ECLI:NL:RBMNE:2022:235

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/2758
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvullende uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven op basis van medisch advies

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een aanvullende uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft aangevraagd, en de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven als verweerder. Eiser heeft in het verleden al een schadevergoeding ontvangen voor immateriële schade als gevolg van een geweldsmisdrijf in 2013, maar verzoekt nu om een aanvullende uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder het verzoek heeft afgewezen op basis van het advies van een medisch adviseur, die concludeerde dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor een hogere uitkering dan eerder toegekend. Eiser heeft aangevoerd dat de klachten voortduren en dat er sprake is van een gewijzigd medisch beeld, maar de rechtbank oordeelt dat de enkele omstandigheid dat de klachten aanhouden, niet voldoende is om het advies van de medisch adviseur te weerleggen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om vrijstelling van griffierecht afgewezen, omdat eiser zijn financiële situatie niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank concludeert dat verweerder op juiste wijze heeft gehandeld door het advies van de medisch adviseur te volgen en dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die aanleiding geeft voor een andere beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2758

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A.P.F. Hoens),
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: A. Bisesser-Chigharoe).

Procesverloop

In het besluit van 21 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om een aanvullende uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen.
In het besluit van 4 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die aanwezig was via een beeldverbinding.
Na de zitting heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen en enkele stukken uit de voorgaande (beroeps)procedures aan het dossier toe te voegen. Eiser en verweerder hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om daarop schriftelijk te reageren in het licht van het standpunt van verweerder dat er geen sprake is van een gewijzigd medisch beeld en de beroepsgrond van eiser dat dat wel zo is.
Nadat eiser en verweerder niet hebben aangegeven dat zij mondeling op een nadere zitting willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Verzoek vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om te worden vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van het griffierecht. Hij heeft gesteld dat hij een uitkering ontvangt en dat beslag is gelegd op een deel van zijn uitkering. Hij heeft dat echter niet onderbouwd, zodat de rechtbank het verzoek om vrijstelling afwijst.
Inleiding
2. Eiser heeft lichamelijke en psychische schade opgelopen als gevolg van een geweldsmisdrijf in 2013. Verweerder heeft eiser in verband daarmee bij besluit van 1 augustus 2014 een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding toegekend.
3. Eiser heeft in 2017 een verzoek om een aanvullende uitkering gedaan. Dit heeft ertoe geleid dat verweerder in de beslissing op bezwaar van 6 september 2017 een aanvullende uitkering van € 1.000,- voor immateriële schade heeft toegekend. Deze beslissing op bezwaar is in stand gebleven, ook nadat eiser beroep en hoger beroep had ingesteld. In totaal heeft eiser dus een uitkering van € 3.500,- ontvangen uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven vanwege het geweldsmisdrijf in 2013. Dat bedrag hoort bij ‘Letselcategorie 4 oud’.
Aanvraag eiser
4. Eiser heeft op 28 juli 2020 nog een keer om een aanvullende uitkering verzocht, omdat hij er alles aan heeft gedaan om van zijn klachten af te komen, maar dat dat helaas niet is gelukt. Verdere behandeling lijkt geen zin te hebben. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft eiser een rapportage van [organisatie 1] van 2 juli 2020 overgelegd.
Afwijzing verweerder
5. Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek een medisch adviseur gevraagd om te beoordelen of het psychisch letsel van eiser nu past bij een uitkering uit Letselcategorie 5 oud of hoger. Op 17 december 2020 heeft M. Westra, medisch adviseur, advies uitgebracht. Uit dat advies blijkt dat de medisch adviseur op grond van de rapportage van [organisatie 1] onvoldoende aanwijzingen ziet om een hogere categorie te adviseren dan al is toegekend. Er is Posttraumatische Stressstoornis (PTSS) geconstateerd, waarvoor behandelingen nooit goed van de grond zijn gekomen in verband met beperkte therapietrouw. Eigenlijk zou eiser behandeld moeten worden, maar door ‘intrinsieke factoren bij eiser zelf’ is dat niet van de grond gekomen.
