In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2022 een beschikking gegeven in een verzoek om voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw, wonende in Turkije, en een man, wonende in Nederland. De vrouw verzocht de rechtbank om kinderalimentatie van € 300,- per kind per maand en partneralimentatie van € 1.000,- per maand, met ingang van 1 februari 2022. De man verzocht de rechtbank om deze verzoeken af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 mei 2022 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man als voorlopige voorziening € 50,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen, maar heeft het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van partneralimentatie afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om over de verzoeken te oordelen, ondanks dat de vrouw in een niet-lidstaat woont. De rechtbank heeft daarbij de toepasselijkheid van de Alimentatieverordening en het Haags alimentatieprotocol 2007 in acht genomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man geen draagkracht heeft om meer dan het vastgestelde bedrag aan kinderalimentatie te betalen, en dat hij ook geen draagkracht heeft voor partneralimentatie. De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw voor het overige afgewezen.