ECLI:NL:RBMNE:2022:2334
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een woning, gegrondverklaring en vaststelling van de waarde
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning aan [adres 1] in [plaats], had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde WOZ-waarde van € 339.000,- voor het belastingjaar 2021, welke was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2020. De eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van maximaal € 280.000,-. De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2022 behandeld tijdens een online zitting, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door C. van Abbe en de verweerder door [taxateur].
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank wees erop dat twee van de drie referentiewoningen die door de verweerder waren gebruikt, niet geschikt waren voor vergelijking. De referentiewoning aan [adres 2] werd uitgesloten omdat deze niet op de openbare markt was verkocht, en de referentiewoning aan [adres 4] werd als te afwijkend in inhoud beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de resterende referentiewoning aan [adres 3] niet voldoende was om de vastgestelde waarde te onderbouwen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de WOZ-waarde schattenderwijs vastgesteld op € 309.500,-, en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar en bepaalde dat de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig moest worden verminderd. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.620,- en moest het door de eiser betaalde griffierecht van € 49,- worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier.