ECLI:NL:RBMNE:2022:2308

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
16.248415.20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van twee mannen in dood door schuld zaak na agressieve confrontatie met slachtoffer

In de zaak tegen twee mannen van 25 en 27 jaar, die terechtstonden voor hun betrokkenheid bij de dood van [A], heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2022 uitspraak gedaan. De rechtbank sprak de verdachten vrij van dood door schuld, omdat niet kon worden vastgesteld dat hun gedragingen aanmerkelijk onvoorzichtig waren. De rechtbank concludeerde dat de dood van [A] hen niet kon worden verweten, ondanks dat hun handelingen leidden tot zijn overlijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachten, die [A] in bedwang hielden tijdens een agressieve confrontatie, niet anders konden handelen gezien de omstandigheden. De rechtbank nam daarbij in overweging dat [A] agressief gedrag vertoonde en dat de verdachten hem waarschuwden dat de politie zou komen. De rechtbank stelde vast dat de gedragingen van de verdachten niet als verwijtbaar konden worden aangemerkt, omdat zij er niet van uit konden gaan dat hun handelen tot de dood van [A] zou leiden. De rechtbank benadrukte dat de schuld moet worden beoordeeld naar de omstandigheden van het moment, zonder het uiteindelijke noodlottige gevolg daarin mee te wegen. De benadeelde partijen, waaronder de broer en vader van [A], werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachten werden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.248415.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1997] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 mei 2022 en 24 mei 2022. Het onderzoek is gesloten op 17 juni 2022. Vervolgens is direct uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officieren van justitie mr. E. Wiersma en mr. R.E. Craenen, en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.S.K. Jap a Joe, advocaat te Utrecht, alsmede van hetgeen de advocaten van de benadeelde partijen, mrs. P. van der Geest en M.M.P.M. Lousberg, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 24 mei 2020 te Utrecht, samen met een ander, grovelijk of aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld, waardoor het aan verdachtes en/of zijn mededaders schuld te wijten is dat [A] zodanig letsel heeft bekomen dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officieren van justitie zijn ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde. Hoewel de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte hebben geleid tot de dood van [A] (hierna: [A] ), kan volgens de officieren van justitie niet worden vastgesteld dat deze gedragingen schuld opleveren in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De gedragingen van verdachten kunnen niet als vermijdbaar en verwijtbaar worden aangemerkt en daarmee dus niet als aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam worden gekwalificeerd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat niet is gebleken dat de handelingen van [verdachte] (hierna: [verdachte] ) hebben geleid tot de dood van [A] , omdat de oorzaak van het overlijden niet zonder meer is vast te stellen. Volgens de raadsvrouw was daarbij voor [verdachte] ook op geen enkel moment voorzienbaar dat [A] zou komen te overlijden door de houding waarin [A] lag of door de manier waarop hij werd vastgehouden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Het verloop van de avond
In de nacht van 23 op 24 mei 2020 vond in de woning van [getuige 1] aan de [adres] in [woonplaats] een feestje plaats, waarbij [A] is komen te overlijden. De in de woning aanwezige personen [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ), [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) zijn kort na elkaar en afzonderlijk van elkaar door verschillende verbalisanten gehoord. Zij hebben in grote lijnen consistent verklaard en zij hebben hun verklaringen gehandhaafd in latere verhoren bij de politie. Ook op de terechtzittingen hebben verdachte en zijn medeverdachte hun verklaringen gehandhaafd. De verklaringen worden daarnaast op de essentiële onderdelen niet weersproken door andere bewijsmiddelen. Op grond van deze verklaringen en de gegevens uit de telefoons van [A] en [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ), gaat de rechtbank uit van het volgende verloop van de avond.
Uit foto’s op de telefoon van [A] blijkt dat [A] op 23 mei 2020 om 23:48 uur aan kwam in de woning op de [straat] . Gedurende de avond is (ook in de woning aan de [straat] ) door verschillende personen, waaronder [A] , lachgas en/of alcohol gebruikt.
Op de telefoon van [A] staat een foto van 24 mei 2020 met tijdstip 00:38:04 waarop [A] te zien is met een zwarte ballon in zijn mond terwijl hij een tank lachgas vasthoudt.
Op 24 mei 2020 om 00:53 uur is met de telefoon van [A] een foto gemaakt van [getuige 1] . Op datzelfde tijdstip heeft [A] ook een WhatsAppbericht verstuurd naar [getuige 3] met als tekst “Waar ben je”. Daarvoor (tussen 00:15 en 00:19 uur) had [A] aan [getuige 3] in meerdere korte berichten het adres en huisnummer gestuurd – [adres] en later [adres] .
