ECLI:NL:RBMNE:2022:2288

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
9554074
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand en schadevergoeding uit hoofde van huurovereenkomst voor personenvoertuig

In deze zaak vordert [eiseres] B.V. betaling van achterstallige huurpenningen en schadevergoeding van [gedaagde sub 1] V.O.F. en haar vennoten, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]. De huurovereenkomst voor een personenauto, gesloten op 24 juli 2018, is door [gedaagde sub 1] opgezegd per 30 juni 2020, maar [eiseres] stelt dat de huur doorloopt tot 1 oktober 2020. De kantonrechter oordeelt dat de huurovereenkomst per 1 oktober 2020 is geëindigd, maar dat [gedaagde sub 1] nog huur verschuldigd is tot en met september 2020. Daarnaast vordert [eiseres] schadevergoeding voor schade aan de auto, die volgens een schadecalculatie op € 10.561,39 is begroot. [gedaagde sub 1] betwist de schade en beroept zich op schending van de klachtplicht, maar de kantonrechter oordeelt dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de erkende schade van € 3.500,00. De kantonrechter wijst de vordering tot schadevergoeding af, omdat [eiseres] niet tijdig heeft geklaagd. De vordering tot betaling van de huurachterstand en de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen, evenals de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 9554074 MC EXPL 21-7389 A/45353
Vonnis van 15 juni 2022
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: R. van Schendel,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen [gedaagde sub 1] ,

2 [gedaagde sub 2] , vennoot van gedaagde sub 1,

wonende te [woonplaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen [gedaagde sub 2] ,

3 [gedaagde sub 3] , vennoot van gedaagde sub 1,

wonende te [woonplaats] ,
hierna afzonderlijk te noemen [gedaagde sub 3] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.A.J. van der Klaauw.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hierna ook gezamenlijk te noemen [gedaagde sub 1] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 18 november 2021;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek met producties;
- de akte van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 24 juli 2018 hebben [eiseres] als verhuurder en [gedaagde sub 2] als huurder een huurovereenkomst gesloten die ziet op de huur van een personenauto van het merk Mercedes, type Vito met kenteken [kenteken] (hierna: de taxibus).
2.2.
In deze huurovereenkomst is het volgende bepaald:
‘Artikel 2 Huurperiode1. De huur gaat in op de dag waarop het Gehuurde voertuig aan de Huurder ter beschikking is gesteld en dat is vanaf de datum vermeld in lid 2.2. De huurperiode vanaf 24 juli 2018 bedraagt zesendertig maanden (36 maanden).3. Onderhavige huurovereenkomst kan – na de in lid 1 bedoelde datum – door een Huurder niet tussentijds worden opgezegd.(…)
Artikel 3a Huurprijs1. De huurprijs bedraagt € 1.225 excl. BTW per maand. (…)2. De huurprijs is inclusief de BCT apparatuur, accessoires, onderhoud*, (wegen)belasting(en), verzekering(en), vervangende auto en wassen van het voertuig in de wasstraat van [eiseres] .3. De huurprijs is exclusief brandstofkosten. Reparaties welke het gevolg zijn van nalatigheid of onzorgvuldig gebruik van het voertuig komen voor rekening en risico van de Huurder. Het eigen risico bedraagt € 1.000,- per incident.(…)
Artikel 3b Onderhoud, reparaties, banden, schade en verzekering; afstand en overdracht van het Gehuurde(…)3. Op het formulier ‘Schadebeschrijving’ (een kopie gaat hierbij als Bijlage 2) is de schadebeschrijving opgenomen van het Gehuurde na het einde huurcontract, met daarop vermeld de schades opgelopen in de periode dat de Huurder in het voertuig reed. Tevens verklaren zowel Huurder als Verhuurder uitdrukkelijk dat het voertuig schadevrij is vrijgegeven bij begin huurcontract (Artikel 2 lid 2).4. Ingeval van schade, al dan niet ontstaan door schuld van Huurder en/of diens bestuurder, aan het Gehuurde en/of aan derden toegebracht, is Huurder verplicht om Verhuurder daarvan onmiddellijk telefonisch in kennis te stellen en vervolgens schriftelijk te bevestigen. (…).
Artikel 5a Gebruik van het voertuig / Staat voertuig bij ontvangst(…)3. De Huurder verklaart het voertuig in goede staat en zonder schades te hebben ontvangen, het in die staat te houden en aldus na afloop der huur weer aan de Verhuurder te zullen teruggeven. Bij het inleveren moet de Huurder het voertuig laten controleren door de Verhuurder.
