In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juni 2022 een beschikking uitgesproken over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (RBV) als nieuwe gecertificeerde instelling met de voogdij te belasten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 27 februari 2020 onder toezicht staan van de Jeugd- & Gezinsbeschermers (JGB) en sinds 29 november 2019 uit huis geplaatst zijn. De moeder heeft het gezag over de kinderen, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet in staat is om de noodzakelijke zorg en opvoeding te bieden, wat leidt tot een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de emotionele beschikbaarheid van de moeder, de impact van huiselijk geweld en de trauma- en hechtingsproblematiek van de kinderen. Ondanks de hulpverlening is er geen zicht op verbetering van de situatie bij de moeder. De rechtbank concludeert dat de kinderen in het gezinshuis waar zij verblijven, een veilige en stabiele omgeving hebben, wat essentieel is voor hun ontwikkeling. De rechtbank heeft daarom besloten het gezag van de moeder te beëindigen en het RBV als voogd aan te stellen, zodat de kinderen de nodige zorg en begeleiding kunnen ontvangen.
De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uitspraak onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank benadrukt het belang van het behoud van contact tussen de kinderen en hun ouders, ondanks de beëindiging van het gezag.