ECLI:NL:RBMNE:2022:2394

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
C/16/535689 / FO RK 22-242
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over minderjarigen na ernstige bedreiging in hun ontwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juni 2022 een beschikking uitgesproken over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (RBV) als nieuwe gecertificeerde instelling met de voogdij te belasten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 27 februari 2020 onder toezicht staan van de Jeugd- & Gezinsbeschermers (JGB) en sinds 29 november 2019 uit huis geplaatst zijn. De moeder heeft het gezag over de kinderen, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet in staat is om de noodzakelijke zorg en opvoeding te bieden, wat leidt tot een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de emotionele beschikbaarheid van de moeder, de impact van huiselijk geweld en de trauma- en hechtingsproblematiek van de kinderen. Ondanks de hulpverlening is er geen zicht op verbetering van de situatie bij de moeder. De rechtbank concludeert dat de kinderen in het gezinshuis waar zij verblijven, een veilige en stabiele omgeving hebben, wat essentieel is voor hun ontwikkeling. De rechtbank heeft daarom besloten het gezag van de moeder te beëindigen en het RBV als voogd aan te stellen, zodat de kinderen de nodige zorg en begeleiding kunnen ontvangen.

De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uitspraak onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank benadrukt het belang van het behoud van contact tussen de kinderen en hun ouders, ondanks de beëindiging van het gezag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/535689 / FO RK 22-242
Beëindiging van het ouderlijk gezag
Beschikking van 20 juni 2022
in de zaak van:
de Raad voor de Kinderbescherming,regio Midden-Nederland, hierna: de Raad,
gevestigd in Utrecht,
over de kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [2010] te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 1] ,
  • [minderjarige 2], geboren op [2012] te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna: de moeder,
wonende in [woonplaats] .
[de vader], hierna: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
de gecertificeerde instelling
De Jeugd- & Gezinsbeschermers, hierna: de JGB,
gevestigd in Amsterdam;
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, hierna: het RBV,
gevestigd in Leeuwarden.
De rechtbank merkt als informant aan:
de gezinshuisouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2], hierna: de gezinshuisouders,
wonende in [woonplaats] .

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 24 februari 2022;
  • de brief met bereidverklaring tot voogdij van 24 januari 2022 van het RBV.
1.2.
Het verzoek is door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 13 mei 2022. Hierbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader;
  • mevrouw [A] namens de Raad;
  • de gezinshuisouders.
1.3.
De gecertificeerde instellingen JGB en RBV hebben de rechtbank voorafgaand aan de zitting schriftelijk geïnformeerd dat zij niet aanwezig zullen zijn tijdens de zitting.
1.4.
De rechtbank heeft aan [minderjarige 1] gevraagd wat hij van het verzoek vindt. [minderjarige 1] heeft op 12 mei 2022 met één van de rechters van de meervoudige kamer gesproken.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dat betekent dat zij de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet nemen, bijvoorbeeld over school of medische kwesties.
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 27 februari 2020 onder toezicht van de JGB. Daarvoor zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld in de beschikking van 29 november 2019. De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is na de eerste ondertoezichtstelling steeds verlengd en loopt nu tot 27 augustus 2022.
2.3.
Sinds 29 november 2019 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, voor het laatst in de beschikking van 31 december 2021 tot 27 augustus 2022.
2.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds maart 2020 in het gezinshuis bij de gezinshuisouders. Dit gezinshuis is perspectief-biedend. Dat betekent dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hier in principe kunnen blijven wonen totdat zij volwassen zijn.
2.5.
De Raad vraagt de rechtbank nu om het gezag van de moeder te beëindigen en het RBV als nieuwe, beoogde GI (in plaats van de JGB, die tot heden de GI was) met de voogdij te belasten. Dat betekent dat het RBV in plaats van de moeder voortaan de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] mag nemen. Het RBV heeft per brief van 24 januari 2022 laten weten dat zij bereid is om de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zich te nemen.
2.6.
De moeder is het niet eens met dit verzoek van de Raad.

