ECLI:NL:RBMNE:2022:2387
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vorderingen werknemer tot hogere beëindigingsvergoeding en proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft de kantonrechter op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, een commanditaire vennootschap. De werknemer, die sinds 1 januari 2015 in dienst was, vorderde een verklaring voor recht dat er geen overeenstemming was over de hoogte van de beëindigingsvergoeding en eiste een hoger bedrag dan dat welke op basis van het Sociaal Plan was vastgesteld. De werkgever had de werknemer een vergoeding van € 56.301,36 bruto aangeboden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar de werknemer stelde recht te hebben op € 81.971,09 bruto, gebaseerd op eerdere toezeggingen en een ongebruikt opleidingsbudget.
De kantonrechter overwoog dat de berekening van de beëindigingsvergoeding volgens het Sociaal Plan leidend is. De werknemer had niet kunnen aantonen dat er een overeenkomst was over een hogere vergoeding dan het bedrag dat op basis van het Sociaal Plan was vastgesteld. De kantonrechter concludeerde dat de uitlatingen van de werkgever niet als een bindend aanbod konden worden opgevat en dat de werknemer onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. De vorderingen van de werknemer werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever, die op € 996,- werden begroot.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en overeenstemming tussen werkgever en werknemer, vooral in het kader van reorganisaties en beëindiging van arbeidsovereenkomsten. De kantonrechter wees erop dat de werkgever als goed werkgever moet handelen, maar dat de werknemer ook verantwoordelijk is voor het onderbouwen van zijn vorderingen.