Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 mei 2022 in de zaak tussen
[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker
Procesverloop
Overwegingen
Dit volgt uit de wet. [1]
Rechtbank Midden-Nederland
Op 25 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening heeft gevraagd. Verzoeker heeft op 24 februari 2022 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, maar heeft daarbij geen besluit overgelegd en ook geen geldig kenmerk van een besluit opgegeven. Verzoeker stelde dat zijn verzoek zich richtte tegen een brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 januari 2022, maar het was onduidelijk waar deze brief over ging.
De griffier heeft verzoeker op 25 februari 2022 verzocht om een kopie van de brief, maar verzoeker heeft hierop niet gereageerd. Op 20 april 2022 heeft de griffier verzoeker een termijn van twee weken gegeven om de gevraagde informatie alsnog te verstrekken, maar ook op deze brief heeft verzoeker niet gereageerd. Gezien het feit dat verzoeker niet binnen de gestelde termijn een kopie van het besluit heeft overgelegd, heeft de voorzieningenrechter het verzoek op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
De voorzieningenrechter heeft voorts overwogen dat de woonplaats van verzoeker niet in het arrondissement van de rechtbank Midden-Nederland ligt, wat zou kunnen betekenen dat een andere rechtbank bevoegd is. Echter, omdat er een besluit ontbreekt, heeft de voorzieningenrechter ervoor gekozen om de bevoegdheid van de rechtbank Midden-Nederland aan te nemen en het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.