ECLI:NL:RBMNE:2022:2267

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
C/16/538062 / FL RK 22-402
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale echtscheidingsprocedure met verzoek om voorlopige voorzieningen voor kinderalimentatie en partneralimentatie

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2022 een beschikking gegeven in een verzoek om voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw, wonende in Turkije, en een man, wonende in Nederland. De vrouw verzocht de rechtbank om kinderalimentatie van € 300,- per kind per maand en partneralimentatie van € 1.000,- per maand, met ingang van 1 februari 2022. De man verzocht de rechtbank om deze verzoeken af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 mei 2022 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man als voorlopige voorziening € 50,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen, maar heeft het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van partneralimentatie afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om over de verzoeken te oordelen, ondanks dat de vrouw in een niet-lidstaat woont. De rechtbank heeft daarbij de toepasselijkheid van de Alimentatieverordening en het Haags alimentatieprotocol 2007 in acht genomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man geen draagkracht heeft om meer dan het vastgestelde bedrag aan kinderalimentatie te betalen, en dat hij ook geen draagkracht heeft voor partneralimentatie. De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Almere
zaaknummer: C/16/538062 / FL RK 22-402
Voorlopige voorzieningen
Beschikking van
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende in Turkije,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. K. Tülü,
tegen
[verweerder] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. D. Coskun.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vrouw (met bijlagen), binnengekomen op 28 april 2022;
  • een bericht van de vrouw (met bijlagen) van 17 mei 2022;
  • het verweerschrift van de man (met bijlagen);
  • een bericht van de vrouw (met bijlagen) van 18 mei 2022.
1.2.
De verzoeken zijn behandeld tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 18 mei 2022. Daarbij waren aanwezig:
  • mr. Tülü namens de vrouw;
  • de man met mr. Coskun.
1.3.
De rechtbank heeft geen kennisgenomen van de bijlagen die de vrouw bij bericht van 18 mei 2022 heeft ingediend. Deze bijlagen zijn kort voor de aanvang van de zitting binnengekomen. Zowel de rechtbank als de man heeft dan ook geen kennis kunnen nemen van deze stukken.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Partijen zijn met elkaar in Turkije getrouwd.
2.2.
Partijen hebben samen twee nog minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2006 in [geboorteplaats] , Turkije, en
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2013 in [geboorteplaats] , Turkije.
De kinderen wonen bij de vrouw in Turkije.
2.3.
De man is een echtscheidingsprocedure in Turkije gestart. De vrouw vraagt de rechtbank om voorlopige voorzieningen te treffen. Dat zijn tijdelijke maatregelen die gelden voor de duur van de echtscheidingsprocedure.
2.4.
De vrouw verzoekt de rechtbank om:
  • te beslissen dat de man kinderalimentatie moet betalen van € 300,- per kind per maand met ingang van 1 februari 2022;
  • te beslissen dat de man partneralimentatie moet betalen van € 1.000,- per maand met ingang van 1 februari 2022.
2.5.
De man is het niet eens met de verzoeken van de vrouw en verzoekt de rechtbank de verzoeken af te wijzen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal beslissen dat de man als voorlopige voorziening een bedrag van
in totaal € 50,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf 1 februari 2022. Dit betekent dat een deel van het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van kinderalimentatie wordt afgewezen. Verder zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van partneralimentatie afwijzen.
De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.
3.2.
Deze zaak draagt een internationaal karakter zodat eerst bekeken moet worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en zo ja, welk recht moet worden toegepast op de verzoeken van de vrouw.
Litispendentie, rechtsmacht en toepasselijk recht
3.3.
De rechtbank volgt de man niet in zijn stelling dat er sprake is van litispendentie in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Volgens beide partijen is er op dit moment geen procedure voor het treffen van voorlopige voorzieningen in Turkije aanhangig. De omstandigheid dat in Turkije tussen partijen een echtscheidingsprocedure loopt, laat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter tot het treffen van voorlopige voorzieningen onverlet, gelet op het bepaalde in artikel 13 Rv. Van litispendentie is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
3.4.
Voor de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de verzoeken van de vrouw is de Alimentatieverordening [1] van toepassing. Op grond van die verordening is de Nederlandse rechter bevoegd omdat de man als verweerder zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft (artikel 5).
3.5.
Het feit dat de vrouw als verzoekster haar gewone verblijfplaats in een niet-lidstaat heeft, is geen reden om de toepassing van bevoegdheidsregels van de verordening uit te sluiten. De Nederlandse rechter zal altijd zijn bevoegdheid moeten toetsen aan de hand van de rechtsmachtregels van de verordening.
3.6.
Op grond van 14 van de Alimentatieverordening laat de omstandigheid dat de Turkse rechter bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen onverlet dat de Nederlandse rechter bevoegd is voorlopige voorzieningen te treffen.
3.7.
Gelet op het voormelde is de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is inhoudelijk te oordelen over de verzoeken van de vrouw.
3.8.
