ECLI:NL:RBMNE:2022:2306

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
16-063950-20 en 16-153392-20 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging en oplegging van tbs met voorwaarden na mishandeling en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, waaronder bedreigingen aan het adres van twee minderjarigen en pogingen tot zware mishandeling van verbalisanten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de bedreigingen en dat de verdachte niet opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte op 17 december 2019 [slachtoffer 1] heeft mishandeld en dat hij op 30 maart 2020 verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft mishandeld en bedreigd. De verdachte is gediagnosticeerd met een chronische psychiatrische stoornis, namelijk schizofrenie, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van de feiten niet volledig toerekeningsvatbaar was. Daarom heeft de rechtbank de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem ter beschikking gesteld met voorwaarden (tbs met voorwaarden). De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en het recidiverisico, en heeft besloten dat de veiligheid van anderen het opleggen van tbs met voorwaarden vereist. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, die immateriële schadevergoeding hebben gevorderd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-063950-20 en 16-153392-20 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 mei 2022. De zaak is op deze datum inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. B. Nitrauw en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam, en de benadeelde partij [verbalisant 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer 16-063950-20
op 17 december 2019 te Hilversum [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
Parketnummer 16-153392-20
feit 1op 9 juni 2020 te Huizen [slachtoffer 2] heeft bedreigd;
feit 2op 9 juni 2020 te Huizen [slachtoffer 3] heeft bedreigd;
feit 3primair:op 30 maart 2020 te Hilversum heeft geprobeerd om aan [verbalisant 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
subsidiair:op 30 maart 2020 te Hilversum [verbalisant 2] heeft mishandeld;
feit 4primair:op 30 maart 2020 te Hilversum heeft geprobeerd om aan [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
subsidiair:op 30 maart 2020 te Hilversum [verbalisant 1] heeft mishandeld;
feit 5op 30 maart 2020 te Hilversum [verbalisant 3] en [verbalisant 2] en [verbalisant 1] heeft bedreigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle onder parketnummers 16-063950-20 en 16-153392-20 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen, behoudens de in de zaak met parketnummer 16-153392-20 onder feiten 3 en 4 primair ten laste gelegde pogingen tot zware mishandeling. Ten aanzien van de twee laatstgenoemde feiten stelt de officier van justitie dat weliswaar vastgesteld kan worden dat aangevers door verdachte zijn geslagen, maar dat onvoldoende duidelijk is waarmee verdachte hen heeft geslagen. Verdachte verklaart dat hij een ruggenkrabber in zijn hand had, terwijl in het dossier ook wordt gesproken over een houten stok. In het dossier ontbreekt echter een foto van het voorwerp. Er wordt in het dossier gesproken over een relatief dunne stok. Het voorwaardelijke opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan op grond daarvan niet worden vastgesteld. De onder feiten 3 en 4 subsidiair ten laste gelegde mishandeling is volgens de officier van justitie wel wettig en overtuigend te bewijzen, gelet op de aangiftes en de processen-verbaal van bevindingen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit – onder verwijzing naar de adviezen van psychiater Van der Hoorn en psychiater in opleiding M. Engelhart van 27 november 2020 en van psycholoog Oudejans van 30 november 2020 – om de onder parketnummer 16-153392-20 ten laste gelegde feiten in het geheel niet toe te rekenen aan verdachte. Volgens de raadsman kan op grond van die adviezen worden aangenomen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is geweest ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Daarmee kan het (telkens) ten laste gelegde opzet niet bewezen worden verklaard, omdat verdachte niet willens en wetens heeft gehandeld. Dit moet ofwel leiden tot vrijspraak dan wel tot ontslag van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak bedreigingen (feiten 1 en 2 in de zaak met parketnummer 16-153392-20)
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat verdachte het onder parketnummer 16-153392-20 feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank licht dat als volgt toe.
Het dossier bevat meerdere (de-auditu) verklaringen van minderjarigen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] over wat zich heeft afgespeeld op 9 juni 2020. Direct na het incident hebben zij tegenover buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 4] verklaard dat zij dat zij samen op een bankje zaten toen verdachte naar hen toekwam. Vervolgens zou hij gekke dingen hebben gezegd over kikkers en drones en wilden de meisjes weggaan. Verdachte zou toen hebben geroepen: “Dit is/wordt je eerste en laatste dood”.
In het proces-verbaal van aangifte verklaart de moeder van [slachtoffer 2] namens [slachtoffer 2] echter dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] verdachte in het Stadspark hebben gezien, dat zij hem zijn gevolgd op de fiets tot aan de Coop, dat verdachte bij de Coop iets met “kikker” naar hen heeft geroepen, dat bij de Coop meer vrienden uit de straat bij hen stonden, dat verdachte daarna weer naar het Stadspark is gelopen, dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op de fiets achter hem aan zijn gegaan en dat zij onderweg naar het Stadspark door verdachte zijn bedreigd met de woorden: “Dit is jullie eerste en laatste dood!”. De moeder van [slachtoffer 2] verklaart verder dat [slachtoffer 2] zich toen niet angstig voelde, maar het in eerste instantie zelfs grappig vond.
In het proces-verbaal van aangifte verklaart de moeder van [slachtoffer 3] namens [slachtoffer 3] dat [slachtoffer 2] in de buurt van verdachte was, dat [slachtoffer 3] naar [slachtoffer 2] toeging, dat [slachtoffer 2] toen tegen [slachtoffer 3] zei dat de verdachte [slachtoffer 2] had uitgescholden, dat verdachte “Kikkerdril, kwek kwek!” naar [slachtoffer 2] heeft geroepen, dat verdachte in de richting van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] keek, dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] daarop besloten weg te fietsen waarna de verdachte achter hen aan rende en hen bedreigde met de woorden: “Dit wordt je eerste en laatste dood!”. Bij het Stadspark aangekomen zouden meerdere klasgenoten staan.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] wisselend en tegenstrijdig (aan elkaar) hebben verklaard over de omstandigheden waaronder de gestelde bedreiging heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt verder vast dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ten tijde van het ten laste gelegde feit van jonge leeftijd waren (respectievelijk 11 en 13 jaar oud), dat hun verklaringen aanwijzingen bevatten dat zij verdachte bewust hebben opgezocht en dat ook andere kinderen zich bij hen hebben gevoegd. De rechtbank kan zich verder voorstellen dat een situatie met een (destijds) verwarde man, zoals verdachte, voor een groep kinderen van jonge leeftijd spannend en interessant kan zijn geweest. Getuige [getuige ] , die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] onder zijn hoede nam kort na het incident, verklaart ook dat de kinderen niet geschrokken overkwamen, maar eerder opgefokt en opgewonden.
Het is de combinatie van deze mogelijk voor kinderen spannende en interessant ervaren situatie in aanwezigheid van meerdere kinderen, de jonge leeftijd van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ten tijde van het incident en hun (onderling) wisselende en tegenstrijdige verklaringen en hun gemoedstoestand kort na het incident die maken dat de rechtbank niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat het incident zich heeft voltrokken op de manier zoals [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] daarover hebben verklaard. De rechtbank concludeert daarom dat het haar aan de wettelijk vereiste overtuiging ontbreekt en spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 ten laste gelegde bedreigingen.
4.3.2
Vrijspraak poging zware mishandeling (feiten 3 en 4 primair in de zaak met parketnummer 16-153392-20)
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 en feit 4 primair ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank licht dat als volgt toe.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] door verdachte op hun hoofd zijn geslagen met een houten stok. Volgens verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zou het mogelijk gaan op een houten stoelpoot. Verdachte heeft op ter terechtzitting en tijdens zijn verhoor bij de politie echter verklaard dat hij met een houten ruggenkrabber heeft geslagen. De rechtbank kan op grond van het dossier niet uitsluiten dat verdachte inderdaad met een houten ruggenkrabber heeft geslagen. Verbalisant [verbalisant 1] omschrijft het voorwerp waarmee is geslagen namelijk als een bruine stok van ongeveer 40 centimeter lang en 1 tot 2 centimeter dik. Op de foto van het voorhoofd van [verbalisant 1] is verder een rode striem te zien die volgens hem door dat voorwerp is veroorzaakt.
Bij het ontbreken van nadere informatie over het voorwerp waarmee is geslagen in combinatie met het geringe letsel bij [verbalisant 1] is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat door het slaan met een dergelijke stok richting het hoofd van aangevers, sprake was van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder feit 3 en feit 4 primair ten laste gelegde vrijspreken.
4.3.3
Partiële vrijspraak bedreiging [verbalisant 1] (feit 5 in de zaak met parketnummer 16-153392-20)
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte verbalisant [verbalisant 1] heeft bedreigd. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat [verbalisant 1] kennis heeft genomen van de in de tenlastelegging genoemde uitingen van verdachte (of woorden van soortgelijke strekking). De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de bedreiging van [verbalisant 1] .
4.3.4
Bewijsmiddelen en bewijsoverweging ten aanzien van resterende feiten
Parketnummer 16-063950-20
Bewijsmiddelen [1]
Verdachte heeft op de terechtzitting van 27 mei 2022 onder meer het volgende verklaard:
Ik kan me nog herinneren dat ik op 17 december 2019 op de Westerheide in Hilversum in een gevecht ben gekomen met de daar aanwezige mannen. Ik lag op de grond en toen heb ik aangever één keer gebeten. [2]
Aangever [slachtoffer 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op dinsdag 17 december 2019 omstreeks 10.30 uur was ik bezig met het omzagen van bomen. Ik was de bomen aan het omzagen op de Westerheide te Hilversum.
Ik zag vanuit mijn linkerkant een persoon (hierna te noemen verdachte) met een zwarte fiets aan de hand, met volle fietstassen, aan komen lopen. [3]
Op het moment dat ik mij omdraaide, zag ik dat de verdachte met zijn linker vuist in de richting van mijn gezicht sloeg. Ik voelde vervolgens dat de verdachte mij met kracht met zijn vuist onder mijn rechteroog raakte.
