In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, vordert [eiser] B.V. betaling van abonnementskosten van [gedaagde], een rijschoolhouder. De vordering betreft facturen voor de maanden juli, augustus, november en december 2021, en januari en februari 2022, met een totaalbedrag van € 217,44, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De procedure is gestart met een dagvaarding en heeft verschillende processtukken gekend, waaronder een conclusie van antwoord en repliek.
[gedaagde] betwist de vordering en stelt dat het abonnement in september 2021 van rechtswege is geëindigd. Daarnaast beweert hij dat hij de software nooit heeft kunnen gebruiken omdat hij geen cursus heeft gehad. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat er een overeenkomst was tussen partijen, die per 1 juni 2020 is ingegaan voor een periode van twee jaar. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de abonnementskosten verschuldigd is, omdat hij niet heeft aangetoond dat de overeenkomst is geëindigd of dat hij niet in staat was de software te gebruiken.
De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] toe en veroordeelt [gedaagde] tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief rente en incassokosten. Tevens wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. De uitspraak is gedaan op 25 mei 2022 door mr. D.A. van Steenbeek.