In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening en een proceskostenveroordeling. Verzoeker, een individu uit een niet gespecificeerde plaats, had de Raad van Bestuur van het Maastricht UMC+ als verweerder in een procedure op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het primaire besluit van 12 oktober 2021 hield in dat bepaalde documenten deels openbaar zouden worden gemaakt. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg op 26 februari 2022 de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Op 22 april 2022 maakte verweerder de Wob-stukken openbaar, met uitzondering van informatie die betrekking had op derde partijen. Hierop trok verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening in, maar vroeg wel om een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter overwoog dat, hoewel verweerder tegemoet was gekomen aan het verzoek van verzoeker door de Wob-documenten te verstrekken, dit een feitelijke handeling was en niet ter beoordeling van de bestuursrechter viel. De voorzieningenrechter concludeerde dat hij niet bevoegd was om een proceskostenveroordeling uit te spreken, omdat het verstrekken van de documenten een uitvoering van het besluit tot openbaarmaking betrof. Daarom werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.