3.De beoordeling

Beslissing
3.1.
De rechtbank zal het verzoek van de Raad toewijzen en het gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigen en het RBV als GI met de voogdij over hen belasten. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
Gezagsbeëindiging
3.2.
Volgens de wet kan de rechtbank het gezag van ouders beëindigen als de kinderen opgroeien op een manier waardoor zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn. Die ‘aanvaardbare termijn’ is de periode waarbinnen voor de kinderen duidelijk moet zijn waar zij zullen opgroeien. [1]
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een belaste jeugd gehad, waarin zij forse schade hebben opgelopen in de woon- en opvoedsituatie bij moeder. De moeder was emotioneel onvoldoende beschikbaar voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en kon geen aansluiting bij hen vinden. Zo kon de moeder geen stimulering, begrenzing of geborgenheid bieden. Ook is er sprake geweest van huiselijk geweld in de woonsituatie. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben zich daardoor lange tijd niet veilig gevoeld, waardoor er sprake is van trauma- en hechtingsproblematiek. Zij zijn erg kwetsbaar. Sinds hun verblijf in het gezinshuis gaat het een stuk beter met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij hebben het daar erg naar hun zin. Dat geldt ook voor [minderjarige 1] , die ondanks het uitspreken van zijn wens om bij zijn vader te gaan wonen, ook tijdens het gesprek met de rechter heeft verteld dat hij het leuk en gezellig heeft in het gezinshuis. Binnen het gezinshuis wordt er met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gewerkt aan herstel van de opgelopen schade en het inlopen van hun achterstand.
3.4.
Het is de moeder niet gelukt om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te kunnen bieden wat zij nodig hebben voor een veilige en gezonde ontwikkeling. De moeder blijft zich verzetten tegen de hulpverlening en stelt zich defensief op. Zij heeft geen enkel vertrouwen in de jeugdzorg, die volgens haar de situatie heeft veroorzaakt. Voordat jeugdzorg betrokken was, ging het namelijk nog goed met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , volgens de moeder. Ook zegt de moeder herhaaldelijk overbelast te zijn en suïcidale gedachten te hebben. Zij is daardoor emotioneel niet of nauwelijks beschikbaar. Het contact tussen de moeder en de gezinshuisouders verloopt moeizaam. Daarnaast handelt moeder niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wanneer zij niet wil niet reflecteren op het toekomstperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ook is zij niet bereid om kosten voor hen te betalen en wil moeder geen toestemming geven voor het gebruik en aanpassen van de ADHD-medicatie voor [minderjarige 1] , terwijl hij daar volgens zijn behandelaars en de gezinshuisouders baat bij heeft. Door hun kwetsbaarheid hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een sterke behoefte aan duidelijkheid en continuïteit, die de moeder hen niet kan bieden. De (ambulante) hulpverlening die wel is ingezet, heeft daarbij niet geleid tot de benodigde verbetering. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen zicht is op verbetering van de situatie bij de moeder, ook niet op langere termijn.
3.5.
Het voorgaande betekent dat een terugplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder niet meer tot de mogelijkheden behoort. De aanvaardbare termijn daarvoor is verstreken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen daarom blijven wonen bij hun gezinshuisouders. Zij hebben begeleiding nodig in hun groei naar volwassenheid, waarvoor het gezinshuis een veilige en stabiele omgeving biedt. Voor hun ontwikkeling en hechting is het bovendien belangrijk om vast te stellen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daar tot volwassen leeftijd zullen wonen en opgroeien. Dat biedt hen duidelijkheid en voorkomt dat hun opgroeiperspectief de komende jaren steeds opnieuw ter discussie wordt gesteld bij verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing op zittingen, wat nieuwe spanningen voor hen kan opleveren. De verwachting is dat als deze duidelijkheid en continuïteit er is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zij de band met de moeder weer kunnen ontwikkelen en opbouwen. De rechtbank stelt daarom vast dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ligt bij het gezin van de gezinshuisouders en dat zij vanuit die situatie contact en omgang kunnen blijven houden met hun ouders.
