motivering en innerlijke dynamiek zijn onbekend. De gebrekkige ontwikkeling blijkt uit zijn disfunctioneren in detentie en alle levensgebieden daarbuiten, gedurende zijn jong volwassenheid en gehele volwassen leven. Het inadequate en disproportionele gedrag dat verdachte vertoont is zorgelijk, omdat verdachte er zelf geen greep en geen zicht op lijkt te hebben en hij ook geen zicht geeft op zijn beleving en drijfveren hierbij. Een ziekelijke stoornis in de vorm van een stemmingsstoornis kan niet worden uitgesloten. Onderliggend aan het disfunctionele gedrag zou er sprake kunnen zijn van persoonlijkheidsproblematiek met bijvoorbeeld een borderline en/of narcistische dynamiek. Er zou sprake kunnen zijn van (ernstige) hechtingsproblematiek, van een stemmingsstoornis, of van een deels instrumentele en overwogen inzet van gedrag. Ten aanzien van zijn agressieregulatie kan gesteld worden dat het agressieve gedrag van soms instrumenteel ingezet lijkt, maar vervolgens lijkt hij ontremd te raken en is niet duidelijk wat zijn drijfveren en motieven zijn.
De hierboven beschreven gebrekkige ontwikkeling, al dan niet met een ziekelijke stoornis, was aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Onderzoekers hebben geen zicht verkregen op de mogelijke (vorm en mate van) doorwerking van de genoemde psychopathologie in de ten laste gelegde feiten. Er is een gedragspatroon van inadequaat, disproportioneel en deels antisociaal gedrag, dat in perioden lijkt op te treden. Gegeven het feit dat een patroon bestaat uit een mate van herhaling, is de kans op herhaling van inadequaat gedrag aanwezig. Het is echter niet duidelijk wat de aanleidingen, triggers en innerlijke mechanismen zijn die tot dit gedrag leiden.
De rechtbank neemt de conclusies uit de rapporten over en stelt vast dat tijdens het begaan van de feiten bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling, mogelijk met een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, bestond. De rechtbank ziet elementen uit de problematiek, waarmee verdachte volgens de deskundigen kampt, terug in (met name) het onder 1 bewezenverklaarde feit. Er is een conflict geweest tussen aangever en verdachte. Vervolgens volgt daarop een zeer hevige reactie van verdachte, ingegeven vanuit een intense emotie (woede). De rechtbank constateert dat verdachte dan ontremd raakt en in die woede lijkt te blijven hangen, getuige de veelheid aan schriftelijke en spraakberichten en aan het feit dat verdachte het nodig vond om met afbeeldingen zijn bedreigingen kracht bij te zetten. Ondanks het feit dat de deskundigen zich onthouden van een advies over de toerekeningsvatbaarheid ziet de rechtbank in het bovenstaande voldoende aanleiding om de strafbare feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Ook aan de overige vereisten voor de oplegging van een TBS-maatregel is voldaan.
Er is sprake van een misdrijf waarvoor het opleggen van een TBS-maatregel expliciet in de wet is toegestaan. Gelet op de hierboven besproken rapporten stelt de rechtbank daarnaast vast dat de kans op herhaling groot is, gelet op het patroon van herhaalde agressieve gedragingen dat daaruit naar voren komt, waarbij verdachte ook recent nog zeer bedreigende uitlatingen heeft gedaan aangaande het [organisatie 1] . Verdachte zegt open te staan voor hulpverlening, maar wil hierbij (deels) zelf bepalen hoe dit ingericht dient te worden en eerdere ambulante hulpverlening heeft geen gedragsverandering bij verdachte teweeg gebracht. Gebleken is dat als verdachte geïrriteerd en/of boos wordt, dit zich uit in ongeremd gedrag. In dit geval is zijn gedrag verbaal en op afstand gebleven via WhatsApp, maar de rechtbank betwijfelt of het een volgende keer bij woorden zal blijven. De rechtbank vindt dit zorgelijk en is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging eist. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank dat – gelet op de weigering van verdachte om aan onderzoek naar zijn persoon mee te werken – ook geen alternatief voor behandeling van verdachte voorhanden is.
Aan de verschillende voorwaarden om een TBS-maatregel op te kunnen leggen is dus voldaan. De ernst van de door verdachte gepleegde feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van de TBS-maatregel, mede gelet op voornoemd terugkerend patroon van handelen van verdachte en het feit dat hulpverlening daarin geen wijziging heeft kunnen brengen. De rechtbank zal die maatregel dan ook aan verdachte opleggen.
Anders dan door de officier van justitie is gevorderd, is er naar het oordeel van de rechtbank géén sprake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Alhoewel de rechtbank, zoals hiervoor reeds overwogen, niet uitsluit dat verdachte in de toekomst fysiek geweld zal gebruiken, is het bij het plegen van de bewezenverklaarde feiten bij verbale bedreigingen gebleven. Dit brengt van rechtswege met zich mee dat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven mag gaan.
De terbeschikkingstelling geldt in beginsel voor een termijn van twee jaar, te rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd onherroepelijk is geworden. De termijn van de terbeschikkingstelling kan, behoudens het bepaalde in artikel 38e of artikel 38j, door de rechter, op vordering van het openbaar ministerie, telkens hetzij met een jaar hetzij met twee jaar worden verlengd, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist. Tot slot zal de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven gaan.
8.3.4De gevangenisstraf
Gelet op de aard en ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij de ernst van de feiten, waarbij ook sprake is van recidive, vindt de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van meerdere maanden passend.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 1 oktober 2021 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf en/of maatregel zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk en er ook rekening mee gehouden dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend.
De rechtbank concludeert, alles afwegende, dat een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, passend is en zal die straf aan verdachte opleggen. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie.