ECLI:NL:RBMNE:2022:2324
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en de onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 456.000,- voor het belastingjaar 2021, welke was gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 417.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde de vastgestelde waarde en verweerde zich met een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De taxatiematrix toonde aan dat de waarde was bepaald door vergelijkingen met referentiewoningen van een vergelijkbaar type. Eiser voerde aan dat sommige referentiewoningen niet bruikbaar waren, maar de rechtbank oordeelde dat de keuze van referentiewoningen aan de heffingsambtenaar was en dat deze voldoende vergelijkbaar waren. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiser dat er onvoldoende rekening was gehouden met de staat van onderhoud van de woning.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van de woning in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier C.L. Fix, en werd openbaar uitgesproken op 8 juni 2022.