Ik zag en voelde dat de verdachte mij beet in mijn rechter bovenarm. Ik voelde pijn. [4]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt onder meer het volgende:
A. Uitwendig waargenomen letsel:
- bovenarm (R) : wond 3x3 cm, oppervlakkig, rondom hematoom [5]
Parketnummer 16-153392-20
feit 3 subsidiair, feit 4 subsidiair en feit 5
Bewijsmiddelen [6]
Verdachte heeft op de terechtzitting van 27 mei 2022 onder meer het volgende verklaard:
Ik had op 30 maart 2020 in mijn woning aan de [adres] in [woonplaats] op het moment dat de politie in mijn woning was een ruggenkrabber in mijn hand. Dat is een langwerpig dun stokje van licht hout. Ik kan me herinneren dat ik in gevecht ben geraakt met de agenten. [7]
Aangever [verbalisant 2] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op 30 maart 2020 was ik aan het werk in Hilversum.
Toen wij de woning aan de [adres] in [woonplaats] binnen gingen, zag ik dat de voorste collega een klap op zijn hoofd kreeg van de persoon in de slaapkamer. Wij hebben ons toen teruggetrokken en gewacht op een hondengeleider die met de hond naar binnen zou gaan. Terwijl ik aan het wachten was, hoorde ik dat de persoon in de slaapkamer onder andere, kort en zakelijk weergegeven, het volgende naar ons riep:
“Ik sla jullie dood” [8] Op het moment dat ik de kamer binnen stapte, zag ik dat de persoon dicht voor mij stond. Ik zag dat de persoon een houten stok in zijn rechterhand had. Ik zag dat de persoon een slaande beweging maakte met de stok in zijn rechterhand. Ik voelde dat de persoon op het lexaanschild sloeg. Ik zag dat de persoon daarna nog twee of drie slaande bewegingen maakte. Ik voelde toen twee of drie keer een klap op mijn hoofd.
Ik voel een duidelijke bult op de linker bovenzijde van mijn hoofd. [9]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] is onder meer het volgende gerelateerd:EERSTE CONTACT
Wij zagen dat [verdachte] een bruine houtenstok in zijn rechterhand beet had. Wij zagen dat de stok om en nabij 40 centimeter lang was. Wij zagen dat [verdachte] in onze richting kwam lopen. Wij zagen dat [verdachte] meerdere malen op collega [verbalisant 1] begon in te slaan. Wij zagen dat [verdachte] collega [verbalisant 1] raakte.
GESPREK
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb samen met collega [verbalisant 3] wederom gepoogd een gesprek aan te gaan met [verdachte] . Wij hoorden dat [verdachte] dingen zei als: "IK MAAK JULLIE DOOD!
Ik hoorde dat [verdachte] dingen zei als: "IK SLA DIE HOND DOOD NET ALS JULLIE!" of woorden van gelijke strekking. [10]
Aangever [verbalisant 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op 30 maart 2020 was ik aan het werk in Hilversum.
Wij zijn vervolgens met collega’s de woning aan de [adres] in [woonplaats] in gegaan. Wij openden de deur van de kamer waar de persoon in zat en ik zag dat de persoon met een stok in zijn hand stond. Ik duwde het schild naar de persoon om te voorkomen dat ik geslagen zou worden. Ik voelde toen een klap op mijn hoofd en voelde pijn.
Ik voel nu een pijnlijke striem op mijn hoofd en zie dat er een veertje uit mijn bril losgeschoten is. [11]
Aangever [verbalisant 3] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op maandag 30 maart 2020 omstreeks 13.16 uur was ik in een woning aan de [adres] in [woonplaats] .
Toen wij de persoon trachtten aan te houden, sloeg hij een van mijn collega's op het hoofd met een stok.
Toen wij terug waren getrokken, heeft de persoon in de woning het volgende, kort en zakelijk weergegeven, naar mij en de rest van mijn collega's geschreeuwd:
-Ik sla jullie dood
-Ik schop die hond dood
-Ik schop die hond dood en jullie ook
Toen wij de persoon, inmiddels vergezeld door een hondengeleider, wederom trachtten aan te houden ging de persoon vol in het verzet. Hij heeft toen wederom een collega op zijn hoofd geslagen. [12]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 1] op 17 december 2019, de mishandeling van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] op 30 maart 2020 en de bedreiging van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] op 30 maart 2022.