De vraag naar welk recht moet worden toegepast op de verzoeken van de vrouw moet gelet op artikel 15 van de Alimentatieverordening naar de regels van het Haags alimentatieprotocol 2007 [2] worden beantwoord.
De kinderalimentatie
3.9.
In artikel 4 van het Haags alimentatieprotocol 2007 zijn bijzondere regels opgenomen met betrekking tot het toepasselijke recht. Aangezien de vrouw als onderhoudsgerechtigde de zaak aanhangig heeft gemaakt bij deze rechtbank en de man als onderhoudsplichtige zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is Nederlands recht van toepassing op het verzoek tot het vaststellen van kinderalimentatie (lid 3).
De partneralimentatie
3.10.
Volgens de algemene regels van het Haags alimentatieprotocol 2007 is Turks recht van toepassing op het verzoek tot het vaststellen van partneralimentatie, omdat de vrouw als onderhoudsgerechtigde in Turkije haar gewone verblijfplaats heeft.
3.11.
Op grond van artikel 7 van het Haags alimentatieprotocol 2007 kunnen partijen een rechtskeuze uitbrengen die afwijkt van het door de algemene regels aangewezen toepasselijk recht. Tijdens de zitting hebben beide partijen te kennen gegeven dat zij willen dat Nederlands recht wordt toegepast op het verzoek tot het vaststellen van partneralimentatie. Deze keuze is toegestaan omdat de man de Nederlandse nationaliteit bezit en in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft (lid 8 lid 1 onder sub a en b). Verder is van belang dat het Haags alimentatieprotocol 2007 geen vereisten stelt met betrekking tot de vorm en wijze van een rechtskeuze tijdens een procedure. De rechtbank zal dan ook Nederlands recht toepassen op het verzoek tot het vaststellen van partneralimentatie.
Inhoudelijke beoordeling
De kinderalimentatie
3.12.
De behoefte van de kinderen is belangrijker dan de behoefte van de partner. De rechtbank bepaalt daarom eerst de hoogte van de kinderalimentatie, om daarna het verzoek tot het vaststellen van partneralimentatie te beoordelen.
De ingangsdatum
3.13.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de kinderalimentatie gaat gelden. De rechtbank volgt het verzoek van de vrouw wat betreft de ingangsdatum, omdat de man hiertegen niets heeft aangevoerd. De ingangsdatum wordt dan ook vastgesteld op 1 februari 2022.
Draagkracht van partijen
3.14.
Om doelmatigheidsredenen ziet de rechtbank aanleiding, voordat de behoefte van de kinderen wordt besproken, eerst de draagkracht van partijen te beoordelen.
Draagkracht van de man
3.15.
Uit de stukken blijkt dat de man vanaf 1 februari 2022 een WW-uitkering ontvangt. Volgens de man heeft hij op basis van een tijdelijk dienstverband gewerkt voor een kennis van hem. De onderneming van deze kennis is gestopt als gevolg waarvan hij een WW-uitkering heeft ontvangen. De WW-uitkering bedroeg blijkens de stukken in de maanden februari en maart € 478,76 netto per maand en in april € 448,11 per maand. Tijdens de zitting heeft de man naar voren gebracht dat hij op dat moment een Ziektewetuitkering ontvangt van ongeveer
€ 500,- per maand. Volgens de man krijgt hij geen toeslag op zijn uitkering omdat hij bij zijn zus inwoont.
De man is eigenaar van een eenmanszaak, maar deze onderneming is niet actief volgens de man. Hij kan deze eenmanszaak niet sluiten vanwege het bestaan van schulden. Uit de overgelegde aanslagen van de Belastingdienst over 2016 tot en met 2019 blijkt dat de onderneming in die jaren verlies heeft geleden.
3.16.
De man heeft tijdens de zitting gereageerd op de door de vrouw overgelegde producties (kopieën van foto’s, schermafbeeldingen van social mediaberichten en WhatsAppberichten) op basis waarvan zij kennelijk meent dat ervan uitgegaan moet worden dat de man inkomen uit arbeid geniet of inkomsten uit zijn onderneming. De rechtbank ziet, gelet op de reactie van de man, in de door de vrouw overgelegde stukken geen reden om de vrouw te volgen.
3.17.
Gelet op het voormelde gaat de rechtbank ervan uit dat de man niet meer dan de minimale draagkracht van in totaal € 50,- per maand heeft om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
Draagkracht van de vrouw
3.18.
Tussen partijen staat vast dat de vrouw geen inkom(st)en heeft.
3.19.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw in staat is inkomen uit arbeid te genereren. In deze spoedprocedure moet de rechtbank namelijk alleen een tijdelijke ordemaatregel nemen en daarbij kijkt de rechtbank naar hoe de situatie nu is.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de vrouw geen draagkracht heeft om enige bijdrage te leveren in de kosten van de kinderen.
Behoefte van de kinderen
3.20.
Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de kosten van de kinderen (ook wel de ‘behoefte’ van de kinderen genoemd).
De rechtbank laat de discussie van partijen hierover achterwege. Niet gesteld of gebleken is namelijk dat een totale bijdrage van de man ter hoogte van zijn minimale draagkracht van
€ 50,- per maand de kosten van de kinderen overstijgt.
De partneralimentatie
3.21.
De rechtbank verwijst hier naar de overweging over de draagkracht van de man in het kader van de kinderalimentatie. Gelet op die overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de man geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
3.22.
De rechtbank zal dan ook de vraag of de vrouw haar behoefte voldoende heeft onderbouwd onbeantwoord laten.

4.De beslissing

voor de duur van de echtscheidingsprocedure
De rechtbank
4.1.
beslist dat de man vanaf 1 februari 2022 een bedrag van in totaal € 50,- per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] ;
4.2.
beslist dat de man vanaf vandaag deze kinderalimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.3.
wijst de verzoeken van de vrouw voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. P.R. Tjallema, tot stand gekomen in samenwerking met de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

Voetnoten

1.EG-Verordening nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen
2.Het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen