ECLI:NL:RBMNE:2022:2343

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
21/2636
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging omgevingsvergunning voor horecagelegenheid en appartementen wegens onvoldoende parkeergelegenheid

Op 20 juni 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak betreffende de omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuwe horecagelegenheid met daarboven vier appartementen. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren de omgevingsvergunning heeft verleend in strijd met het Paraplubestemmingsplan parkeernormen. De rechtbank stelde vast dat er volgens de huidige normen in het parkeerbeleid van de gemeente niet voldoende parkeergelegenheid kan worden geboden voor het bouwplan. Hoewel het college voornemens is het parkeerbeleid te wijzigen, was er op het moment van de uitspraak geen duidelijkheid over de timing en de inhoud van deze wijziging. Hierdoor kon de omgevingsvergunning niet in stand blijven.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept de omgevingsvergunning, waardoor het college verplicht is om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag voor de omgevingsvergunning. De rechtbank oordeelde dat de eisers, die bezwaar hadden gemaakt tegen de vergunning, terecht hadden aangevoerd dat het bouwplan niet voldeed aan de parkeernormen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers gegrond en stelde dat het college het griffierecht en de proceskosten aan de eisers moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende parkeergelegenheid bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de noodzaak voor het college om de regelgeving hieromtrent zorgvuldig te volgen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2636

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2],
[eiser 3],
allen uit [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. M.E. van den Kommer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. A.M. Kordelaar).