Om 01:00 uur heeft [verdachte] een WhatsAppbericht naar dezelfde [getuige 3] gestuurd met daarin de vraag hoe laat [getuige 3] ‘die lange’
(de rechtbank begrijpt: [A] )komt ophalen, omdat hij vervelend zou zijn. Daarbij schrijft [verdachte] “Hij zegt dat jij ‘m komt halen”.
Er was in de woning aan de [adres] een woordenwisseling ontstaan nadat [A] opmerkingen maakte naar [getuige 2] , waarbij [medeverdachte] [A] probeerde te kalmeren. Hierna werd [A] agressief.
Uit de verklaringen blijkt dat [A] [medeverdachte] uit het niets een kopstoot gaf en dat hij daarna boven op [medeverdachte] op de bank is gaan liggen. [verdachte] en [getuige 1] hebben [A] van [medeverdachte] afgehaald. [medeverdachte] is vervolgens naar de slaapkamer gerend om zich achter een matras voor [A] te verschuilen. Tegelijkertijd ontstond in de hal een conflict tussen [verdachte] en [A] , omdat [verdachte] [A] probeerde tegen te houden, waarbij [verdachte] door [A] bij zijn keel werd gegrepen. Nadat [verdachte] hierdoor verslapte en [A] [verdachte] had losgelaten, is [A] de slaapkamer ingegaan. Hier ontstond tussen [A] en [medeverdachte] een worsteling op het bed, waarna [verdachte] tussenbeide kwam. [verdachte] en [medeverdachte] hebben vervolgens [A] vastgepakt en hem gedurende minimaal zeven minuten op het bed in buikligging in bedwang gehouden. Daarbij is door [medeverdachte] druk op de bovenzijde van de romp van [A] uitgeoefend. [verdachte] heeft het bovenlichaam van [A] stevig en strak omvat, met de vingers in elkaar gehaakt. [getuige 1] heeft toen direct, om 01:12 uur, 112 gebeld, waarbij hij heeft gezegd dat een maatje van hem door het lint is gegaan en dat zijn vrienden bovenop hem liggen om hem onder controle te houden totdat de politie aanwezig is. [medeverdachte] en [verdachte] hebben verklaard dat [A] zich bleef verzetten en dat zij hem daarom zijn blijven vasthouden. Op een gegeven moment merkten [medeverdachte] en [verdachte] dat [A] rustiger was geworden. Toen de politie zeven minuten na de melding door [getuige 1] , om 01:19 uur, ter plaatse kwam, bleek [A] niet meer te ademen. De aanwezige verbalisanten en [verdachte] zijn direct begonnen met de reanimatie, waarna [A] naar het ziekenhuis is vervoerd, waar zijn dood werd geconstateerd. [A] is om 2:30 uur overleden verklaard.
[verdachte] heeft om 01:00 uur een WhatsAppbericht aan [getuige 3] verstuurd naar aanleiding van het gedrag van [A] met de vraag wanneer [getuige 3] [A] zou komen ophalen. Dit was vlak nadat [A] zelf nog om 00:53 uur per WhatsApp had gecheckt bij [getuige 3] waarin hij vroeg: “Waar ben je”. De politie was om 01:19 uur in het appartement aanwezig, dus 19 minuten na het Whatsappbericht van [verdachte] . Hieruit concludeert de rechtbank dat het gehele incident, inclusief de woordenwisseling voorafgaand aan de inbedwanghouding van [A] , de inbedwanghouding zelf en het moment dat om 01:19 uur door de verbalisanten werd vastgesteld dat [A] niet meer ademde, moet hebben plaatsgevonden in een tijdsbestek van maximaal 19 minuten.
4.3.2
Het kader van artikel 307 Sr
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of [verdachte] en [medeverdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan de ten laste gelegde dood door schuld als bedoeld in artikel 307 Sr. Voor een bewezenverklaring daarvan is vereist dat 1) sprake is van een causaal verband tussen de gedragingen van [verdachte] en [medeverdachte] en de dood van [A] , en dat 2) [verdachte] en [medeverdachte] schuld hebben aan de dood van [A] .
1)
Causaal verband
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het overlijden van [A] redelijkerwijs als gevolg van de handelingen van [verdachte] en [medeverdachte] aan hen kan worden toegerekend. Met andere woorden: heeft de inbedwanghouding door [verdachte] en [medeverdachte] geleid tot de dood van [A] ? Voordat de rechtbank deze vraag kan beantwoorden, moet eerst worden vastgesteld wat de oorzaak is geweest van het overlijden van [A] .
Lachgasgebruik van invloed op het overlijden van [A] ?
