ECLI:NL:RBMNE:2022:2401

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
9642610 \ AC EXPL 22-187
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen rechtsbijstand en proceskosten

In deze zaak vordert [eiser] B.V., een juridisch dienstverlener, betaling van onbetaalde facturen door [gedaagde]. De overeenkomst van opdracht tussen partijen is niet ter discussie, waarbij [gedaagde] [eiser] heeft ingeschakeld voor juridische werkzaamheden in verband met een geschil met zijn ex-werkgever. [gedaagde] heeft de facturen niet betaald, onder andere omdat hij meent dat [eiser] haar werk niet goed heeft gedaan. De kantonrechter heeft op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van de facturen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die aan de verschuldigdheid van de factuurbedragen in de weg staan. De vordering van [eiser] werd toegewezen, inclusief de proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 9642610 \ AC EXPL 22-187
Vonnis van 15 juni 2022
in de zaak van
[eiser] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Armaere B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 4,
  • het proces-verbaal van de civiele rolzitting van 26 januari 2022, waarin is opgenomen de mondelinge conclusie van antwoord,
  • de akte vermeerdering van eis van [eiser] van 3 mei 2022 met producties 1 tot en met 4.
1.2.
Op 13 mei 2022 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [eiser] is mr. [A] , directeur van [eiser] , verschenen en namens haar gemachtigde de heer B.E. Jager. [gedaagde] is (zonder bericht) niet verschenen.
1.3.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.2. Waar gaat het over?

2.1.
[eiser] is een juridisch dienstverlener. Tussen [eiser] en [gedaagde] staat niet ter discussie dat er een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. [gedaagde] heeft [eiser] begin 2021 ingeschakeld voor werkzaamheden van juridische aard vanwege een geschil met zijn ex-werkgever. Het geschil tussen [gedaagde] en zijn ex-werkgever zag onder meer op een vordering van de ex-werkgever op [gedaagde] , waarvoor deze ex-werkgever [gedaagde] heeft gedagvaard.
2.2.
[eiser] heeft haar werkzaamheden in rekening gebracht bij [gedaagde] met onder andere de facturen van respectievelijk:
  • 26 februari 2021 van € 275,28,
  • 12 maart 2021 van € 656,43,
  • 26 maart 2021 van € 127,05,
  • 18 juni 2021 van € 127,05,
  • 24 september 2021 van € 614,08,
  • 8 oktober 2021 van € 1.228,15,
  • 22 oktober 2021 van € 409,42 en
  • 5 november 2021 van € 30,23.
[gedaagde] heeft deze facturen in de eerste plaats niet betaald omdat hij geen geld had, maar ook omdat hij vindt dat [eiser] haar werk niet goed heeft gedaan.
2.3.
[eiser] vordert in deze procedure, na vermeerdering van eis, betaling van de facturen, vermeerderd met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 177,87. [eiser] heeft ook gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] de facturen van [eiser] moet betalen. [gedaagde] heeft weliswaar een aantal verwijten richting [eiser] geuit, maar die kwalificeren niet als een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. Daarbij is het volgende relevant.
3.3.
[eiser] en [gedaagde] hebben een overeenkomst van opdracht gesloten, waarbij op [eiser] een inspanningsplicht rust en geen resultaatverplichting.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser] zou proberen (in ieder geval per brief) de vordering van de ex-werkgever van [gedaagde] of een gedeelte daarvan te weerleggen en dat [eiser] loon over de periode van 1 tot 9 december 2020, vakantiegeld en vakantiebijslag zou vorderen van de ex-werkgever van [gedaagde] . [eiser] heeft in dat kader werkzaamheden verricht die passen binnen de door [gedaagde] aan [eiser] gegeven opdracht. [eiser] heeft [gedaagde] ook voorzien van een juridisch advies dat volgens haar paste bij de situatie waar [gedaagde] zich in bevond. Niet is gesteld of gebleken dat dat advies onjuist is of dat [eiser] daarin een verkeerde inschatting heeft gemaakt.
3.4.
Uit de overgelegde stukken kan de kantonrechter evenmin afleiden dat [eiser] heeft verzuimd in de nakoming van die inspanningsplicht dan wel dat zij haar werkzaamheden niet voortvarend heeft uitgevoerd. [gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] zich heeft teruggetrokken voordat de rechtszaak plaatsvond en dat hij de zitting heeft gemist omdat [eiser] de datum niet heeft doorgegeven. [gedaagde] heeft vervolgens een verstekvonnis ontvangen waarin hij is veroordeeld tot betaling aan zijn ex-werkgever.
[gedaagde] gaat hier voorbij aan het feit dat [eiser] voordat de rechtszaak tegen hem tijdens een zitting is behandeld haar werkzaamheden heeft opgeschort in afwachting van betaling door [gedaagde] . [eiser] was bovendien op het moment van opschorting niet op de hoogte van de zittingsdatum, omdat zij zich (vanwege de opschorting van haar werkzaamheden) niet als gemachtigde bij de rechtbank had gesteld. Nadat [gedaagde] zich met het verstekvonnis bij [eiser] heeft gemeld en partijen een betalingsregeling hadden getroffen, heeft [eiser] haar werkzaamheden weer opgepakt. Dat blijkt uit de specificaties bij de facturen.
3.5.
Omdat [gedaagde] geen feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd die aan de verschuldigdheid van de gevorderde factuurbedragen in de weg staan, wordt de hoofdsom toegewezen. Omdat [gedaagde] de facturen niet op tijd heeft betaald, is hij niet alleen de tot en met de dagvaarding vervallen, gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van € 17,94 verschuldigd maar ook de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding (7 januari 2022) over (€ 1.185,81 + € 2.281,88 =) € 3.467,69 tot de voldoening. De gevorderde wettelijke rente wordt daarom toegewezen.
3.6.
[eiser] vordert ook vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 177,87. [eiser] heeft voor een deel van de hoofdvordering, namelijk ter hoogte van € 1.185,81, aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96, zesde lid, van het BW. De hoogte van de vordering is getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en is juist. Dit deel van de vordering wijst de kantonrechter daarom ook toe.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen, berekend tot datum van de dagvaarding:
- hoofdsom facturen
- wettelijke rente tot de dagvaarding

3.467,69
17,94
- buitengerechtelijke incassokosten
177,87
+
totaal
3.663,50,
vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 3.467,69 vanaf de dagvaarding tot de voldoening.
3.8.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat hij zijn eigen (proces)kosten moet dragen en de proceskosten van [eiser] aan haar moet betalen. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
107,22
- griffierecht
487,00
- salaris gemachtigde
420,00
(2 punten × € 210,00)
Totaal
1.014,22
3.9.
Tegen de door [eiser] gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordelingen van [gedaagde] , is [gedaagde] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden gebleken die deze vordering in de weg staan. De beslissing wordt daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.663,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het BW over € 3.467,69, met ingang van 7 januari 2022, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; hij moet aan [eiser] haar proceskosten betalen, tot dit vonnis vastgesteld op € 1.014,22,
4.3.
verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2022.