De rechtbank acht, anders dan de verdediging heeft aangevoerd, de opzet ten aanzien van alle bovengenoemde bewezen verklaarde feiten aanwezig. De rechtbank overweegt dat een geestelijke stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat wanneer bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Volgens de rapportages over de geestvermogens van verdachte is weliswaar aannemelijk dat hij het contact met de werkelijkheid was kwijtgeraakt, maar niet dat hij niet bewust en doelgericht heeft gehandeld. De rechtbank leidt namelijk uit hetgeen verdachte over de ten laste gelegde feiten heeft verklaard af dat het niet zo is dat hij geen enkele herinnering meer heeft aan de incidenten en zich op geen enkele wijze bewust is geweest van wat er is gebeurd. Wat betreft het onder parketnummer 16-063950-20 ten laste gelegde heeft verdachte verklaard dat hij in gevecht is geraakt en aangever eenmaal heeft gebeten. Wat betreft het onder parketnummer 16-153392-20 feit 3, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde heeft verdachte verklaard dat hij een ruggenkrabber in zijn handen had en dat hij ook met deze agenten in gevecht is geraakt. Op grond van deze uitlatingen gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte ten minste in enige mate bewust en doelgericht heeft gehandeld en enig inzicht heeft gehad in de draagwijdte van zijn gedragen en de mogelijke gevolgen daarvan. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging ten aanzien van het ontbreken van opzet.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Parketnummer 16-063950-20
op 17 december 2019 te Hilversum [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem in zijn gezicht te stompen en eenmaal in zijn arm te bijten;
Parketnummer 16-153392-20
feit 3
subsidiair
op 30 maart 2020 te Hilversum [verbalisant 2] heeft mishandeld door die [verbalisant 2] meermalen met een houten stok, althans een hard langwerpig voorwerp op het hoofd te slaan;
feit 4
subsidiair
op 30 maart 2020 te Hilversum [verbalisant 1] heeft mishandeld door die [verbalisant 1] met een houten stok, althans een hard langwerpig voorwerp op het hoofd te slaan;
feit 5
op 30 maart 2020 te Hilversum [verbalisant 3] en [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [verbalisant 3] en [verbalisant 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak jullie dood, ik sla jullie dood," en "ik schop die hond dood en jullie ook"
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Parketnummer 16-063950-20
mishandeling
Parketnummer 16-153392-20
feit 3 en feit 4:
telkens: mishandeling
feit 5:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich – in afwijking van de adviezen van de psychiater en de psycholoog – op het standpunt dat verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de feiten. Verdachte heeft op ter terechtzitting verklaard dat hij zich verantwoordelijk voelt voor het plegen van de bewezen verklaarde feiten, omdat het zijn eigen keuze is geweest om verdovende middelen te gaan gebruiken. Er is daarmee sprake van gedeeltelijke eigen schuld voor het gedrag dat is voortgevloeid uit het middelengebruik. De bewezen verklaarde feiten kunnen daarom wel enigszins aan verdachte worden toegerekend.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit – onder verwijzing naar de adviezen van de psychiater en de psycholoog – dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De bewezen verklaarde feiten kunnen daarom niet aan verdachte worden toegerekend en hij dient ten aanzien daarvan te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op ontoerekeningsvatbaarheid is nodig dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens die in zodanige mate heeft doorgewerkt bij het plegen van de strafbare feiten dat deze aan verdachte niet toe te rekenen zijn. Hoewel de vaststelling van een stoornis en de mate van doorwerking daarvan bij uitstek werk voor deskundigen is, is het uiteindelijke oordeel over de (on)toerekeningsvatbaarheid aan de rechtbank.
B. van der Hoorn, psychiater en M. Engelhart, psychiater in opleiding, en J.M. Oudejans, psycholoog, hebben verdachte onderzocht. Naar aanleiding daarvan hebben zij rapporten uitgebracht over verdachte in het kader van de zaak met parketnummer 16-153392-20.
Psychiater Van der Hoorn en psychiater in opleiding Engelhart komen tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een chronische psychiatrische stoornis, te weten schizofrenie, paranoïde type. Bij verdachte was ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake van schizofrenie, waarbij het psychotisch toestandsbeeld geluxeerd wordt door medicatieontrouw, middelengebruik en stressfactoren, waaronder dakloosheid en slapeloosheid. Daarnaast is sprake van een stoornis in het gebruik van onder andere amfetaminen (speed). Tijdens het ten laste gelegde was sprake van een paranoïd psychotisch toestandsbeeld. De hallucinaties en wanen beheersten de gedachten, het gevoel en het handelen volledig waardoor verdachte geen controle meer had over zijn handelen. Wat betreft de feiten van 30 maart 2020 beschrijft verdachte dat hij mensen hoort praten en wederom achterdochtig is. Uit het verhoor van verdachte blijkt dat sprake was van paranoïde wanen, passend bij een psychotisch toestandsbeeld. Ten slotte geven de deskundigen aan dat de diagnose schizofrenie al meerdere malen is vastgesteld en sprake is van een jarenlang disfunctioneren bij verdachte. Van der Hoorn en Engelhart adviseren dan ook om het ten laste gelegde, bij een bewezenverklaring, niet aan verdachte toe te rekenen.