Volgens patholoog D.J. Rijken, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), kan gecombineerd gebruik van alcohol en lachgas elkaars effecten versterken. In de wetenschappelijke literatuur wordt hierbij geen verhoogd overlijdensrisico beschreven. Rijken geeft aan dat uit het dossier blijkt dat [A] beperkt alcohol heeft gebruikt en dat de schermutseling enige tijd na het laatste gebruik van lachgas heeft plaatsgevonden. Daarom kan het (gecombineerde) gebruik van lachgas en alcohol volgens de patholoog niet hebben geleid tot of bijgedragen hebben aan het overlijden van [A] .
Mechanische asfyxie als oorzaak van het overlijden van [A]
Patholoog H.H. De Boer, destijds werkzaam bij het NFI, concludeert dat het overlijden van [A] op basis van alleen de sectiebevindingen kan worden verklaard door samendrukkend geweld op de hals (verwurging) en/of belemmering van de ademhalingsbewegingen (mechanische asfyxie). Een andere doodsoorzaak is niet gebleken. Hoewel bij [A] letsel in de hals is geconstateerd, blijkt uit de informatie in het dossier niet dat er een moment is geweest waarbij er aanmerkelijk langdurig samendrukkend geweld op de hals heeft plaatsgevonden. Als wordt uitgegaan van de juistheid van de verkregen informatie, biedt deze informatie volgens de patholoog verdere aanknopingspunten voor een overlijden door mechanische asfyxie en wordt verwurging als doodsoorzaak uitgesloten.
Uit het pathologieonderzoek blijkt dat een inbedwanghouding zoals hierboven omschreven, mits met voldoende kracht uitgeoefend, tot een overlijden door mechanische asfyxie kan leiden. Dat [A] tijdens de inbedwanghouding rustiger zou zijn geworden en bij loslaten reanimatiebehoeftig zou zijn gebleken, past hier volgens de patholoog ook bij. Naar aanleiding van nadere vragen geeft patholoog Rijken aan dat het mogelijk is dat [A] het letsel in de hals heeft opgelopen tijdens de inbedwanghouding, bijvoorbeeld doordat hij met de hals tegen de rand van het bed lag, terwijl van bovenaf druk op hem werd uitgeoefend. De rechtbank stelt vast dat deze bevindingen echter niets zeggen over de waarschijnlijkheid van dit scenario. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden vastgesteld dat door [verdachte] en [medeverdachte] samen druk op de bovenzijde van de romp van [A] is gegeven en dat het bovenlichaam stevig is omvat.
De posities van [verdachte] en [medeverdachte] zijn volgens patholoog De Boer een inherent onderdeel van de opgetreden mechanische asfyxie. Zonder inbedwanghouding had namelijk geen mechanische asfyxie kunnen optreden. Er kan geen nader onderscheid worden gemaakt over de bijdrage aan de eventuele mechanische asfyxie van de afzonderlijke verdachten. Patholoog Rijken onderschrijft in zijn aanvullend bericht alle bevindingen van patholoog De Boer. Daarom zal de rechtbank in haar oordeel ook geen onderscheid maken tussen de handelingen van [verdachte] en [medeverdachte] en hun gedragingen bij de vaststelling van causaliteit even zwaar laten meewegen en als geheel beschouwen.
Conclusie met betrekking tot de causaliteit
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de handelingen van [verdachte] en [medeverdachte] hebben geleid tot het overlijden van [A] .
2)
Schuld
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of [verdachte] en [medeverdachte] schuldig zijn aan de dood van [A] . Voor het aannemen van schuld als bestanddeel in artikel 307 Sr moet het gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Dit houdt in dat de dader anders moest handelen (verwijtbaarheid) en ook anders kon handelen (vermijdbaarheid). Uitgangspunt is dat het gedrag wordt beoordeeld aan de hand van wat van de ‘normale mens’ kan worden verwacht. Daarbij is van belang dat niet elke fout die iemand maakt voldoende is om in strafrechtelijke zin te kunnen spreken van schuld en dat het uiteindelijke gevolg, ook als dit de dood tot gevolg heeft, niet de mate van schuld bepaalt. Er is een categorie van handelingen die weliswaar onvoorzichtig zijn, maar onvoldoende onvoorzichtig om tot een strafrechtelijke aansprakelijkheid te leiden, al zijn de gevolgen nog zo ernstig. Het moet gaan om een verwijtbare, evidente, grotere fout.
