ECLI:NL:RBMNE:2022:2266

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
C/16/527853 / HA ZA 21-630
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over onrechtmatige hinder door bouwwerk in achtertuin met betrekking tot verjaring en overbouw

In deze zaak, die zich afspeelt in Utrecht, betreft het een burengeschil tussen twee partijen die sinds 2008 buren zijn. De eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], met betrekking tot een bouwwerk dat door de gedaagden in hun achtertuin is geplaatst. De eisers stellen dat dit bouwwerk onrechtmatig is opgericht, omdat het deels op hun perceel staat en dat het hen hinder veroorzaakt. De rechtbank heeft op 8 juni 2022 vonnis gewezen in deze zaak, waarbij de eisers vorderingen hebben ingesteld tot verwijdering van het bouwwerk en schadevergoeding.

De procedure begon met een dagvaarding en een conclusie van antwoord, gevolgd door een mondelinge behandeling waarbij de rechter en griffier de percelen hebben bezocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeenschappelijke palen tussen de tuinen van de partijen als erfgrens zijn beschouwd en dat de gedaagden een beroep hebben gedaan op verkrijgende verjaring. De rechtbank concludeert dat de gedaagden het bouwwerk niet hoeven te verwijderen, omdat niet is gebleken dat het bouwwerk grotendeels op het eigendom van de eisers is geplaatst. Bovendien is er geen sprake van ontoelaatbare hinder, aangezien de hoogte van het bouwwerk niet storend is en de afwatering op het eigen perceel van de gedaagden plaatsvindt.

De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die zijn begroot op € 1.440,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 8 juni 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/527853 / HA ZA 21-630
Vonnis van 8 juni 2022
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M.T.C. Bikker te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. R.F. Rebel te Harderwijk.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 2] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met productie 1 t/m 6
  • de conclusie van antwoord met productie 1 t/m 8
1.2.
Op 27 mei 2022 heeft de rechter samen met de griffier de percelen aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] te [plaats] bezocht. Daarbij waren aanwezig [eiser sub 1] c.s., bijgestaan door mr. Bikker. [gedaagde sub 2] c.s. was aanwezig, bijgestaan door mr. Rebel. Na afloop van de bezichtiging zijn partijen samen met hun advocaten, de rechter en de griffier naar Castellum Hoge Woerd aan Hoge Woerdplein 1 in De Meern gegaan voor de mondelinge behandeling. Partijen hebben vragen van de rechter beantwoord en een nadere toelichting gegeven. Mr. Bikker heeft hierbij spreekaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
Partijen hebben na afloop van de mondelinge behandeling nog geprobeerd een regeling te treffen. Dat is niet gelukt. Daarom is bepaald dat vonnis zal worden gewezen tegen de vroegst mogelijke datum. Dat is vandaag.