Psycholoog Oudejans komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie, onafgebroken, en een stoornis in het gebruik van amfetaminen, qua ernst matig, in vroege remissie in een gereguleerde omgeving, en een stoornis in het gebruik van alcohol, qua ernst matig in vroege remissie in een gereguleerde omgeving. Deze stoornissen hebben het gedrag van verdachte tijdens het ten laste gelegde rechtstreeks en volledig beïnvloed. Er was sprake van een floride paranoïd-psychotisch toestandsbeeld, waarschijnlijk in combinatie met excessief gebruik van amfetaminen en alcohol. Verdachte heeft bovendien met betrekking tot de feiten 3, 4 en 5 verklaard dat hij zijn medicatie al langere tijd niet genomen had, dat hij geen slaapritme en geen vast dag/nacht ritme meer had, dat hij last had van dingen die er niet waren, dat hij stemmen hoorde die er niet waren, dat hij het idee had dat hij in een spelletje zat, dat het leek of mensen aan het zweven waren, dat hij angstig en onrustig was. Volgens Oudejans valt op basis daarvan met zekerheid vast te stellen dat verdachte puur op basis van paranoïde angsten en desorganisatie van het denken meende zich te moeten verdedigen tegen zijn verbeelde belagers. Oudejans adviseert de ten laste gelegde feiten, indien bewezen verklaard, niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en neemt deze over. De rechtbank is op grond van deze rapporten van oordeel dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd als gevolg van zijn (doorlopende) stoornissen, zodat de feiten hem niet kunnen worden toegerekend. Hoewel het advies enkel gericht is op de feiten zoals ten laste gelegd onder parketnummer 16-153392-20, geldt dit naar het oordeel van de rechtbank ook voor het ten laste gelegde onder parketnummer 16-063950-20, gelet op het korte tijdsbestek (minder dan 4 maanden) tussen de feiten en de langdurige chronische psychotische stoornis en problematiek die bij verdachte is gediagnosticeerd. De rechtbank acht verdachte daarom niet strafbaar voor alle bewezenverklaarde feiten en ontslaat hem van alle rechtsvervolging.
De rechtbank ziet in wat de officier van justitie heeft aangevoerd overigens geen reden om tot een ander oordeel te komen. Uit de rapportages maakt de rechtbank op dat met name de stoornis heeft doorgewerkt in de gedragingen van verdachte en dat dit al dan niet is versterkt door middelengebruik. Dat verdachte verdovende middelen heeft gebruikt die ook hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het bewezen verklaarde kan verdachte dan ook niet worden tegengeworpen.

8.OPLEGGING VAN DE MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 37 dagen met aftrek van het voorarrest en verdachte daarnaast ter beschikking te stellen met voorwaarden (hierna: tbs met voorwaarden), zoals deze zijn geadviseerd in het reclasseringsrapport van 4 februari 2021. De officier van justitie vordert daarnaast de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat een tbs met voorwaarden dient te worden opgelegd. Het is belangrijk dat verdachte langdurig begeleiding en hulp krijgt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.3.1.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling in 2019, waarbij hij het slachtoffer heeft geslagen en gebeten. In het dossier zitten foto’s van het letsel, waarop een duidelijke bijtwond is te zien. Verdachte heeft zich daarnaast in 2020 schuldig gemaakt aan de mishandeling en bedreiging van twee politieagenten. Er was sprake van een geëscaleerde situatie, waarbij veel geweld werd gebruikt en verdachte met een houten voorwerp twee verbalisanten op het hoofd heeft geslagen. Verdachte heeft vervolgens de verbalisanten bedreigd. Uit de aangifte blijkt dat de verbalisanten geschrokken waren van de bedreiging, nu zij verdachte daarvoor al geweld zagen gebruiken tegen een van de collega’s. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat dit geweld zich heeft gericht tegen twee verbalisanten in de uitoefening van hun werkzaamheden. Nadat verdachte probeerde om de ingezette diensthond te wurgen, escaleerde de situatie en werd zelfs nagedacht om het dienstwapen te hanteren. Uiteindelijk kon met veel moeite en geweld verdachte worden aangehouden. Het gehele voorval moet op de betrokken verbalisantenveel indruk hebben gemaakt. Dit valt ook op te maken uit de slachtofferverklaringen van de verbalisanten. Verdachte heeft met zijn handelen daarnaast inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.
8.3.2.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende stukken:
  • het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 20 april 2022;
  • een reclasseringsadvies van 28 april 2020, opgesteld door R. Jacobs, reclassering Leger des Heils;
  • een reclasseringsadvies van 4 februari 2021, opgesteld door mevrouw A. Kappert, Tactus Reclassering Zwolle;
  • een psychiatrisch onderzoek pro justitia betreffende de verdachte van 27 november 2020, opgesteld door B. van der Hoorn, psychiater en M. Engelhart, psychiater in opleiding;
  • een psychologisch onderzoek pro justitia betreffende de verdachte van 30 november 2020, opgesteld door J.M. Oudejans, psycholoog.
Van der Hoorn en Engelhart rapporteren dat het recidiverisico hoog is en stellen dat het recidiverisico verlaagd kan worden door een intensieve en gestructureerde, integrale behandeling, die gericht is op het vervolgen en behandelen van de chronisch psychotische stoornis, inclusief medicatie en het bevorderen van het ziekte-inzicht. Zij adviseren tbs met voorwaarden op te leggen om dat zorgtraject goed uit te kunne voeren en de reclassering daarop nauw toezicht te laten houden.
Volgens Oudejans is het recidiverisico van verdachte zonder enige vorm van begeleiding of behandeling eveneens groot. Oudejans acht het noodzakelijk dat verdachte intensief behandeld en begeleid wordt. Eerdere behandeling op vrijwillige basis of in een civielrechtelijk kader hebben niet geholpen. Oudejans adviseert de behandeling en begeleiding plaats te laten vinden in het kader van een tbs met voorwaarden.
Tactus Reclassering Zwolle heeft op 4 februari 2021 een advies over tbs met voorwaarden uitgebracht. Daaruit blijkt dat de reclassering de kans op recidive inschat als gemiddeld hoog en dat positief wordt geadviseerd over tbs met voorwaarden bij oplegging van de in het advies genoemde voorwaarden, die - kort gezegd – het volgende inhouden: (1) meewerken aan reclasseringstoezicht, (2) niet naar het buitenland zonder toestemming, (3) opname in een zorginstelling, (4) meewerken aan time-out, (5) ambulante behandeling, (6) begeleid wonen of maatschappelijke opvang, (7) alcohol- en drugsverbod, (8) dagbesteding en invulling vrije tijd en (9) inzicht geven in financiën.
Reclasseringsmedewerkster C.J. Pullen heeft op de terechtzitting verklaard dat hoewel het een advies van ruim een jaar gelden betreft, de reclassering nog steeds achter dit advies staat. Het is het afgelopen jaar in het kader van een schorsing, waarbij verdachte is opgenomen geweest in FPK Veldzicht, heel goed gegaan met verdachte. Hij zit nu in FPA Den Dolder. Hier is hij al bijna uitbehandeld. Het is de bedoeling om de behandeling nu ambulant te gaan voortzetten. Hierdoor voelt het het gek om onder deze omstandigheden tbs met voorwaarden te adviseren. Toch heeft verdachte die hulp, in het gedwongen kader van een tbs met voorwaarden, wel nodig. Het is van belang om de lijn die is ingezet, voort te zetten. Voordeel is ook dat bij een eventuele terugval sneller ingegrepen kan worden. De geadviseerde voorwaarde (3) opname in een zorginstelling is echter niet meer relevant. Verdachte is immers het afgelopen jaar al opgenomen geweest in het kader van zijn schorsingsvoorwaarden en is uitbehandeld in de kliniek. Deze voorwaarde hoeft niet meer te worden opgelegd.
Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij een kader nodig heeft en bereid is om aan de voorwaarden mee te werken. De rechtbank merkt op dat verdachte in het afgelopen jaar open heeft gestaan en goed heeft meegewerkt aan de begeleiding en behandelingen vanuit zijn schorsingsvoorwaarden. Verdachte lijkt enorm te zijn gegroeid en in positieve zin te zijn veranderd. De rechtbank complimenteert verdachte met hetgeen hij in de afgelopen periode heeft bereikt en de stappen die hij heeft gezet.
8.3.3.
De maatregel
Omdat verdachte niet strafbaar is, kan aan hem geen straf kan worden opgelegd. De rechtbank dient daarom te onderzoeken of aan verdachte een maatregel dient te worden opgelegd.
Gelet op de adviezen van de deskundigen en de reclassering zal de rechtbank in het navolgende toetsen of aan de voorwaarden is voldaan om tbs met voorwaarden op te leggen en onderzoeken of de oplegging van deze maatregel in het onderhavige geval passend is.
Voor het kunnen opleggen van tbs met voorwaarden moet aan een aantal vereisten zijn voldaan, te weten:
er dient sprake te zijn van een tbs-waardig delict: een misdrijf bedreigd met ten minste vier jaar gevangenisstraf of dat is genoemd in artikel 37a, eerste lid onder 1, van het Wetboek van Strafrecht;
er dient sprake te zijn van een verdachte bij wie ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel (gevaarscriterium);
verdachte dient zich bereid te hebben verklaard tot naleving van de voorwaarden en
er is een recente multidisciplinaire gedragsrapportage opgemaakt.
