ECLI:NL:RBMNE:2022:2370

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
UTR 22/830
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure betreffende openbaarmaking Wob-documenten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening en een proceskostenveroordeling. Verzoeker, een individu uit een niet gespecificeerde plaats, had de Raad van Bestuur van het Maastricht UMC+ als verweerder in een procedure op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het primaire besluit van 12 oktober 2021 hield in dat bepaalde documenten deels openbaar zouden worden gemaakt. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg op 26 februari 2022 de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Op 22 april 2022 maakte verweerder de Wob-stukken openbaar, met uitzondering van informatie die betrekking had op derde partijen. Hierop trok verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening in, maar vroeg wel om een proceskostenveroordeling.

De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter overwoog dat, hoewel verweerder tegemoet was gekomen aan het verzoek van verzoeker door de Wob-documenten te verstrekken, dit een feitelijke handeling was en niet ter beoordeling van de bestuursrechter viel. De voorzieningenrechter concludeerde dat hij niet bevoegd was om een proceskostenveroordeling uit te spreken, omdat het verstrekken van de documenten een uitvoering van het besluit tot openbaarmaking betrof. Daarom werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/830

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juni 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. dr. C Raat),
en

de Raad van Bestuur Maastricht UMC+, verweerder

(gemachtigden: dr. mr. J. Cox-Brinkman en mr. J.B.M. Gorissen).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel
[derde partij 1] .en
[derde-partij 2](gemachtigden: mr. C.E. van der Heijden en mr. J.R. de Wilde).

Procesverloop

In het besluit van 12 oktober 2021 (primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van verzoeker op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verweerder heeft besloten dat bepaalde documenten (deels) openbaar worden gemaakt.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft op 26 februari 2022 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 22 april 2022 heeft verweerder de Wob-stukken, met uitzondering van de informatie die betrekking heeft op de derde-partijen, openbaar gemaakt.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft de voorzieningenrechter medegedeeld dat hij zich verzet tegen een proceskostenveroordeling.
Verzoeker heeft een nadere reactie ingediend.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Hoewel verweerder is tegemoetgekomen aan wat verzoeker wil – namelijk het verstrekken van (een deel van) de Wob-stukken – ziet de voorzieningenrechter in dit geval geen mogelijkheid om het verzoek om een proceskostenveroordeling toe te wijzen. Het verstrekken van de Wob-documenten door verweerder is de tenuitvoerlegging van het besluit tot openbaarmaking. Dat is een feitelijke handeling en staat daarom niet ter beoordeling van de bestuursrechter, maar van de burgerlijke rechter. [1] Dat betekent dat de voorzieningenrechter – als het verzoek om een voorlopige voorziening inhoudelijk zou zijn behandeld – zich onbevoegd had verklaard om hierover te oordelen. Hoewel de voorzieningenrechter niet uitsluit dat verzoeker door indiening van het verzoek om een voorlopige voorziening de verstrekking van de Wob-documenten heeft bespoedigd, is het formeel juridisch zo dat verzoeker in de voorlopige voorzieningsprocedure niet had kunnen bewerkstelligen dat verweerder de Wob-stukken zou moeten verstrekken. Dat de bestuursrechter bevoegd is om zich uit te laten over de termijn waarbinnen de Wob-stukken openbaar moeten worden gemaakt, maakt dit niet anders. Dit ziet in feite ook op de tenuitvoerlegging van het besluit tot openbaarmaking. De voorzieningenrechter ziet daarom geen mogelijkheid om in deze procedure een proceskostenveroordeling uit te spreken.
4. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een proceskostenveroordeling af. Er bestaat geen aanleiding om verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2022.
De griffier is verhinderd om de
uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 9 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2529).