Artikel 5b Extra’s voor het gebruik van het voertuig(…)3. Partijen verbinden zich ertoe om bij het einde van onderhavige huurovereenkomst het formulier opgenomen in Bijlage 2 in te vullen.(…)
Artikel 7 VerzekeringDe Verhuurder is verplicht het Gehuurde bij een solide Nederlandse verzekeringsmaatschappij tegen alle verzekerbare schade waaronder, doch niet uitsluitend, brand en diefstal, te verzekeren, aldus WA-CASCO. Schade(s) aan het Gehuurde welke zijn ontstaan tijdens de Huurtermijn en welke niet worden gedekt door de verzekering van de Verhuurder – met inbegrip van het toepasselijke eigen risico – komen voor rekening van Huurder. Het eigen risico bedraagt bij aanvang van onderhavige huurovereenkomst maximaal € 1.000,00 per schade (conform artikel 8 algemene voorwaarden).’
2.3.
Op enig moment na de ingangsdatum van de huurovereenkomst is [gedaagde sub 1] gebruik gaan maken van de taxibus. Hiervoor is geen nieuwe, schriftelijke huurovereenkomst opgesteld, noch is de huurovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] hierop aangepast.
2.4.
[gedaagde sub 1] heeft onder meer taxiritten voor [eiseres] uitgevoerd. De hiermee gerealiseerde omzet heeft [eiseres] verrekend met de verschuldigde huurpenningen, brandstofkosten en overige kosten. Het resterende te betalen bedrag heeft [eiseres] met de volgende facturen bij [gedaagde sub 1] in rekening gebracht:
 Bij factuur van 31 januari 2020 een bedrag van € 663,60.
 Bij factuur van 29 februari 2020 een bedrag van € 871,91.
 Bij factuur van 31 maart 2020 een bedrag van € 2.076,59.
 Bij factuur van 30 april 2020 een bedrag van € 2.164,79.
 Bij factuur van 31 mei 2020 een bedrag van € 2.153,90.
 Bij factuur van 30 juni 2020 een bedrag van € 1.598,01.
 Bij factuur van 31 juli 2020 een bedrag van € 1.576,44.
 Bij factuur van 31 augustus 2020 een bedrag van € 1.645,75.
 Bij factuur van 30 september 2020 een bedrag van € 1.482,25.
2.5.
Bij e-mail van 30 juni 2020 heeft [gedaagde sub 2] aan [eiseres] geschreven de huurovereenkomst van de taxibus per heden op te zeggen. Bij e-mail van 2 juli 2020 heeft [eiseres] verzocht om een toelichting, waarna [gedaagde sub 2] op 3 juli 2020 heeft gereageerd door te schrijven dat de opzegtermijn drie maanden bedraagt en dat de auto op 30 september 2020 schadevrij bij [eiseres] op het terrein zal staan.
2.6.
Bij brief van 26 augustus 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] aan [gedaagde sub 1] een overeengekomen betalingsregeling bevestigd, inhoudende aflossing van een bedrag van € 250,00 per maand. [gedaagde sub 1] heeft hierna in gedeeltes een totaalbedrag van € 3.850,00 aan [eiseres] betaald.
2.7.
De taxibus is tussen 14 augustus 2020 en 1 september 2020 op het terrein van [eiseres] geplaatst. Daarbij zijn geen foto’s van de taxibus gemaakt, noch is een beschrijving van de schade opgemaakt.
2.8.
Op 11 januari 2021 heeft het bedrijf [onderneming] B.V. ten aanzien van de taxibus een schadecalculatie uitgevoerd, waarbij de herstelkosten zijn begroot op € 10.561,39 inclusief btw.
2.9.
Bij e-mail van 12 januari 2021 aan [gedaagde sub 2] heeft [eiseres] onder verwijzing naar voornoemde schadecalculatie geschreven dat de taxibus niet schadevrij is ingeleverd. [eiseres] stelt [gedaagde sub 2] tot 1 maart 2021 in de gelegenheid om de schade te repareren, bij gebreke waarvan zij het schadebedrag uit de schadecalculatie in rekening zal brengen.
2.10.