3.6.
Beëindiging van het ouderlijk gezag is een zware maatregel, die alleen genomen moet worden als er geen alternatieven zijn. Soms is het voortzetten van de huidige situatie in het vrijwillige kader nog mogelijk. Dat is hier niet het geval. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij het niet eens is met de gezagsbeëindiging. Volgens haar moeten [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vanaf hun twaalfde levensjaar zelf beslissen waar zij willen wonen. Daaruit blijkt dat de moeder niet kan reflecteren op de situatie en zich emotioneel niet kan neerleggen bij het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het gezinshuis. De rechtbank vreest daarom dat de moeder [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer terug zal willen halen als er geen ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing meer loopt. Een gezagsbeëindiging is in deze situatie daarom passend.
3.7.
Dat het gezag van de moeder wordt beëindigd, betekent niet dat de moeder (en de vader) in de toekomst geen rol meer spelen in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Integendeel, het is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] juist heel belangrijk dat hun ouders betrokken blijven in hun leven en dat zij het contact met hun ouders behouden, mede met het oog op de ontwikkeling van hun eigen identiteit. Momenteel spelen beide ouders een rol tijdens de contact- en omgangsmomenten met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder heeft wekelijks telefonisch contact en is een aantal keren op bezoek geweest. De vader heeft ook wekelijks telefonisch contact en heeft een maandelijks omgangsmoment met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het is belangrijk om dit contact en deze omgang met beide ouders te behouden en daarin de structuur vast te houden. De rechtbank hoopt dat de ouders zich hiervoor zullen inspannen en deze contacten en omgangsmomenten blijven voorzetten, hoe lastig dat ook voor is in verband met de reisduur- en afstand naar het gezinshuis. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en de ouders hebben daar profijt van.
Voogdij
3.8.
Omdat het gezag van de moeder wordt beëindigd, moet er een voogd worden benoemd. [2] Er moet namelijk iemand zijn die de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan nemen, omdat zij nog minderjarig zijn. De ouders hebben bezwaren tegen het benoemen van de JGB, de huidige GI, als voogd. Volgens de moeder is sprake van een onoverbrugbare vertrouwensbreuk. Volgens de vader is er geen oog voor zijn vaderrol en is er nauwelijks mogelijkheid tot contact. De Raad heeft voor de voogdij verschillende opties overwogen, waaronder de vader, de gezinshuisouders, een burgervoogd (mevrouw [B] ) en het RBV als GI in het werkgebied van het gezinshuis (ter vervanging van de huidige GI).
3.9.
De Raad adviseert om het RBV als (nieuwe) GI met de voogdij te belasten, mede gezien de verstoorde verhoudingen tussen de JGB als huidige GI en de ouders. De rechtbank vindt het, net als de Raad, belangrijk dat een neutrale persoon wordt belast met de voogdij, omdat de moeder zich verzet tegen de woonsituatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het gezinshuis. De voogd moet belangrijke beslissingen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen nemen, ook als anderen het daar niet mee eens zijn. Dat is in hun belang. De rechtbank zal dan ook het RBV als GI benoemen tot voogd.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.10.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [2010] te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [2012] te [geboorteplaats] .
4.2.
benoemt de gecertificeerde instelling Regiecentrum Bescherming en Veiligheid als voogd over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Dit is de uitspraak (beschikking) van (kinder)rechters mr. M.W.V. van Duursen (voorzitter), mr. M.A.A.T. Engbers en mr. J.R. Hurenkamp, tot stand gekomen in samenwerking met mr. S. Clement, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:266 lid 1 sub a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 1:275 lid 1 BW.