In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juni 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om woonurgentie beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Gungormez, had zijn aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, dat deze op 11 november 2020 afwees. Het bezwaar van eiser werd op 21 december 2021 door verweerder gehandhaafd. De rechtbank heeft de zaak op 6 mei 2022 behandeld via een beeldverbinding, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en verweerder aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser had aangevoerd dat hij dringend woonruimte nodig heeft, maar verweerder stelde dat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, specifiek dat hij een zelfstandige woning moest achterlaten. Eiser betoogde dat deze voorwaarde in strijd was met de Huisvestingswet 2014, maar de rechtbank oordeelde dat de gemeenteraad beleidsruimte heeft om dergelijke criteria op te stellen.
Eiser voerde ook aan dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen, gezien zijn schrijnende situatie zonder vaste woonplaats. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder redelijkerwijs kon besluiten om deze clausule niet toe te passen, aangezien de kinderen van eiser onderdak hebben bij hun moeder en er geen levensbedreigende situatie was. Eiser deed ook een beroep op verschillende verdragen en de Grondwet, maar de rechtbank oordeelde dat deze geen directe toepassing hadden in zijn situatie. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen proceskostenvergoeding ontving.