ECLI:NL:RBMNE:2022:2337

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
UTR - 22 _ 175
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woonurgentie en toetsing aan Huisvestingswet en verdragen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juni 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om woonurgentie beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Gungormez, had zijn aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, dat deze op 11 november 2020 afwees. Het bezwaar van eiser werd op 21 december 2021 door verweerder gehandhaafd. De rechtbank heeft de zaak op 6 mei 2022 behandeld via een beeldverbinding, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en verweerder aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser had aangevoerd dat hij dringend woonruimte nodig heeft, maar verweerder stelde dat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, specifiek dat hij een zelfstandige woning moest achterlaten. Eiser betoogde dat deze voorwaarde in strijd was met de Huisvestingswet 2014, maar de rechtbank oordeelde dat de gemeenteraad beleidsruimte heeft om dergelijke criteria op te stellen.

Eiser voerde ook aan dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen, gezien zijn schrijnende situatie zonder vaste woonplaats. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder redelijkerwijs kon besluiten om deze clausule niet toe te passen, aangezien de kinderen van eiser onderdak hebben bij hun moeder en er geen levensbedreigende situatie was. Eiser deed ook een beroep op verschillende verdragen en de Grondwet, maar de rechtbank oordeelde dat deze geen directe toepassing hadden in zijn situatie. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/175

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Gungormez),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder

(gemachtigde: R. Snijder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om woonurgentie.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 11 november 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 december 2021 op het bezwaar van eiser heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Algemeen
1. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De aanvraag
3. Eiser heeft een aanvraag ingediend om woonurgentie, omdat hij dringend woonruimte zoekt. Eiser heeft toegelicht dat zijn relatie is beëindigd, dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat hij zijn kinderen daardoor niet kan ontvangen.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor een woonurgentie op sociale indicatie afgewezen, omdat niet wordt voldaan aan alle algemene voorwaarden in artikel 2.5.1, tweede lid, van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019 Gemeente Zeist (Huisvestingsverordening). Eiser voldoet niet aan de algemene voorwaarde dat hij een zelfstandige woning achterlaat. Omdat eiser niet aan alle algemene voorwaarden voldoet, heeft verweerder niet kunnen beoordelen of eiser op grond van een sociale indicatie in aanmerking komt voor een woonurgentie. Verweerder heeft de hardheidsclausule niet toegepast, omdat de kinderen van eiser onderdak hebben bij hun moeder. Volgens verweerder is er geen sprake van een levensbedreigende situatie of een daarmee vergelijkbare situatie op grond waarvan woonurgentie moet worden verleend.
De Huisvestingswet
5. Op de zitting heeft eiser verduidelijkt dat hij met zijn beroepsgronden heeft willen aanvoeren dat de urgentieregeling, voor zover die bepaalt dat de woningzoekende een zelfstandige woonruimte moet achtergelaten, in strijd is met de Huisvestingswet 2014 (Huisvestingswet). Volgens eiser botst dit vereiste van de urgentieregeling met het in artikel 12, eerste lid, van de Huisvestingswet opgenomen criterium dat voorrang moet worden gegeven aan woningzoekenden waarvan de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is. Met het vereiste dat een zelfstandige woonruimte moet worden achtergelaten, wordt het namelijk voor woningzoekenden met een dringend noodzakelijke behoefte aan woonruimte zoals eiser onmogelijk gemaakt om daarvoor in aanmerking te komen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank staat dit wettelijke criterium niet in de weg aan het vereiste in de urgentieregeling, zoals die in de Huisvestingsverordening is opgenomen. De Huisvestingswet vraagt om een voorziening in het kader van woonurgentie en daarin voorziet de regeling van de gemeente Zeist. Als lokale regelgever heeft de gemeenteraad bij het opstellen van de Huisvestingsverordening beleids- en beoordelingsruimte. Zij kan tot op zekere hoogte naar eigen inzicht criteria in de urgentieregeling opnemen en de bepaling dat een zelfstandige woonruimte moet worden achtergelaten past daarbinnen. Ook anderszins is niet gebleken dat de urgentieregeling in strijd is met de Huisvestingswet.
De hardheidsclausule
7. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen, omdat er sprake is van een schrijnende situatie. Eiser heeft op de zitting naar voren gebracht dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats. Hij verblijft af en toe bij zijn zus en bij andere familieleden. Soms verblijft hij in een hotel of in zijn auto. Omdat eiser geen vast onderkomen heeft, kan hij zijn eigen kinderen niet thuis ontvangen en hen geen onderdak bieden. Door de gehele situatie heeft eiser depressieve klachten opgelopen, die zijn weerslag hebben op de relatie met zijn kinderen en op zijn functioneren op het werk. Eiser staat al een lange tijd ingeschreven en reageert vaak op Woningnet, maar komt nog steeds niet in aanmerking voor een woning.
8. De rechtbank overweegt dat verweerder beoordelingsruimte heeft bij het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule. De rechtbank toetst of verweerder de toepassing daarvan redelijkerwijs heeft mogen weigeren en of de uitkomst daarvan niet onevenredig is in relatie tot de met de regeling te dienen doelen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het geval van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat er geen sprake is van een levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situatie. Uit de huidige woonsituatie kan weliswaar worden afgeleid dat eiser in een lastige situatie verkeert, omdat hij geen vaste woonplek heeft en daardoor zijn kinderen niet thuis kan ontmoeten noch onderdak kan bieden. Verweerder heeft die situatie onvoldoende mogen vinden voor toepassing van de hardheidsclausule. Verweerder heeft daarbij mogen meewegen dat zijn kinderen onderdak hebben bij hun moeder.
Verdragen, de Grondwet en uitspraken
9. Eiser heeft verder een beroep gedaan op verschillende verdragen en uitspraken en op de Grondwet. Eiser voert aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), het Europees Sociaal Handvest (ESH), het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en met uitspraken van de European Committee of Social Rights (ECSR) en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
10. Artikel 27 van het IVRK bevat geen normen die vatbaar zijn voor rechtstreekse toepassing. Deze normen zijn niet voldoende concreet en moeten nader uitgewerkt worden in nationale wet- en regelgeving. Het beroep van eiser op dit artikel kan daarom geen doel treffen.
11. Artikel 3 van het IVRK heeft wel rechtstreekse werking. Bij alle maatregelen over kinderen moeten de belangen van het desbetreffende kind worden betrokken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangen van de kinderen van eiser voldoende heeft betrokken in zijn besluitvorming. Verweerder heeft rekenschap gegeven van het feit dat de kinderen bij hun moeder wonen en dat daarmee dus in de woonbehoefte van de kinderen wordt voorzien. Daarbij heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het onmogelijk is om zijn kinderen te zien of in het algemeen gezinsleven uit te oefenen.
12. De artikelen 17 en 31 van het ESH lenen zich ook niet voor rechtstreekse toepassing door de rechter, omdat deze bepalingen naar hun inhoud niet een ieder verbinden. Ook de beslissingen van het ECSR waar eiser naar verwijst, zijn niet bindend voor de verdragsluitende partijen. Daaraan kan eiser in deze procedure dus geen rechtstreekse aanspraken aan ontlenen. Bovendien zien deze beslissingen van het ECSR op de situatie van uitgeprocedeerde asielzoekers en hun kinderen. Die situatie is niet vergelijkbaar met de situatie van eiser.
13. Artikel 8 van het EVRM garandeert geen recht op woonruimte, maar heeft als doel om het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het belang van eiser en het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling voldoende zorgvuldig tegen elkaar afgewogen en zich in dat kader op het standpunt mogen stellen dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem onmogelijk is om zonder urgentieverklaring op enige wijze een gezinsleven te hebben met zijn kinderen. Wat eiser verder nog heeft aangevoerd over de uitspraken van het EHRM maakt het voorgaande niet anders, omdat dat geen vergelijkbare zaken zijn.
14. Verder bestaat er geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met de Grondwet. In artikel 22, tweede lid, van de Grondwet is bepaald dat bevordering van voldoende woongelegenheid voorwerp van zorg van de overheid is. Deze bepaling brengt niet met zich dat de overheid voor alle burgers een woning moet garanderen. Van strijd met de Grondwet is daarom geen sprake.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.