ECLI:NL:RBMNE:2022:2353

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
UTR 22/797
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken besluit

Op 25 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening heeft gevraagd. Verzoeker heeft op 24 februari 2022 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, maar heeft daarbij geen besluit overgelegd en ook geen geldig kenmerk van een besluit opgegeven. Verzoeker stelde dat zijn verzoek zich richtte tegen een brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 januari 2022, maar het was onduidelijk waar deze brief over ging.

De griffier heeft verzoeker op 25 februari 2022 verzocht om een kopie van de brief, maar verzoeker heeft hierop niet gereageerd. Op 20 april 2022 heeft de griffier verzoeker een termijn van twee weken gegeven om de gevraagde informatie alsnog te verstrekken, maar ook op deze brief heeft verzoeker niet gereageerd. Gezien het feit dat verzoeker niet binnen de gestelde termijn een kopie van het besluit heeft overgelegd, heeft de voorzieningenrechter het verzoek op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard.

De voorzieningenrechter heeft voorts overwogen dat de woonplaats van verzoeker niet in het arrondissement van de rechtbank Midden-Nederland ligt, wat zou kunnen betekenen dat een andere rechtbank bevoegd is. Echter, omdat er een besluit ontbreekt, heeft de voorzieningenrechter ervoor gekozen om de bevoegdheid van de rechtbank Midden-Nederland aan te nemen en het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/797

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 mei 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

Procesverloop

Verzoeker heeft op 24 februari 2022 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Een verzoek om een voorlopige voorziening moet aan een aantal voorwaarden voldoen, voordat het inhoudelijk behandeld kan worden. Het moet duidelijk zijn waarover het verzoek precies gaat en daarom moet de indiener van het verzoek (een kopie van) het besluit van het bestuursorgaan overleggen waarmee hij het niet eens is. Hij kan dit besluit ook omschrijven. Verder moet hij ook het bezwaar- of beroepschrift overleggen dat hij bij het bestuursorgaan heeft ingediend en argumenten aanvoeren waarop zijn verzoek om een voorlopige voorziening is gebaseerd.
Dit volgt uit de wet. [1]
3. Verzoeker heeft om een voorlopige voorziening gevraagd. Hij heeft bij zijn verzoek geen besluit overgelegd en ook geen geldig kenmerk van een besluit opgegeven. Verzoeker heeft gezegd dat zijn besluit zich richt tegen een brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 januari 2022, maar het is onduidelijk waarover die brief gaat.
4. In een brief van 25 februari 2022 heeft de griffier verzocht om een kopie van deze brief. Hierop heeft verzoeker niet gereageerd.
5. Bij brief van 20 april 2022 heeft de griffier verzoeker een termijn van twee weken gegeven om de gevraagde informatie alsnog te verstrekken. Verzoeker heeft ook op die brief niet gereageerd.
6. Omdat verzoeker – ondanks dat het hem twee keer is gevraagd - niet binnen de termijn een kopie van het besluit heeft overgelegd, zal de voorzieningenrechter zijn verzoek op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet verder inhoudelijk zal behandelen en dat de procedure is geëindigd.
7. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende. In de brief van 25 februari 2022 heeft de griffier al opgemerkt dat de woonplaats van verzoeker niet in het arrondissement van de rechtbank Midden-Nederland ligt. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat niet deze rechtbank, maar een rechtbank uit een ander arrondissement bevoegd is. De voorzieningenrechter kan dat echter niet vaststellen, omdat een besluit ontbreekt. Er is daarom voor nu voor gekozen om de bevoegdheid van de rechtbank Midden-Nederland aan te nemen, en het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van een besluit.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81, vierde lid, van de Awb, in samenhang met artikel 6:5, eerste en tweede lid, van de Awb.