ECLI:NL:RBMNE:2022:2330
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een woning, gegrondverklaring en vaststelling van de waarde door de rechtbank
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning aan [adres 1] in [plaats], had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde WOZ-waarde van € 301.000,- voor het belastingjaar 2021, gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2020. De eiser stelde dat de waarde maximaal € 254.000,- zou moeten zijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een online zitting op 5 april 2022, waar de eiser werd vertegenwoordigd door C. van Abbe en de verweerder door taxateur [taxateur].
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde WOZ-waarde. Twee van de drie referentiewoningen die door de verweerder waren gekozen, werden als niet geschikt beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de referentiewoning aan [adres 2] niet bruikbaar was omdat deze niet op de openbare markt was verkocht. Daarnaast was de referentiewoning aan [adres 4] te groot om als vergelijkingsobject te dienen. De rechtbank stelde vast dat de enige overgebleven referentiewoning aan [adres 3] niet voldoende was om de WOZ-waarde te onderbouwen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de WOZ-waarde van de woning schattenderwijs vastgesteld op € 277.500,-, en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar en bepaalde dat de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig moest worden verminderd. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.620,- en moest het door de eiser betaalde griffierecht van € 49,- worden vergoed.