ECLI:NL:RBMNE:2022:2300

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
95888199 LC EXPL 21-3056
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door brand bij zorgboerderij en de gevolgen voor de overeenkomst van aanneming van werk

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, gaat het om een geschil tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde], die een zorgboerderij exploiteert. [eiseres] had een overeenkomst met [gedaagde] voor de vervaardiging van tuinschermen, waarbij [eiseres] de benodigde materialen ter beschikking stelde. Op 20 november 2019 heeft er een brand gewoed bij de zorgboerderij van [gedaagde], waardoor alle materialen en gereedgekomen tuinschermen verloren zijn gegaan. [eiseres] stelt dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade, terwijl [gedaagde] dit betwist. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] wel degelijk aansprakelijk is voor de schade, ondanks dat de brand niet te wijten was aan een tekortkoming in de zorgplicht van [gedaagde]. De kantonrechter concludeert dat de tekortkoming van [gedaagde] toerekenbaar is en dat zij de schade moet vergoeden. De hoogte van de schade wordt vastgesteld op € 4.289,36, inclusief rente en proceskosten. De kantonrechter wijst de vordering van [eiseres] tot vergoeding van gederfde winst af, omdat niet is aangetoond dat deze winst daadwerkelijk verloren is gegaan. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen in een overeenkomst van aanneming van werk en de gevolgen van schade door onvoorziene omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
zaaknummer: 9588199 LC EXPL 21-3056 RW/1368
Vonnis van 22 juni 2022
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.H. van der Meulen,
tegen:
[gedaagde] , h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende en zaakdoende te [plaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H.M. van Eerten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek,
- de akte van [eiseres] .
1.2.
Daarna is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over en wat oordeelt de kantonrechter
2.1.
[gedaagde] exploiteert een zorgboerderij, waar mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een dagbesteding volgen. [eiseres] verkoopt (onder meer) tuinschermen van wilgentenen, die zij sinds mei 2016 laat vervaardigen door [gedaagde] . [eiseres] stelt daarvoor alle benodigde materialen aan [gedaagde] ter beschikking. Op 20 november 2019 heeft er een brand gewoed bij de zorgboerderij van [gedaagde] , waarbij alle materialen en gereedgekomen tuinschermen verloren zijn gegaan. Het onderzoek na de brand heeft geen aanwijsbare oorzaak van de brand opgeleverd. De verzekeringspolis van [gedaagde] bevatte geen dekking voor de zaken van [eiseres] . Volgens [eiseres] is [gedaagde] wel aansprakelijk voor de schade die is ontstaan door het verloren gaan van de materialen en gereedgekomen tuinschermen. [gedaagde] is het daarmee niet eens en heeft tot nog toe niets aan [eiseres] vergoed. De overeenkomst tussen partijen is in december 2021 beëindigd.
2.2.
In deze procedure vordert [eiseres] betaling van [gedaagde] van € 6.199,54 aan schade voor de materialen en verloren gegane gereedgekomen tuinschermen, en € 2.261,04 aan gederfde winst, plus nevenvorderingen. [gedaagde] voert verweer. Volgens haar is zij niet aansprakelijk voor de schade, en zo wel, betwist [gedaagde] de hoogte daarvan.
2.3.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat [gedaagde] wel aansprakelijk is, en € 4.289,36 plus rente moet betalen aan [eiseres] . Dat oordeel wordt hierna uitgelegd.
De overeenkomst en de tekortkoming
2.4.
Partijen zijn het er niet over eens of de overeenkomst ook een overeenkomst van bewaarneming was, zoals bedoeld in artikel 7:600 BW. De kantonrechter oordeelt van niet. De belangrijkste verbintenis van [gedaagde] is dat zij tuinschermen zou vervaardigen, wat te beschouwen is als aanneming van werk (artikel 7:750 BW). [eiseres] moest zorgen dat de benodigde zaken daarvoor tijdig op het terrein van [gedaagde] aanwezig waren, en die opslag stond dus geheel in het teken van de vervaardiging van de tuinschermen. Het was uitdrukkelijk niet de bedoeling dat [eiseres] die materialen in dezelfde staat terug zou krijgen, wat een hoofdverplichting is bij een overeenkomst van bewaarneming. Partijen zijn wel een prijs voor de vervaardiging van de tuinschermen overeengekomen, maar niet een te onderscheiden prijs (loon) voor de opslag. De overeenkomst bevat daarom te weinig elementen van bewaarneming om deze regels van toepassing te laten zijn.
2.5.
De hoofdverbintenis van [gedaagde] was dus het vervaardigen en aan [eiseres] terug ter beschikking stellen van (kant en klare) tuinschermen. Dat valt niet anders te zien dan als een resultaatsverplichting. Dat partijen geen productievolume zijn overeengekomen, maakt dat niet anders. [gedaagde] heeft voor de bij de brand verloren gegane materialen en gereedgekomen tuinschermen niet aan die verplichting voldaan. De tekortkoming van [gedaagde] is daarmee gegeven.
Toerekenbaarheid
2.6.
[gedaagde] moet de schade van [eiseres] vergoeden, tenzij het niet aan [gedaagde] kan worden toegerekend dat zij niet aan haar verplichting heeft voldaan (artikel 6:74 BW). De stelplicht en bewijslast voor dat laatste ligt bij [gedaagde] .
2.7.
[gedaagde] voert daarvoor uitsluitend aan dat het onderzoek na de brand heeft aangetoond dat de brand niet is ontstaan als gevolg van een tekortschietende zorgplicht. Bovendien ging haar zorgplicht niet zo ver dat zij de materialen van [eiseres] had behoren te verzekeren, aldus [gedaagde] .
2.8.
Wat [gedaagde] aanvoert, is onvoldoende. De gronden om een tekortkoming niet toerekenbaar te laten zijn, staan opgesomd in artikel 6:75 BW. Kort gezegd komt dat erop neer dat [gedaagde] de schade niet hoeft te vergoeden wanneer de tekortkoming niet haar schuld is, en óók niet volgens de wet, rechtshandeling of naar algemene normen voor haar rekening komt. Dat [gedaagde] haar zorgplicht zou zijn nagekomen (en de brand dus niet haar schuld is), zegt dus nog niet of het niet ter beschikking kunnen stellen van de tuinschermen binnen haar risicosfeer valt. Omdat [eiseres] dat letterlijk zo stelt, had [gedaagde] daarop in moeten gaan. Maar dat doet zij niet en de kantonrechter gaat er daarom vanuit dat het feit dat [gedaagde] de materialen en tuinschermen niet aan [eiseres] terug ter beschikking kan stellen omdat deze verloren zijn gegaan door een (buiten schuld van [gedaagde] ontstane) brand, naar algemene normen binnen de risicosfeer ligt van [gedaagde] . [gedaagde] moet daarom de daardoor ontstane schade betalen.
De hoogte van de schade
Eigen schuld?
2.9.
Volgens [gedaagde] had [eiseres] haar materialen bij [gedaagde] moeten verzekeren. Omdat [eiseres] dat niet heeft gedaan, moet volgens [gedaagde] haar vergoedingsplicht van de schade met die omstandigheid gecorrigeerd worden tot nihil (artikel 6:101 BW). [eiseres] voert aan dat het haar weliswaar vrij stond om haar materialen bij [gedaagde] te verzekeren, maar dat dit zeker geen verplichting was en evenmin van haar verwacht had kunnen worden.
2.10.
Dit verweer van [gedaagde] slaagt niet. [gedaagde] legt niet uit waarom [eiseres] specifiek haar materialen had moeten verzekeren. Daarnaast ziet de kantonrechter het verband niet tussen het feit dat [eiseres] haar materialen niet heeft verzekerd en de hoogte van de schade, en [gedaagde] legt ook dat niet uit. Voor een correctie op basis van eigen schuld is daarom geen plaats.
Gederfde winst
2.11.
Bij het uitbreken van de brand stonden er (daar zijn partijen het over eens) 24 tuinschermen klaar om opgehaald te worden door [eiseres] . Volgens [eiseres] heeft zij, nu zij die schermen niet heeft kunnen verkopen, € 2.261,04 aan winst niet kunnen realiseren (€ 94,21 per scherm). Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] die winst wél kunnen realiseren, omdat [eiseres] op een later moment andere tuinschermen alsnog (de kantonrechter begrijpt: aan diezelfde klanten) heeft kunnen verkopen. Na de brand heeft [gedaagde] de productie van de tuinschermen namelijk weer opgepakt; pas in december 2021 is de overeenkomst tussen partijen beëindigd.
2.12.
Dat verweer van [gedaagde] slaagt. Het kan zijn dat [eiseres] die specifieke 24 tuinschermen niet heeft kunnen verkopen, maar dat wil op zichzelf nog niet zeggen dat er sprake is van verloren gegane winst. [eiseres] maakt niet concreet of zij de 24 verloren gegane tuinschermen al had verkocht, zo ja aan wie, en of die afnemers de koop hebben ontbonden toen bleek dat de levering door de brand langer zou duren. Dit gedeelte van de vordering is daarom niet toewijsbaar.
Kostprijs van de gereedstaande tuinschermen
2.13.
[gedaagde] beaamt de door [eiseres] opgestelde berekening van de kostprijs van de tuinschermen (productie 12 van [eiseres] ), behalve voor de kostprijs van de wilgentenen. [gedaagde] wijst erop dat in de productie van [eiseres] voor de wilgentenen € 40,00 is opgenomen, terwijl er in de tuinschermen van 180 x 180 cm 4 bossen wilgentenen worden gebruikt waarvan de kostprijs € 7,00 per bos bedraagt ( [gedaagde] wijst op productie 14 van [eiseres] ), totaal dus geen € 40,00 maar € 28,00. In totaal zou de kostprijs van een tuinscherm daarmee € 58,04 zijn, in plaats van € 95,05 zoals [eiseres] stelt, aldus [gedaagde] .
2.14.
Dat slaagt. De door [gedaagde] genoemde prijs van € 7,00 blijkt rechtstreeks uit de door [eiseres] overgelegde factuur van
“ [onderneming] v.o.f.”(productie 14 van [eiseres] ), waarin staat:
“Aan u geleverd: 17-06-19 160 bossen bleeslatten a € 7,00 per bos”. Dat
“bleeslatten”hetzelfde zijn als wilgentenen, staat tussen partijen niet ter discussie. De door [gedaagde] berekende kostprijs houdt verder (zo ziet de kantonrechter) geen rekening met de in de kostprijs van [eiseres] berekende kosten voor
“montage”van € 25,00. Dat is terecht. Niet aannemelijk is dat [eiseres] die voor de vervaardiging van de gereed gekomen maar nog niet afgehaalde tuinschermen aan [gedaagde] heeft moeten betalen. Dat is ook niet gesteld of gebleken. De schade van [eiseres] als gevolg van het verloren gaan van het materiaal dat was verwerkt in de gereedgekomen tuinschermen bedraagt dan ook 24 x € 58,04 = € 1.392,96. Dat bedrag is op dit punt als schade toewijsbaar.
Aanwezige voorraad materialen
2.15.
De voorraadadministratie is, zoals [gedaagde] onbetwist stelt, verloren gegaan bij de brand. Partijen zijn het niet eens over de hoeveelheid materialen van [eiseres] die bij de brand verloren zijn gegaan. [eiseres] noemt bij dagvaarding concreet en gedetailleerd hoeveel er volgens haar bij [gedaagde] moet zijn geweest ten tijde van de brand. Nadat [gedaagde] die hoeveelheden en prijzen in zijn algemeenheid betwistte, heeft [eiseres] haar overzicht naar behoren en feitelijk nader onderbouwd (zie producties 13-18 van [eiseres] ).
2.16.
[gedaagde] betwist alleen de door [eiseres] gestelde hoeveelheid wilgentenen en lijnolie gemotiveerd genoeg. Die verweren zullen hierna worden beoordeeld. De rest staat alvast vast. De kantonrechter gaat dus in ieder geval uit van de juistheid van de door [eiseres] gestelde hoeveelheid en kostprijs van
“Palen”(totaal € 634,50),
“Stangen 12 mm”(totaal 405,60),
“Tellerkopschroef spax”(totaal € 277,50),
“Naamplaatje”(totaal 467,50),
“Houtlijm”(totaal € 25,10) en
“Draadnagels messing”(totaal 5,42), samen € 1.810,62.
2.17.
[gedaagde] voert bij dupliek nog aan dat de materialen op de facturen waarmee [eiseres] haar vordering nader heeft onderbouwd, niet per sé aan [gedaagde] ter beschikking hoeven te zijn gesteld. [eiseres] zou namelijk de tuinschermen ook op andere plaatsen hebben laten vervaardigen. De kantonrechter gaat daaraan voorbij. [gedaagde] had een dergelijk argument meteen bij antwoord moeten noemen, zodat [eiseres] daarop nog naar behoren had kunnen reageren. Nu is zij met dit verweer te laat.
Lijnolie
2.18.
Volgens [eiseres] bedroeg de aanwezige voorraad lijnolie ten tijde van de brand 120 liter (totaal € 1.298,40), volgens [gedaagde] kan dat nooit meer zijn geweest dan 10 liter. [eiseres] stelt dat zij de lijnolie in 2015 heeft ingekocht, en op 6 augustus 2019 nog een ruime voorraad naar [gedaagde] te hebben gebracht.