De rechtbank stelt vast dat het onder parketnummer 16-153392-20 feit 5, te weten bedreiging met de dood, bewezen verklaarde een misdrijf is waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van strafrecht, oplegging van de tbs-maatregel mogelijk is. Aan het eerste vereiste voor het opleggen van een tbs met voorwaarden is dan ook voldaan. De rechtbank volgt de deskundigen in hun hierboven genoemde conclusie dat bij verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en legt die ten grondslag aan haar oordeel. Daarmee is aan het tweede vereiste voldaan.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of - ter bescherming van de maatschappij - tbs met voorwaarden aangewezen is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Gelet op de inhoud van de besproken rapporten van deskundigen en de reclassering acht de rechtbank de problematiek van verdachte zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om hem onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Uit de rapporten blijkt dat bij verdachte sprake is van een langdurige chronische stoornis, te weten schizofrenie. De rechtbank acht hierbij van belang dat een groot risico bestaat dat verdachte terugvalt, indien hij geen verdere behandeling en begeleiding, zoals geadviseerd door de reclassering, opgelegd krijgt. Een andere mogelijkheid om verdachte de benodigde begeleiding op te leggen op strafrechtelijke gebied ontbreekt. Het opleggen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel is immers niet mogelijk, omdat verdachte niet strafbaar is. Ter terechtzitting is verder gebleken dat begeleiding en behandeling op vrijwillige basis of op grond van een civielrechtelijke titel op dit moment geen mogelijkheid is. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij een stok achter de deur nodig heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen, gelet op het recidiverisico, dan ook dat aan verdachte tbs met voorwaarden wordt opgelegd, waardoor aan het derde vereiste voor het opleggen van een tbs met voorwaarden is voldaan.
Ten slotte heeft verdachte aangegeven dat hij graag meewerkt aan de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Verder stelt de rechtbank vast dat de over verdachte opgemaakte gedragsrapportages ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting weliswaar ouder zijn dan één jaar, maar dat de procespartijen ter zitting hebben ingestemd met het gebruik van deze rapportages. De rechtbank concludeert dat daarmee aan alle vereisten voor het opleggen van tbs met voorwaarden is voldaan.
8.3.4.
Conclusie
Voorgaande maakt dat de rechtbank met de deskundigen van oordeel is dat een voorwaardelijke tbs-maatregel passend en geboden is. De door de reclassering geformuleerde voorwaarden, zoals opgenomen in het dictum en waarvan verdachte heeft aangegeven deze na te zullen komen, zullen aan de voorwaardelijke tbs-maatregel worden verbonden.
Voor het geval de voorwaarden worden overtreden en alsnog dwangverpleging wordt bevolen, overweegt de rechtbank reeds nu het volgende. De rechtbank legt de tbs met voorwaarden op ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, een zogeheten ‘geweldsmisdrijf. De bewezen verklaarde bedreiging heeft namelijk plaatsgevonden binnen de context van een escalerende geweldssituatie. Voorafgaand aan de bedreiging hebben meerdere politieagenten verdachte proberen aan te houden waartegen verdachte zich met behulp van een houten voorwerp heeft verzet. De politieagenten hebben zich vervolgens teruggetrokken waarna verdachte de bedreiging heeft geuit. Na het uiten van de bedreiging heeft verdachte zich wederom verzet tegen zijn aanhouding. Dat verzet heeft bestaan uit het slaan en schoppen in de richting van de politieagenten en het proberen te wurgen van een politiehond. Het fysieke verzet van de verdachte was dusdanig heftig dat is overwogen het dienstwapen tegen verdachte te gebruiken en uiteindelijk een (in de hectiek afgebroken) wasbak over zijn hoofd is geplaatst om verdachte onder controle te krijgen. Voorgaande betekent dat de totale duur van de tbs met dwangverpleging daarom dan een periode van vier jaar te boven kan gaan.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht. Gelet op de ernst van dit feit, het ingeschatte recidiverisico, de omstandigheid dat het bewezenverklaarde feit in een context van geweldsdelicten heeft plaatsgevonden en dat het feit onder invloed van een psychische stoornis is begaan, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarnaast is het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de voorwaarden van belang gelet op de lopende zorg, behandeling en toezicht in het kader van de schorsingsvoorwaarden. Gelet op voornoemde omstandigheden zal de rechtbank, op grond van artikel 38 lid 6 van het Wetboek van Strafrecht de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden bevelen.

9.VOORLOPIGE HECHTENIS

De rechtbank heft op het (reeds geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.

10.BENADEELDE PARTIJ

[verbalisant 2] en [verbalisant 1] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vorderen beiden een bedrag van € 300,00. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het (respectievelijk) aan verdachte onder feit 3 en onder feit 4 ten laste gelegde.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat beide vorderingen van de benadeelde partijen dienen te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van de benadeelde partij niet kunnen worden toegewezen, nu de onrechtmatige daad niet kan worden toegerekend aan verdachte omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar is.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Met het onder feit 3 en feit 4 bewezenverklaarde heeft de verdachte jegens de benadeelde partijen onrechtmatig gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Hij is derhalve gehouden tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade.
Uit artikel 6:165, eerste lid, BW blijkt dat geen beletsel bestaat om het handelen van een persoon onder invloed van een geestelijke tekortkoming aan deze als onrechtmatige daad toe te rekenen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging en rekent de onrechtmatige daad aan verdachte in civielrechtelijke zin toe.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partijen omtrent het optreden van die schade en de causale relatie daarvan met het bewezenverklaarde.
