ECLI:NL:RBMNE:2022:2400

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
9571334 \ UC EXPL 21-8539
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van abonnementskosten voor software door rijschoolhouder

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, vordert [eiser] B.V. betaling van abonnementskosten van [gedaagde], een rijschoolhouder. De vordering betreft facturen voor de maanden juli, augustus, november en december 2021, en januari en februari 2022, met een totaalbedrag van € 217,44, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De procedure is gestart met een dagvaarding en heeft verschillende processtukken gekend, waaronder een conclusie van antwoord en repliek.

[gedaagde] betwist de vordering en stelt dat het abonnement in september 2021 van rechtswege is geëindigd. Daarnaast beweert hij dat hij de software nooit heeft kunnen gebruiken omdat hij geen cursus heeft gehad. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat er een overeenkomst was tussen partijen, die per 1 juni 2020 is ingegaan voor een periode van twee jaar. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de abonnementskosten verschuldigd is, omdat hij niet heeft aangetoond dat de overeenkomst is geëindigd of dat hij niet in staat was de software te gebruiken.

De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] toe en veroordeelt [gedaagde] tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief rente en incassokosten. Tevens wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. De uitspraak is gedaan op 25 mei 2022 door mr. D.A. van Steenbeek.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 9571334 \ UC EXPL 21-8539
Vonnis van 25 mei 2022
in de zaak van
[eiser] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde F. Ikink,
tegen
[gedaagde] ,handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1, 2, 4 en 5,
- het proces-verbaal van de rolzitting van 15 december 2021, aan te merken als de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek met producties 1 en 2 tevens wijziging van eis,
- het proces-verbaal van de rolzitting van 13 april 2022, aan te merken als de conclusie van dupliek.
1.2.
De kantonrechter wilde uitspraak doen op 11 mei 2022, maar dat is niet gelukt. Daarom is besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiser] levert software/licenties voor onder andere een online dashboard voor rijschoolhouders. [gedaagde] heeft een rijschool en heeft in de vorm van een maandelijks te betalen abonnement het product van [eiser] afgenomen.
2.2.
[eiser] vordert na wijziging van eis – samengevat – betaling van de facturen voor het abonnement in de maanden juli, augustus, november en december 2021 en januari en februari 2022. Samen totaal € 217,44, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente. [eiser] vordert ook dat [gedaagde] de buitengerechtelijke incassokosten, de vervallen rente (€ 1,10) en de proceskosten betaalt.
2.3.
[gedaagde] is het niet eens met de vorderingen van [eiser] . In de kern komt zijn verweer er in de eerste plaats op neer dat het abonnement in september 2021 van rechtswege is geëindigd. In de tweede plaats stelt [gedaagde] dat hij de software nooit heeft kunnen gebruiken omdat hij geen cursus heeft gehad. [gedaagde] vordert een vergoeding van zijn werkelijk gemaakte proceskosten.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De vordering van [eiser] wordt toegewezen. Daarbij is het volgende relevant.
3.2.
De kantonrechter gaat ervan uit dat [eiser] en [gedaagde] per 1 juni 2020 een overeenkomst hebben gesloten voor de duur van twee jaar. Dat blijkt uit de door [eiser] overgelegde overeenkomst die digitaal door [gedaagde] is ondertekend. Uit het bewijsdocument bij die overeenkomst blijkt dat een eerdere overeenkomst is vervallen en dat [gedaagde] de documenten heeft geopend en getekend. [gedaagde] heeft de inhoud van het bewijsdocument niet betwist. Nergens blijkt uit dat de overeenkomst in september 2021 van rechtswege is geëindigd. [gedaagde] is daarom in beginsel de gevorderde abonnementsgelden verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij de software niet heeft kunnen gebruiken, omdat hij nooit een volwaardige cursus van [eiser] heeft gehad. [gedaagde] betwist dat hij de software eerder – als franchisenemer van [onderneming] – heeft gebruikt. Volgens de overeenkomst heeft [gedaagde] weliswaar training en ondersteuning afgenomen (zonder dat daarvoor een bedrag in rekening is gebracht), maar uit de overeenkomst blijkt niet dat die training een voorwaarde is voor het gebruik van de software. Voor de basisconfiguratie geldt dat bijvoorbeeld wel. Als [gedaagde] de software te ingewikkeld vond om te gebruiken zonder instructie, lag het op zijn weg pogingen te ondernemen om alsnog voldoende instructies te krijgen dan wel om te bewerkstelligen dat [eiser] haar verplichtingen uit de overeenkomst (het geven van een volwaardige cursus) nakwam. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij dat heeft gedaan. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [gedaagde] gebruik kon maken van de software.
3.4.
[gedaagde] stelt daarnaast dat de service van [eiser] slecht was, onder meer omdat [eiser] niet goed bereikbaar was. Deze stelling is onvoldoende onderbouwd om op basis daarvan aan te nemen dat [eiser] is tekortgeschoten. Daar komt bij dat [eiser] de prijs met 50% heeft verlaagd omdat haar service tijdens de Coronacrisis beperkter was. Dit verweer van [gedaagde] doet daarom niet af aan zijn betalingsverplichting.
3.5.
[gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 217,44 aan [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:199a BW tot de dagvaarding ter hoogte van € 1,10 en over het bedrag van € 217,44 met ingang van de dagvaarding (29 november 2021) tot de voldoening.
3.6.
[eiser] vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Voor het deel van de vordering voor wijziging van eis (€ 36,24) is aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten voldaan. De hoogte van de vordering is getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 40,-.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
217,44
- wettelijke handelsrente tot dagvaarding
1,10
- buitengerechtelijke incassokosten
40,00
+
totaal
258,54
3.8.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
106,96
- griffierecht
126,00
- salaris gemachtigde
74,00
(2 punten × € 37,00)
Totaal
306,96

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 258,54, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 217,44, met ingang van 29 november 2021, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 306,96,
4.3.
verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.