2.19.
De kantonrechter gaat uit van de juistheid van de hoeveelheid die [gedaagde] stelt. [gedaagde] wijst erop dat uit het onderzoek na de brand blijkt dat er
“geen indicatie[werd]
verkregen voor de aanwezigheid van ontbrandbare vloeistoffen in of rond het pand”(productie 12 van [gedaagde] ). De kantonrechter weet niet of lijnolie onder die categorie valt, maar omdat [eiseres] dat punt geheel onbesproken laat, is dat wel het uitgangspunt. Dat betekent dat het verweer van [gedaagde] op dit punt voldoende concreet gemotiveerd is en [eiseres] haar stelling onvoldoende nader heeft onderbouwd. Het verweer slaagt, en als schade is toewijsbaar 10 liter á € 10,82 = € 108,20.
Wilgentenen
2.20.
Volgens [eiseres] moet de aanwezige voorraad wilgentenen minimaal 100/110 bossen zijn geweest (zij vordert 80 bossen, á € 7,00 per bos, dus € 560,00). [gedaagde] betoogt en berekent dat er niet meer dan 54 bossen op voorraad kunnen hebben gelegen.
2.21.
De kantonrechter kan de berekeningen van beide partijen niet volgen. [eiseres] gaat er onterecht vanuit dat er 160 bossen wilgentenen zijn geleverd op 17
augustus2019, terwijl duidelijk uit de afleverbon (productie 14 van [eiseres] ) blijkt dat die zijn geleverd op 17
juni2019. De bewijzen van de geproduceerde tuinschermen zoals die zijn afgeleverd op 25 juni, 6 augustus en 22 oktober 2019 (productie 14 van [gedaagde] ) zijn daarom, in tegenstelling tot wat [eiseres] aanvoert, wel degelijk relevant. De berekening van [gedaagde] kan de kantonrechter ook niet volgen. [gedaagde] berekent dat zij na de levering van 160 bossen op 17 juni 2019 118 bossen heeft verwerkt in aan [eiseres] ter beschikking gestelde en al terug geleverde tuinschermen en dat er 96 bossen zijn verwerkt in de 24 tuinschermen die bij de brand verloren zijn gegaan, in totaal 214 bossen. Volgens [gedaagde] moeten er dus voor de levering op 17 juni 2019 nog 54 bossen op voorraad zijn geweest, maar die stelling onderbouwt zij verder niet.
2.22.
De kantonrechter zal de aanwezige voorraad in deze omstandigheden begroten op het midden tussen het aantal dat [eiseres] vordert (80) en [gedaagde] erkent (54), en gaat ervan uit dat de waarde van de voorraad ten tijde van de brand ((80+54)/2=) 67 bossen á € 7,00 = € 469,00 moet zijn geweest. Dat bedrag is als schade toewijsbaar.
Slotsom
2.23.
[gedaagde] moet de schade van [eiseres] als gevolg van het verloren gaan van de materialen en gereed gekomen tuinschermen door de brand betalen. Die schade begroot de kantonrechter op (€ 1.392,96 + € 1.810,62 + € 108,20 + € 496,00 =) € 3.785,78.
2.24.
[eiseres] vordert buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] conform de uitgangspunten van het rapport Voorwerk II voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiseres] hanteert voor de hoogte de staffel volgens het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit), en dat acht de kantonrechter redelijk en juist. Het gevorderde bedrag, € 798,03, is echter hoger dan de in het Besluit bepaalde staffel, omdat een deel van de hoofdsom wordt afgewezen. Berekend over de toe te wijzen hoofdsom van € 3.785,78 is de vergoeding volgens de staffel van het Besluit € 503,58. Samen met de hoofdsom is dat € 4.289,36.
2.25.
De rente over beide bedragen is - als onweersproken - zoals gevorderd toewijsbaar.
2.26.
[gedaagde] zal als de meest in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,31
- griffierecht € 507,00
- salaris gemachtigde €
622,50(2,5 punten x tarief € 249,00)
Totaal € 1.232,81
De gevorderde rente over de proceskosten en de gevorderde nakosten zijn als hierna bepaald toewijsbaar.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 4.289,36, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 3.785,78 vanaf 23 november 2021 en over € 503,58 vanaf 9 december 2021, tot de betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.232,81 waarin begrepen € 622,50 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de betaling;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken door mr. D.A. van Steenbeek op 22 juni 2022.