ECLI:NL:RBMNE:2022:2285

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
UTR 20/3993
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep na gewijzigde beslissing op bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juni 2022 uitspraak gedaan over een verzoek van verzoekster, een B.V. uit [vestigingsplaats], om vergoeding van proceskosten. Verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had op 11 augustus 2020 een besluit op bezwaar genomen waartegen verzoekster in beroep ging. Tijdens een online zitting op 27 september 2021 heeft de rechtbank het beroep behandeld en op 10 december 2021 een tussenuitspraak gedaan. In deze tussenuitspraak werd verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het besluit van 11 augustus 2020 te herstellen.

Naar aanleiding van deze tussenuitspraak heeft verweerder op 14 maart 2022 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond werd verklaard. Verweerder heeft aan de betrokken werkneemster per 1 mei 2020 een IVA-uitkering toegekend, waarmee aan de wensen van verzoekster werd voldaan. Verzoekster trok hierop haar beroep in en vroeg om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd.

De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verweerder geheel tegemoet was gekomen aan de beroepsgronden van verzoekster, werd het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen. De totale proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 2.047,38, inclusief de kosten van een medisch adviseur. Verweerder werd verder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 354,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3993

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. P.H. Lammerts),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Hofmans-Lim).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder heeft op 11 augustus 2020 een besluit op bezwaar genomen. Verzoekster is hiertegen in beroep gegaan. Het beroep is op 27 september 2021 op een online zitting bij de rechtbank behandeld. De rechtbank heeft vervolgens op 10 december 2021 een tussenuitspraak gedaan, waarin de rechtbank verweerder in de gelegenheid heeft gesteld om het gebrek in het besluit van 11 augustus 2020 te herstellen.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder op 14 maart 2022 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond is verklaard. Daarbij heeft verweerder aan de betrokken werkneemster per 1 mei 2020 een IVA-uitkering toegekend. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoekster wilde. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. In het nieuwe besluit heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
4. Met het nieuwe besluit is verweerder geheel tegemoet gekomen aan de beroepsgronden van verzoekster. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen en de rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster. In het Bpb is bepaald welke kosten er dan vergoed moeten worden.
5. De proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Deze punten hebben een waarde van € 759,- met een wegingsfactor 1.
6. Verzoekster verzoekt de rechtbank ook om vergoeding van de kosten van inschakeling van medisch adviseur mr. F.M. Westerbos van € 529,38 inclusief btw.
7. Een veroordeling in de kosten van een deskundigenverslag moet worden vastgesteld aan de hand van het Bpb, gelezen in verband met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb en met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de Wet tarieven in strafzaken en het Besluit tarieven in strafzaken 2003. In het Besluit tarieven in strafzaken 2003 is het uurtarief gemaximeerd op € 134,04.
8. De totale kosten van het door Westerbos uitgebrachte medisch rapport komen voor vergoeding in aanmerking. Uit de nota blijkt dat Westerbos 3,5 uur aan het onderzoek heeft besteed tegen een uurtarief van € 125,- exclusief btw. Dat aantal uren vindt de rechtbank redelijk. Dat betekent dus dat in totaal een bedrag van € 529,38 inclusief btw voor vergoeding in aanmerking komt.
9. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 2.047,38.
10. De rechtbank wijst er verder op dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 354,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 2.047,38,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2022.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.