In deze zaak heeft eiser in augustus 2020 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om een uitrit te maken op zijn perceel in Blaricum. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze aanvraag aanvankelijk geweigerd, maar na bezwaar van eiser is de vergunning alsnog verleend met twee voorwaarden. De eerste voorwaarde was dat de bestaande uitweg aan de achterkant van het perceel moest worden opgeheven, wat eiser betwistte. Eiser stelde dat het college niet bevoegd was om deze voorwaarde te stellen en beroept zich op het vertrouwensbeginsel, verwijzend naar eerdere uitlatingen van de gemachtigde van het college.
Tijdens de zitting op 3 mei 2022 is de zaak behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigden, terwijl het college vertegenwoordigd was via een digitale verbinding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond die het college aan de voorwaarde ten grondslag had gelegd, niet van toepassing was. Dit leidde tot de conclusie dat de voorwaarde om de bestaande uitweg op te heffen niet in stand kon blijven. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het deze voorwaarde betreft, maar het overige besluit in stand gelaten.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, wat betekent dat het college het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden en ook in de proceskosten moet worden veroordeeld. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 juni 2022.