6. Op basis van het advies van de medisch adviseur heeft verweerder eisers verzoek om een aanvullende uitkering afgewezen. Deze afwijzing is in de beslissing op bezwaar in stand gebleven.
Beroepsgronden
7. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom zij haar beslissing op bezwaar uitsluitend heeft gebaseerd op het advies van haar medisch adviseur. Verweerder heeft een eigen verantwoordelijkheid en kan zich niet zonder motivering achter het advies van een medisch adviseur verschuilen. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd.
8. Eiser voert verder aan dat de medische informatie van [organisatie 1] aanleiding had moeten geven om een aanvullende uitkering toe te kennen. In bezwaar heeft eiser daarover gesteld dat het psychisch letsel tot op heden onverminderd voortduurt. Juist omdat het psychisch letsel ondanks recente behandeling voortduurt, is sprake van een gewijzigd medisch beeld. Verweerder heeft bij herhaling gezegd dat een aanvullende uitkering kon worden aangevraagd. Verder legt de medisch adviseur niet uit waarom hij de conclusie trekt dat de noodzakelijke behandeling niet van de grond is gekomen door intrinsieke factoren bij eiser zelf. Ook legt de medisch adviseur niet uit waarom dat er toe zou moeten leiden dat geen uitkering in een hogere categorie wordt toegekend. Dat klinische behandeling niet van de grond is gekomen, lag niet aan de inzet of motivatie van eiser. De aard, de omvang en het voortduren van het leed en letsel zijn bepalend voor de beslissing of iemand recht heeft op een verhoging van de uitkering. Dat de therapie anders verloopt dan gehoopt mag niet aan eiser worden tegengeworpen. Dat zou alleen aan de orde kunnen zijn als eiser herstel zou hebben tegengewerkt, maar dat is hier niet aan de orde. Volgens eiser is verweerder ten onrechte niet op deze argumenten ingegaan in de beslissing op bezwaar. Dat is in strijd met het motiveringsbeginsel.
Standpunt verweerder in beroep
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser in bezwaar geen nieuwe medische informatie of een medisch contra-advies heeft overgelegd. Van een situatie waarin aanleiding bestaat voor een aanvullende uitkering is niet gebleken. Daarvoor is nodig dat uit nieuwe medische informatie blijkt dat de ernst van het letsel groter is dan eerder werd verwacht. Dat is hier niet het geval. Er is daarom geen reden om het medisch advies niet te volgen. Verder heeft verweerder zich vergewist van het onderzoek en de conclusies van de medisch adviseur. Verder is het medisch advies inzichtelijk gemotiveerd. Het psychisch letsel van eiser moet worden behandeld, maar de behandeling komt niet van de grond.
Oordeel rechtbank
10. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat zij het eens is met het advies van de medisch adviseur en het daarom overneemt. Ook heeft verweerder vermeld dat de medisch adviseur in het advies de bevindingen en conclusies van eisers behandelaar over zijn behandelingen bij [organisatie 1] heeft betrokken en heeft beoordeeld of deze medische informatie past binnen de richtlijnen zoals opgenomen in de letsellijst van 18 maart 2014. Hieruit blijkt dat verweerder heeft gecontroleerd of de medisch adviseur de medische informatie die eiser heeft overgelegd bij zijn advies heeft betrokken. Verder heeft verweerder toegelicht dat zij het eens is met het advies van de medisch adviseur. Daarmee heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom zij het advies van de medisch adviseur overneemt.
11. Eiser heeft geen omstandigheden of medische gegevens naar voren gebracht op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de juistheid van het advies van de medisch adviseur. De rechtbank acht de conclusie van de medisch adviseur bovendien niet onbegrijpelijk, omdat in het stuk van [organisatie 1] wordt beschreven dat eiser onder behandeling is geweest maar dat sprake van onvoldoende therapietrouw (
‘EMDR was gestaakt wegen combinatie van beperkte therapietrouw en onvoldoende merkbaar effect’), gebrek aan motivatie
(‘Dagbesteding bij [organisatie 2] was tijdelijk opgestart maar bij gebrek aan motivatie weer gestopt’en
‘Patiënt lijkt in de intake weinig motivatie te hebben tot verandering’). Eiser heeft niet (met een verklaring van een deskundige) aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van het advies van de medisch adviseur, een uitkering uit Letselcategorie 5 of hoger passend is. Verweerder mocht dan ook van het advies van de medisch adviseur uit gaan. De enkele omstandigheid dat de klachten van eiser voortduren is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat verweerder een uitkering uit een hogere Letselcategorie had moeten toekennen.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 19 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.