[verbalisant 2]
De rechtbank acht het volledige bedrag van € 300,00 billijk, gelet op wat er doorgaans in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding wordt toegekend.
De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2020.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
[verbalisant 1]
De rechtbank acht het volledige bedrag van € 300,00 billijk, gelet op wat er doorgaans in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding wordt toegekend.
De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2020.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 57, 285, 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het in de zaak met parketnummer 16-153392-20 onder feit 1, feit 2, feit 3 primair en feit 4 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder parketnummer 16-063950-20 en onder parketnummer 16-153392-20 feit 3 subsidiair, feit 4 subsidiair en feit 5 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten;
Oplegging maatregel
- gelast dat verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 16-153392-20 feit 5 bewezen verklaarde
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:
 verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit
 verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat verdachte:
 zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
 een of meer vingerafdrukken laat nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van betrokkene vast te stellen;
 zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
 helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
 meewerkt aan huisbezoeken.
 de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
 zich niet vestigt op een adres zonder toestemming van de reclassering;
 meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
 niet naar het buitenland gaat of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
 meewerkt aan een time-out in een forensisch psychiatrische kliniek, (fpk) of andere instelling, als de reclassering dit nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlening met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
 zich laat behandelen door een forensische
polikliniek, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding. Het innemen van medicatie kan onderdeel zijn van de begeleiding;
 verblijft -na afloop van de klinische behandeling- in een instelling voor beschermd of begeleid wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
 gebruikt geen alcohol, harddrugs en softdrugs en werkt mee aan controle op dit middelenverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn bloedonderzoek, urineonderzoek, alcoholband en ademonderzoek (blaastest);
 conformeert zich aan de afspraken die met de reclassering worden gemaakt met betrekking tot dagbesteding en invulling van vrije tijd;
 geeft, zo nodig, de reclassering inzicht in zijn financiën en eventuele schulden.
- geeft opdracht aan de reclassering de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
Dadelijke uitvoerbaarheid
- beveelt dat de ter beschikkingstelling met voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (reeds geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij [verbalisant 2]
  • wijst de vordering geheel toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [verbalisant 1]
  • wijst de vordering geheel toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van de Lustgraaf, voorzitter, mrs. N.M.H. van Ek en S.D. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Visser, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 juni 2022.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Parketnummer 16-063950-20
hij op of omstreeks 17 december 2019 te Hilversum
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem in zijn gezicht te stompen/slaan en/of
tweemaal, in elk geval eenmaal in zijn arm te bijten;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Parketnummer 16-153392-20
feit 1
hij op of omstreeks 9 juni 2020 te Huizen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de
woorden toe te voegen "Dit is jullie eerste en laatste dood," althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 2
hij op of omstreeks 9 juni 2020 te Huizen [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3]
dreigend de woorden toe te voegen "Dit is jullie eerste en laatste dood," althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 3
hij op of omstreeks 30 maart 2020 te Hilversumter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 2] opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, immers heeft verdachte die [verbalisant 2] een of meermalen met een
houten stok en/of stoelpoot, althans een hard voorwerp op/tegen het hoofd
geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 maart 2020 te Hilversum [verbalisant 2] heeft mishandeld door
die [verbalisant 2] een of meermalen met een houten stok en/of stoelpoot, althans een
hard langwerpig voorwerp op/tegen het hoofd te slaan;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 4
hij op of omstreeks 30 maart 2020 te Hilversumter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft verdachte die [verbalisant 1] met een
houten stok en/of stoelpoot, althans een hard voorwerp op/tegen het hoofd
geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 maart 2020 te Hilversum [verbalisant 1] up heeft mishandeld
door die [verbalisant 1] met een houten stok en/of stoelpoot, althans een hard
langwerpig voorwerp op/tegen het hoofd te slaan;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
feit 5
hij op of omstreeks 30 maart 2020 te Hilversum [verbalisant 3] en/of [verbalisant 2] en/of
[verbalisant 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met
zware mishandeling, door die [verbalisant 3] , [verbalisant 2] en/of [verbalisant 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak jullie dood, ik sla jullie dood," en/of "ik schop die
hond dood en jullie ook," althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 24 februari 2020, genummerd PL0900-2019377270, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 38. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 27 mei 2022.
3.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , pagina 1.
4.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , pagina 2.
5.Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring van dr. Moekste betreffende [slachtoffer 1] van 17 december 2019, pagina 12.
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 juni 2020 genummerd PL0900-2020114269 opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 79. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
7.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 27 mei 2022.
8.Het proces-verbaal van aangifte door [verbalisant 2] , pagina 47.
9.Het proces-verbaal van aangifte door [verbalisant 2] , pagina 48.
10.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , pagina 52.
11.Het proces-verbaal van aangifte door [verbalisant 1] , pagina 44.
12.Het proces-verbaal van aangifte door [verbalisant 3] , pagina 49.