Procesverloop

Op 21 januari 2022 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak (de tussenuitspraak) gedaan. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde motiveringsgebrek in het bestreden besluit van 7 mei 2021 te herstellen.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend
(de aanvullende motivering). Eisers hebben hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 17 mei 2022 gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging
1. Deze zaak gaat over de vraag of de omgevingsvergunning die het college aan [bedrijf] (vergunninghouder) heeft verleend voor het deels slopen en vergroten van het pand voor een restaurant en bovenwoningen op het perceel [adres] in [woonplaats] (de omgevingsvergunning) in stand kan blijven.
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak, waarin de rechtbank heeft beslist dat zij het beroep van andere omwonenden dan eisers buiten beschouwing laat. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen gebreken kleven aan de door vergunninghouder ingediende aanvraag voor de omgevingsvergunning en de door het college gevolgde procedure bij het nemen van een besluit op die aanvraag. Op grond van het relativiteitsvereiste kunnen eisers zich niet beroepen op schending van voorschriften van het Bouwbesluit 2012. De beroepsgrond van eisers dat het bouwplan afbreuk doet aan het unieke en kleinschalige karakter van dit stukje van de vesting [woonplaats] en dat hun belangen als bewoners van deze straat hierdoor worden geschaad slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Bij het bouwplan hoeft niet te worden voorzien in een ruimte voor het laden en lossen. Ten slotte heeft de rechtbank in de tussenuitspraak geoordeeld dat het college in de omgevingsvergunning onvoldoende heeft gemotiveerd dat bij het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
3. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. Wat eisers in hun zienswijze aanvoeren over de belangen van andere omwonenden is niet zo’n zeer uitzonderlijk geval.
Herstelpoging van het college
4. Het bouwplan leidt tot een toename van de vraag naar parkeerplaatsen. Dit komt volgens het college niet door de herbouw van het restaurant, want de oppervlakte van het restaurant neemt volgens het college slechts toe met 2 m2. De toename van de vraag naar parkeerplaatsen komt door de toevoeging van appartementen boven het restaurant. Bij het bouwplan worden geen parkeerplaatsen gerealiseerd. Op grond van het parkeerbeleid van de gemeente [gemeente] kan in zo’n geval voor vervangende parkeerruimte een beroep worden gedaan op de openbare ruimte als uit onderzoek blijkt dat de parkeerdruk op het maatgevende moment in de week binnen de maximale loopafstand van 100 meter vanaf het bouwplan onder de 85% zal blijven. Het college heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak zelf parkeerdrukmetingen uitgevoerd. Uit deze metingen volgt dat in de nieuwe situatie niet kan worden voldaan aan de voorwaarde dat de gemiddelde bezettingsgraad binnen een loopafstand van 100 meter vanaf het bouwplan onder 85% blijft. De bestaande bezettingsgraad is al boven 85%. Dit betekent volgens het college dat ook als het aantal appartementen wordt teruggebracht, niet kan worden voldaan aan de voorwaarde die wordt gesteld aan de mogelijkheid om voor vervangende parkeerruimte een beroep te kunnen doen op de openbare ruimte. Volgens het college is geen van de in het parkeerbeleid genoemde voorwaarden om af te kunnen wijken van de parkeernormen op het bouwplan van toepassing. En dus kan bij het bouwplan op grond van de nu geldende parkeernormen niet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
5. In de aanvullende motivering heeft het college toegelicht dat een wijziging van het parkeerbeleid wordt voorbereid. Het is de bedoeling van het college dat deze wijziging in de tweede helft van 2022 in werking treedt. Naar verwachting zal het bouwplan wel voldoen aan de voorwaarden die in het nieuwe beleid zullen worden gesteld aan vervangende parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Het college verzoekt daarom om vergunninghouder te betrekken in de procedure en haar in de gelegenheid te stellen om een onafhankelijk parkeeronderzoek conform het nieuwe beleid uit te laten voeren.
Zienswijze
6. In hun zienswijze voeren eisers aan dat de oppervlakte van het restaurant toeneemt met ten minste 39 m2. Eisers onderschrijven de conclusie van het college dat geen van de in het huidige parkeerbeleid genoemde voorwaarden voor het kunnen afwijken van de parkeernorm op het bouwplan van toepassing is. Verder plaatsen zij de kanttekening dat het college bij de parkeerdrukmetingen is uitgegaan van een te hoge parkeercapaciteit in de
[straat] en de [straat] . Dit betekent volgens eisers dat de huidige parkeerdruk hoger is dan 89%. Ten slotte is volgens eisers niet zeker dat het parkeerbeleid zal worden gewijzigd op de wijze zoals het college dat nu voornemens is te doen. En als dit wel gebeurt, dat het bouwplan inderdaad zal voldoen aan de eisen die daarin worden gesteld ten aanzien de parkeerdruk in de openbare ruimte.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank moet beoordelen of het college met de aanvullende motivering het motiveringsgebrek dat de rechtbank in de tussenuitspraak heeft geconstateerd heeft hersteld en de omgevingsvergunning daarmee in stand kan blijven. De rechtbank komt tot de conclusie dat dat niet kan. Zoals het college in de aanvullende motivering zelf heeft vastgesteld, kan bij het bouwplan volgens de normen die zijn neergelegd in het huidige parkeerbeleid van de gemeente [gemeente] niet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Het college heeft de omgevingsvergunning dus verleend in strijd met artikel 4.1 van het Paraplubestemmingsplan parkeernormen [gemeente] .
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen. Het college heeft weliswaar het voornemen het parkeerbeleid te wijzigen, maar op dit moment bestaat er nog geen duidelijkheid of en wanneer dat zal gebeuren, noch of het bouwplan daar dan wel in past. Het betrekken van vergunninghouder in de procedure om haar een parkeeronderzoek te laten uitvoeren, vindt de rechtbank dan ook niet zinvol. Overigens is vergunninghouder al eerder in de procedure uitgenodigd, maar heeft zij daarop niet gereageerd.
9. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen en de omgevingsvergunning herroepen.
Wat betekent dit voor partijen?
10. Doordat de rechtbank de omgevingsvergunning herroept, beschikt vergunninghouder niet langer over een omgevingsvergunning. De bouwwerkzaamheden die zij al heeft uitgevoerd, heeft zij uitgevoerd voor eigen rekening en risico. Het college zal met in achtneming van deze uitspraak opnieuw op de aanvraag van vergunninghouder voor een omgevingsvergunning moeten beslissen.
Proceskosten
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4,5 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,-; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.979,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de omgevingsvergunning en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.979,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. R.C. Moed en
mr. A.R. Klijn, leden, in aanwezigheid van mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2022.
De rechter is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.