[gedaagde sub 1] heeft de schade aan de taxibus niet hersteld en heeft, ondanks een sommatie, de openstaande facturen en het schadebedrag uit de schadecalculatie niet aan [eiseres] betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. om aan [eiseres] te voldoen € 24.081,40 (bestaande uit € 24.794,64 aan hoofdsom, € 2.113,81 aan wettelijke handelsrente tot en met 16 november 2021, € 1.022,95 aan buitengerechtelijke incassokosten en verminderd met € 3.850,00 als reeds door [gedaagde sub 1] c.s. betaald), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 17 november 2021 tot de voldoening en met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiseres] – kort gezegd – het volgende. [eiseres] heeft een taxibus aan de [gedaagde sub 1] verhuurd. Laatstgenoemde is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst door, ondanks sommaties, de huur over de maanden januari 2020 tot en met september 2020 niet volledig te betalen. Er staat over deze periode een bedrag van € 14.233,25 aan huurachterstand open. Verder heeft [gedaagde sub 1] de taxibus met schade ingeleverd. [eiseres] heeft deze schade laten begroten op € 10.561,39 en vordert betaling daarvan. [eiseres] maakt aanspraak op de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten nu [gedaagde sub 1] niet tot tijdige betaling is overgegaan, respectievelijk [eiseres] de vordering uit handen heeft moeten geven. [gedaagde sub 1] heeft reeds een bedrag van € 3.850,00 aan [eiseres] voldaan, hetgeen in mindering strekt op de vorderingen.
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde sub 1] c.s. baseert haar verweer – kort weergegeven – op het volgende. Zij erkent de beschikking te hebben gehad over de taxibus. Zij heeft de huurovereenkomst echter bij e-mail van 30 juni 2020 opgezegd, zodat deze per 1 augustus 2020 is geëindigd en per die datum geen huur meer verschuldigd is. Daarnaast is de taxibus op 14 augustus 2020 defect geraakt in Amsterdam , is daar blijven staan en is opgehaald door een medewerker van [eiseres] . Haar is vervolgens geen vervangend vervoer aangeboden, zodat zij vanaf die dag in ieder geval geen huur meer verschuldigd is. Op 14 augustus 2020 was wel enige schade aanwezig, maar zij betwist de schade zoals opgenomen in de schadecalculatie van [onderneming] B.V. Bovendien heeft [eiseres] in strijd gehandeld met artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW) door haar pas op 12 januari 2021 op de hoogte te stellen van de schade. Ten slotte stelt zij dat het eigen risico van de huurder in geval van schade op grond van de huurovereenkomst maximaal € 1.000,00 bedraagt, zodat maximaal dit bedrag aan schade kan worden toegewezen.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
Uit de stellingen van partijen en de overgelegde producties begrijpt de kantonrechter dat de huurovereenkomst, door [eiseres] bij repliek als productie 5 overgelegd en die ziet op de taxibus, aanvankelijk is gesloten tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] , en dat [gedaagde sub 1] op enig moment na de ingangsdatum van de huur de taxibus is gaan gebruiken en daarvoor ook de huurpenningen en overige kosten aan [eiseres] heeft betaald. De bestaande huurovereenkomst is hierop niet aangepast, noch is tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] een nieuwe, schriftelijke huurovereenkomst opgesteld. Wel beroepen partijen zich beiden op bepalingen uit de schriftelijke huurovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] . Gelet op deze omstandigheden houdt de kantonrechter het ervoor dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde sub 1] als huurder van de taxibus in de plaats is getreden van [gedaagde sub 2] en dat tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] de schriftelijke huurovereenkomst van kracht is zoals die is neergelegd in productie 5 zijdens [eiseres] .
4.2.
Nu [gedaagde sub 1] heeft te gelden als huurder en daarmee als contractspartij van [eiseres] , zal de kantonrechter in het navolgende spreken over [gedaagde sub 1] . Mocht het tot een veroordeling van [gedaagde sub 1] komen, dan wordt de aansprakelijkheid van de vennoten [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aan het einde van dit vonnis besproken.
Achterstallige huurpenningen
4.3.
De kern van het geschil over de huurpenningen betreft de vraag wanneer de betalingsverplichting van [gedaagde sub 1] eindigt. [eiseres] vordert betaling van de huur over de periode januari 2020 tot en met september 2020. [gedaagde sub 1] stelt zich ten eerste op het standpunt dat zij vanwege de opzegging van 30 juni 2020 slechts huur tot en met juli 2020 verschuldigd is. [eiseres] betwist dit en stelt dat er een opzegtermijn van drie maanden geldt.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. In artikel 2 lid 2 van de huurovereenkomst is bepaald dat de huur is ingegaan per 24 juli 2018 en wel voor een periode van 36 maanden. Volgens het derde lid van dit artikel is tussentijdse opzegging door de huurder niet mogelijk, zodat de huurovereenkomst in beginsel voor het eerst per 24 juli 2021 zou kunnen eindigen. Desalniettemin heeft [gedaagde sub 1] bij e-mail van 30 juni 2020 aangegeven de huurovereenkomst te willen opzeggen. [eiseres] heeft deze opzegging – geheel onverplicht – aanvaard met een opzegtermijn van drie maanden door vanaf oktober 2020 geen huur meer in rekening te brengen. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de huurovereenkomst per 1 oktober 2020 is geëindigd. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] in beginsel gehouden is de huurpenningen tot en met september 2020 aan [eiseres] te betalen.
4.5.
[gedaagde sub 1] stelt zich vervolgens op het standpunt dat de taxibus op 14 augustus 2020 defect is geraakt, dat haar – in strijd met artikel 3a van de huurovereenkomst – geen vervangend vervoer is aangeboden, dat de taxibus pas eind augustus 2020 is gerepareerd en dat [eiseres] met haar contact zou opnemen inzake de verdere afwikkeling, hetgeen niet is gebeurd. Om die reden meent [gedaagde sub 1] dat zij vanaf 14 augustus 2020 geen huur meer verschuldigd is. [eiseres] betwist dat de taxibus op 14 augustus 2020 bij haar is afgeleverd en stelt dat dit pas op 1 september 2020 is gebeurd, waarbij het voertuig in beschadigde toestand verkeerde.
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagde sub 1] moet haar verweer deugdelijk onderbouwen. Zij heeft dit naar het oordeel van de kantonrechter niet gedaan. De stelling van [gedaagde sub 1] dat de taxibus op 14 augustus 2020 met een defecte dynamo in Amsterdam is achtergebleven en dat haar geen vervangend vervoer is aangeboden, brengt – voor zover dit al vast zou komen te staan – niet zonder meer met zich mee dat haar betalingsverplichting ter zake de maandelijks huur eindigt. Daarvoor moet een rechtsgrondslag worden aangevoerd en dat heeft [gedaagde sub 1] nagelaten. Zij heeft bijvoorbeeld niet aangevoerd dat zij de huurovereenkomst als gevolg van het defecte voertuig en het uitblijven van vervangend vervoer heeft ontbonden, dat zij haar betalingsverplichting ter zake de huur heeft opgeschort of dat zij de maandelijkse huur heeft verrekend met een haar toekomende schadevergoedingsvordering. De betalingsverplichting is daarom in stand gebleven. Het verweer van [gedaagde sub 1] wordt verworpen.
4.7.
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter [gedaagde sub 1] zal veroordelen om de achterstallige huurpenningen over de periode januari 2020 tot en met september 2020 aan [eiseres] te betalen. [gedaagde sub 1] heeft de hoogte van de openstaande facturen ad
€ 14.233,25 niet betwist. Wel heeft zij (in gedeeltes) een bedrag van € 3.850,00 aan [eiseres] betaald. Volgens [eiseres] moet dit bedrag op grond van artikel 6:44 BW eerst in mindering worden gebracht op de buitengerechtelijke incassokosten en de rente. [eiseres] heeft echter niet onderbouwd wanneer voornoemd bedrag (in gedeeltes) is betaald, zodat de kantonrechter niet kan nagaan of, en zo ja, welk bedrag aan incassokosten en/of rente op het moment van de deelbetalingen reeds verschuldigd was en daarop in mindering gebracht mocht worden. De kantonrechter zal de betaling van € 3.850,00 daarom in mindering brengen op de achterstallige huurpenningen, zodat een bedrag van € 10.383,25 resteert.
Schade aan de taxibus4.8. Vervolgens vordert [eiseres] een bedrag van € 10.561,39 ter zake de schade aan de taxibus. Dit bedrag is gebaseerd op de schadecalculatie van [onderneming] B.V., uitgevoerd op 11 januari 2021.
4.9.
De kantonrechter zal eerst het meest verstrekkende verweer van [gedaagde sub 1] bespreken, te weten het beroep op schending van de klachtplicht van artikel 6:89 BW. Dit artikel bepaalt dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, als hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar heeft geklaagd. De ratio van deze bepaling is bescherming van de schuldenaar tegen te late en daardoor moeilijk te betwisten klachten, doordat hij erop mag rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en, indien dit niet het geval blijkt te zijn, zulks, eveneens met spoed, aan de schuldenaar meedeelt. De klachttermijn gaat lopen zodra de schuldeiser het gebrek in de prestatie heeft ontdekt of had moeten ontdekken. Hoe lang die termijn is, moet van geval tot geval worden beoordeeld: daarvoor is geen eenduidige termijn te geven.
4.10.
[gedaagde sub 1] erkent dat de taxibus op 14 augustus 2020 enige schade had, maar zij betwist dat het voertuig bij het inleveren de schade had zoals opgenomen in de schadecalculatie van 11 januari 2021. Zij stelt dat [eiseres] pas bij e-mail van 12 januari 2021 heeft geklaagd over de schade aan de taxibus, terwijl [eiseres] daarvan op 14 augustus 2020 al op de hoogte was of had kunnen zijn. Het is [gedaagde sub 1] niet bekend wat er in de tussentijd met de taxibus is gebeurd en voor haar is niet meer na te gaan hoe de schade aan het voertuig is ontstaan.
4.11.
[eiseres] heeft erkend dat het voertuig in ieder geval op 1 september 2020 op haar terrein terecht is gekomen. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] in de periode tussen 1 september 2020 en 12 januari 2021 bij [gedaagde sub 1] heeft geklaagd over de (vermeende) schade aan de taxibus. [gedaagde sub 1] is pas op 12 januari 2021 geconfronteerd met de schadecalculatie. De bij deze calculatie behorende foto’s dateren van 11 januari 2021 of kort daarvoor.
4.12.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde sub 1] , door het verstrijken van ruim vier maanden tussen het moment van inleveren van de taxibus en klacht van [eiseres] over de schade, in haar bewijspositie is benadeeld, meer specifiek ter zake de betwisting van de vermeende schade. Op 12 januari 2021 kon zij immers niet meer nagaan of de op de foto’s zichtbare en de in de schadecalculatie opgesomde schade overeenkwam met de staat van de taxibus ten tijde van het inleveren op 14 augustus 2020 dan wel 1 september 2020. Beide partijen hebben nagelaten om het voertuig bij het inleveren te inspecteren en daarvan foto’s en/of een schadebeschrijving op te maken, een en ander zoals omschreven in artikel 3b lid 3, artikel 5a lid 3 en artikel 5b lid 3 van de huurovereenkomst. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat [gedaagde sub 1] de taxibus in zeer beschadigde toestand zonder afspraak en voor het einde van de huurovereenkomst op haar terrein heeft geplaatst en vervolgens is vertrokken, echter had het in dat geval op de weg van [eiseres] gelegen om de schade zelf vast te leggen en daarover binnen bekwame tijd bij [gedaagde sub 1] te klagen. De schade viel kennelijk eenvoudig te constateren, zodat [eiseres] toen reeds rekening had moeten houden met een mogelijke aansprakelijkstelling. Het stond [eiseres] weliswaar vrij om de omvang van de schade en de herstelkosten te laten begroten door een derde partij, in dit geval [onderneming] B.V., maar zij is hiertoe pas in een laat stadium overgegaan, althans heeft het onderzoek geruime tijd geduurd. Het lag in dat geval op de weg van [eiseres] om [gedaagde sub 1] te informeren over de schade en over het feit dat zij in afwachting is van een concrete schadecalculatie, en dat zij zich dienaangaande alle rechten voorbehoudt. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] dit heeft gedaan.
4.13.
Gelet op voornoemde omstandigheden slaagt het beroep van [gedaagde sub 1] op schending van de klachtplicht. Daarmee heeft [eiseres] haar rechten en bevoegdheden die haar op grond van (de vermeende) gebrekkigheid van de prestatie van [gedaagde sub 1] ten dienste stonden, verloren. De vordering van [eiseres] tot vergoeding van de schade aan de taxibus wordt daarom – met uitzondering van het navolgende – afgewezen.
4.14.
[gedaagde sub 1] heeft erkend dat de taxibus bij het inleveren enige schade had, te weten een deuk aan de bestuurderszijde en kleine beschadigingen aan de achterbumper, de achterklep en ‘rechtsvoor op het voertuig’. Nu zij deze schade niet betwist, is zij ten aanzien van die schade niet in haar belangen geschaad door de schending van de klachtplicht door [eiseres] . In artikel 3b lid 3 en artikel 5a lid 3 van de huurovereenkomst is opgenomen dat de taxibus schadevrij is vrijgegeven aan het begin van de huurovereenkomst. De kantonrechter houdt het er daarom voor dat de erkende schade is ontstaan tijdens de looptijd van de huurovereenkomst. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde sub 1] deze schade bij [eiseres] heeft gemeld, zodat valt aan te nemen dat deze schade thans niet meer door de verzekeraar van [eiseres] zal worden vergoed. Op grond van artikel 7:218 BW en artikel 7 van de huurovereenkomst is [gedaagde sub 1] voor deze schade aansprakelijk. Het beroep van [gedaagde sub 1] op artikel 3a lid 3 van de huurovereenkomst, waarin is bepaald dat het eigen risico € 1.000,00 per incident bedraagt, gaat niet op. Het gaat immers om niet-verzekerde schade, zodat er geen sprake is van een eigen risico van [eiseres] bij haar verzekeraar.
4.15.
De kantonrechter stelt de schade van [eiseres] gelijk aan de herstelkosten van de door [gedaagde sub 1] erkende schade. Die herstelkosten begroot de kantonrechter op € 3.500,00 inclusief btw, een en ander door de met de schade aan het linker voorportier, de achterbumper, de achterklep en de rechtervoorbumper samenhangende en onweersproken gebleven posten uit de schadecalculatie van 11 januari 2021 op te tellen. [gedaagde sub 1] wordt veroordeeld dit bedrag aan [eiseres] te betalen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.16.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van € 1.022,95 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is en dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 913,83.
De wettelijke (handels)rente
4.17.
[eiseres] vordert de wettelijke handelsrente over het opgetelde bedrag aan hoofdsom, rente en incassokosten. Omdat een deel van de hoofdsom wordt afgewezen, is ook de meegevorderde verschenen rente te hoog. Die rente wordt daarom afgewezen. Wel kan de wettelijke (handels)rente als volgt worden toegewezen.
4.18.
Ter zake de achterstallige huurpenningen heeft [eiseres] niet gesteld dat partijen een uiterste dag van betaling zijn overgekomen. Ingevolge artikel 6:119a lid 2 onder a BW is de wettelijke handelsrente in dat geval van rechtswege verschuldigd vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldenaar de factuur heeft ontvangen. [gedaagde sub 1] heeft niet betwist de onder overweging 2.4. genoemde facturen te hebben ontvangen op de daarin genoemde factuurdata. Met inachtneming van het voorgaande wordt de wettelijke handelsrente toegewezen zoals hierna onder de beslissing is vermeld, waarbij rekening gehouden moet worden met tussentijdse betalingen.
4.19.
Ter zake de schadevergoeding geldt dat daarover geen wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW verschuldigd kan zijn, omdat deze rente uitsluitend betrekking heeft op verplichtingen uit handelsovereenkomsten. Een verplichting tot vergoeding van schade kan daartoe niet worden gerekend. De kantonrechter zal daarom de normale wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toewijzen. De wettelijke rente gaat lopen vanaf het moment dat de schade is opgetreden. Nu de schade abstract is berekend en de auto in beschadigde toestand is ingeleverd op (uiterlijk) 1 september 2020, zal de rente worden toegewezen vanaf die datum.
4.20.
[eiseres] vordert ook wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld of gebleken is echter dat [eiseres] deze kosten daadwerkelijk al aan haar gemachtigde heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal daarom niet worden toegewezen.
Proceskosten en hoofdelijke aansprakelijkheid
4.21.
[gedaagde sub 1] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 108,24
- griffierecht € 1.013,00
- salaris gemachtigde €
932,50(2,5 punten x tarief € 373,00)
Totaal € 2.053,74
4.22.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn als vennoten hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van [gedaagde sub 1] . De veroordeling wordt daarom hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat van iedere veroordeelde kan worden verlangd dat hij of zij het hele toegewezen bedrag betaalt. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen:
- € 10.383,25 aan huurachterstand tot en met september 2020;
- de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de bedragen uit de onder overweging 2.4. genoemde facturen vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op de factuurdata, waarbij rekening moet worden gehouden met tussentijdse betalingen;
- € 3.500,00 ter zake de schade aan de taxibus, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 september 2020 tot de voldoening;
- € 913,83 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.053,74, waarin begrepen € 932,50 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2022.