De rechtbank stelt vast dat, nadat [A] agressief werd, [verdachte] en [medeverdachte] (en andere aanwezigen) [A] op zijn gedrag hebben aangesproken. Daarna heeft [verdachte] [getuige 3] gevraagd [A] te komen ophalen. Vervolgens hebben alle aanwezigen [A] gewaarschuwd dat zij de politie zouden gaan bellen, maar ook dat hielp niet om de situatie te laten de-escaleren. Toen het alsnog escaleerde heeft [getuige 1] de politie gebeld en gemeld dat een persoon door het lint was gegaan en dat zijn vrienden bovenop hem liggen om hem in bedwang te houden, totdat de politie zou komen. Wetende dat de politie zou komen, hebben [verdachte] en [medeverdachte] [A] in bedwang gehouden. Gelet op het ogenschijnlijk onverklaarbare agressieve gedrag van [A] , acht de rechtbank niet onbegrijpelijk dat zij [A] hebben vastgehouden totdat de politie aanwezig zou zijn, om de situatie veilig te maken. [verdachte] en [medeverdachte] hebben verklaard dat zij erop hebben gelet dat het gezicht van [A] vrij was en dat zij er daarom van uitgingen dat hij nog kon ademen. Ook merkten zij nog dat [A] zich nog voelbaar verzette. Ook uit de omstandigheid dat [verdachte] nog tegen [A] bleef praten tot het moment dat de politie gearriveerd was, blijkt dat hij zelf in de veronderstelling was dat [A] nog in orde was.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] onder de hiervoor genoemde omstandigheden de risico’s en gevolgen van hun handelen niet hadden en moeten voorzien en niet anders hadden kunnen en moeten handelen.
Op grond daarvan kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] en [medeverdachte] zodanig strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt dat dit schuld in de zin van artikel 307 Sr oplevert.
4.3.3
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] aanmerkelijk onvoorzichtig hebben gehandeld, zodat zij beiden van het ten laste gelegde zullen worden vrijgesproken.
De rechtbank begrijpt dat het onderzoek naar het overlijden van [A] een aantal onduidelijkheden niet heeft kunnen wegnemen bij de nabestaanden van [A] , dat de nabestaanden [verdachte] en [medeverdachte] als de daders zien die verantwoordelijk zijn voor het overlijden van [A] en dat de beslissing van de rechtbank voor hen ook moeilijk te accepteren zal zijn. De pijn van het verlies van hun zoon en broer en de wijze waarop een einde is gekomen aan het leven van [A] is verschrikkelijk en tragisch. Zoals hiervoor omschreven, moet de schuld bij de gekozen handelingen echter worden beoordeeld naar de omstandigheden van dat moment zonder het uiteindelijke noodlottige gevolg daarin mee te wegen, hoe ernstig de gevolgen ook zijn. De rechtbank zal daarom niet tot een veroordeling komen.

5.BENADEELDE PARTIJ

5.1
Benadeelde partij [benadeelde 1]
, het broertje van [A] , heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.815,00. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
5.1.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, nu is gerequireerd tot vrijspraak.
5.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, nu hij vrijspraak heeft bepleit.
5.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering omdat verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
5.2
Benadeelde partij [benadeelde 2]
, de vader van [A] , heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 18.710,00. Dit bedrag bestaat uit € 1.210,00 materiële schade en
€ 17.500,00 aan affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
5.2.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, nu is gerequireerd tot vrijspraak.
5.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, nu hij vrijspraak heeft bepleit.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering omdat verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • verklaart [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
  • verklaart [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mrs. C.S.K. Fung Fen Chung en
G. Schnitzler, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Broere, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juni 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 mei 2020 te [woonplaats] (in een woning gelegen aan de [adres] ), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig heeft/hebben gehandeld, door, terwijl [A] in een slaapkamer in buikligging op een bed lag en/of (daarbij) met zijn hoofd en/of nek op en/of over de rand van dat bed lag:
- het lichaam van die [benadeelde 2] in bedwang te houden door met kracht de armen en/of benen en/of hoofd en/of schouders van die [benadeelde 2] te omklemmen en/of vast te houden en/of
- met de hand(en) en/of arm(en) van verdachte en/of zijn mededader(s) (neerwaartse) druk uit te oefenen op de rug en/of schouders en/of de nek, althans op de bovenzijde van de romp van die [benadeelde 2] en/of
- met de arm(en) van verdachte en/of zijn mededader(s) (tegelijkertijd) het bovenlichaam van die [benadeelde 2] stevig en/of strak te omvatten waarbij zijn, verdachtes en/of zijn mededader(s), vingers in elkaar gehaakt waren en/of dit gedurende (ongeveer) 7 minuten, althans meerdere minuten, vol te houden,
waardoor het aan zijn, verdachtes en/of zijn mededader(s), schuld te wijten is dat die [A] zodanig letsel heeft bekomen dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.
( art 307 lid 1 Wetboek van Strafrecht )