ECLI:NL:RBMNE:2022:240

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/2191
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan vertegenwoordigingsbevoegdheid

Op 17 januari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak tussen [A], veronderstellenderwijs handelend namens [bedrijf 1] B.V., en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die de waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2020 had vastgesteld op € 176.000,-. Eiseres, vertegenwoordigd door [A], heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep behandeld via een beeldverbinding, waarbij [A] aanwezig was en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, vergezeld door taxateurs. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat [A] geen geldige machtiging had overgelegd om namens eiseres op te treden, wat in strijd is met artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De rechtbank heeft [A] eerder verzocht om de benodigde documenten te overleggen, maar deze zijn niet tijdig ingediend.

De rechtbank concludeert dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van eiseres terug te leiden is tot drie natuurlijke personen, namelijk [B], [C] en [D], die gezamenlijk bevoegd zijn om eiseres te vertegenwoordigen. Aangezien de machtiging slechts door [B] was ondertekend, was deze niet geldig. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [A] gerechtigd was om namens eiseres beroep in te stellen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2191
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2022 in de zaak tussen
[A] , veronderstellenderwijs handelend namens [bedrijf 1] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: R. Janmaat).

Procesverloop

In de beschikking van 29 februari 2020 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [plaats] voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 176.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019.
In de uitspraak op bezwaar van 25 maart 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Het beroep is veronderstellenderwijs door [A] ( [A] ) namens [bedrijf 1] B.V. ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verschenen is [A] . De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door taxateurs [taxateur 1] en [taxateur 2] .
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Het beroep is volgens [A] namens eiseres ingesteld. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of [A] gemachtigd was namens eiseres beroep in te stellen en in beroep namens eiseres op te treden. Op de zitting is dit met partijen besproken.
3. De rechtbank heeft [A] , omdat hij bij het instellen van het beroep geen geldige machtiging heeft overgelegd, bij brief van 28 mei 2021 verzocht om binnen vier weken de volgende stukken toe te sturen:
- een schriftelijke machtiging waaruit blijkt op welke zaak deze betrekking heeft en waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen;
- een uittreksel uit het handelsregister (eventueel meerdere uittreksels van bovenliggende rechtspersonen) waaruit blijkt wie als (uiteindelijk) bevoegd bestuurder gerechtigd is beroep in te stellen;
- een kopie van de statuten.
Daarbij is [A] gewezen op de mogelijkheid dat, indien hij niet voldoet aan het verzoek van de rechtbank en ook niet tijdig een verzoek om uitstel indient, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
4. [A] heeft vervolgens bij een brief van 21 juni 2021 nadere stukken overgelegd, waaronder:
- een machtiging namens [bedrijf 2] B.V., ondertekend door [B] ;
- KvK-uittreksels van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V.;
- een akte van afsplitsing van [bedrijf 1] B.V.
5. De rechtbank stelt vast dat de beschikking van 29 februari 2020 is opgelegd aan eiseres. De uitspraak op bezwaar is ten name van eiseres gericht aan [A] , die namens eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking. Het beroepschrift is ingediend door [A] .
6. De rechtbank stelt voorop dat artikel 26a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) met zich brengt dat [A] niet zelf beroep kan instellen tegen de uitspraken op bezwaar.
7. Op de zitting is de vertegenwoordigingsbevoegdheid namens eiseres aan de hand van de KvK-uittreksels met partijen besproken. Hieruit volgt het volgende. Uit het uittreksel van [bedrijf 1] B.V. blijkt dat de enige en alleen/zelfstandig bevoegde bestuurder [bedrijf 2] B.V. is. Uit het uittreksel van [bedrijf 2] B.V. blijkt dat er drie bestuurders zijn: [B] , [C] en [D] . In het uittreksel staat bij ieder van hen: ‘gezamenlijk bevoegd (met andere bestuurder(s), zie statuten)’.
8. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de vertegenwoordigings-bevoegdheid van eiseres is terug te leiden tot drie natuurlijke personen, namelijk [B] , [C] en [D] . Ook concludeert de rechtbank, bij gebrek aan informatie over de nadere invulling van de vertegenwoordigingsbevoegdheid in de statuten, dat zij slechts gezamenlijk bevoegd zijn om eiseres te vertegenwoordigen. Dit betekent dat een machtiging namens eiseres door deze drie personen ondertekend moet zijn. De machtiging is echter alleen door [B] ondertekend.
9. Op de zitting heeft [A] verklaard dat hij de brief van 28 mei 2021 niet heeft ontvangen. Hij heeft verzocht om alsnog per e-mail de statuten van [bedrijf 2] B.V. te mogen overleggen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat [A] in eerdere zaken al is gewezen op de onvolledigheid van overgelegde machtigingen in het licht van de uittreksels uit de KvK. Daarbij is aangegeven dat [A] alle informatie die nodig is om te kunnen vaststellen dat hij bevoegd is om beroep in te stellen vóór de zitting moet hebben overgelegd.
10. De rechtbank komt tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat [A] gerechtigd is om namens eiseres beroep in te stellen. Wat [A] op de zitting heeft aangevoerd leidt, in het licht van wat uit de uittreksels uit de KvK volgt, niet tot een ander oordeel. Er is niet voldaan aan het in artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep. De rechtbank verklaart het beroep met toepassing van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb niet-ontvankelijk.
11. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 januari 2022 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.