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
[eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] zijn sinds 2008 buren. In 2019 is [gedaagde sub 2] bij [gedaagde sub 1] ingetrokken. Partijen bewonen beiden een tussenwoning in [plaats] met voor- en achtertuin. De achtertuinen worden van elkaar gescheiden door een aantal palen van 180 cm hoog die in hoogte toenemen richting de achtererfgrens omdat de tuinen iets naar achteren toe aflopen (hierna: de gemeenschappelijke palen). Aan de gemeenschappelijke palen waren tot 2019 aan weerskanten schuttingdelen bevestigd. Partijen zijn er tot voor kort vanuit gegaan dat de erfgrens tussen beide percelen werd gevormd door de rechte lijn getrokken vanuit het hart van de gemeenschappelijke palen.
2.2.
In 2019 heeft [eiser sub 1] c.s. zijn woning aan de achterzijde ongeveer 2,5 meter uitgebouwd. De buitenmuur van de uitbouw is deels op het perceel van [gedaagde sub 2] c.s. gebouwd. Een deel van de reeds aanwezige schutting tussen de achtertuinen van [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 2] c.s. is hiervoor tijdelijk verwijderd en later weer teruggeplaatst. Partijen zijn het erover eens dat de gemeenschappelijke palen daarbij weer op dezelfde plek als daarvoor terecht zijn gekomen.
2.3.
In april 2020 heeft [gedaagde sub 2] c.s. zijn achtertuin opnieuw ingericht en daarbij onder andere een terrasoverkapping (hierna te noemen “het bouwwerk”) geplaatst. Het bouwwerk rust op drie dikke dragende palen die tussen de gemeenschappelijke palen zijn aangebracht. Tegen die palen en/of de gemeenschappelijke palen heeft [gedaagde sub 2] c.s. houten planken aangebracht. De planken van de oorspronkelijke schutting heeft [gedaagde sub 2] c.s. aan [eiser sub 1] c.s. ter beschikking gesteld om daarmee, zo gewenst, aan zijn kant de schutting, tot aan de hoogte van het bouwwerk (dat zo’n 40 cm hoger uitkomt dan de gemeenschappelijke palen en de schuttingdelen aan de kant van [eiser sub 1] c.s.), af te werken.
2.4.
[eiser sub 1] c.s. heeft op 23 december 2020 een kadastrale meting laten verrichten. Hieruit is gebleken dat het hart van de eerste gezamenlijke paal aan de gevel van de uitbouw precies op de kadastrale erfgrens staat. De laatste dikke paal aan de achterzijde van de tuinen, die [gedaagde sub 2] c.s. bij het realiseren van hun overkapping heeft geplaatst, staat precies op dezelfde plek als voorheen de gemeenschappelijke paal daar stond, maar die blijkt voor 14 cm op het perceel van [eiser sub 1] c.s. te staan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] c.s. vordert in deze procedure, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  • primair gedaagden te bevelen om het bouwwerk binnen een maand na dit vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, te (doen) verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, voor elke dag dat dat na het verstrijken van die termijn uitblijft;
  • subsidiair gedaagden hoofdelijk te veroordelen om, vanwege het feit dat het bouwwerk onrechtmatig is opgericht, binnen 14 dagen na dit vonnis aan eisers een (schade)vergoeding te betalen ten bedrage van € 10.000,-, bij gebreke van tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, zulks vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
  • gedaagde hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de kosten van de kadastrale meting d.d. 23 december 2020, alsmede de kosten van deskundige de heer [A] , althans tot vergoeding van een in goede justitie te bepalen bedrag aan (redelijke) buitengerechtelijke kosten tot vaststelling aansprakelijkheid en schade;
  • gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding, de nakosten en wettelijke rente.
3.2.
[eiser sub 1] c.s. legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Het bouwwerk is deels op zijn perceel geplaatst. Dit blijkt uit de kadastrale meting. Mocht er sprake zijn van verkrijgende verjaring ten aanzien van de grond die zich aan de kant van de gemeenschappelijke palen bevindt, dan geldt nog steeds dat twee van de dikke dragende palen 1,8 en 1,3 cm op het perceel van [eiser sub 1] c.s. staan. Hierdoor is hij beperkt in de mogelijkheden bij het vervangen van zijn huidige schutting. Daarnaast is er sprake van onrechtmatige hinder vanwege de hoogte van het bouwwerk. Deze is 40 cm hoger dan de schutting van [eiser sub 1] . Dit veroorzaakt verminderde lichtinval in zijn tuin en verminderde zichtlijnen. Ook is de afwatering niet goed en in geval van sneeuw gevaarzettend doordat grote platen ijs van het dak in zijn tuin kunnen schuiven. Tot slot is het bouwwerk geplaatst zonder vergunning.
3.3.
[gedaagde sub 2] c.s. voert verweer. [gedaagde sub 2] c.s. betwist dat er sprake is van overbouw. Het bouwwerk is namelijk tegen de bestaande schuttingpalen aangebouwd. De dikke dragende paal aan de achterzijde van de tuinen staat exact op dezelfde plek als de gemeenschappelijke schuttingpaal die daarvoor diende als basis voor de oude schutting van [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 2] c.s. De gemeenschappelijke palen stonden er al toen [gedaagde sub 1] in 2008 het huis heeft gekocht en ook al toen [eiser sub 1] c.s. in 2006 zijn huis kocht. [gedaagde sub 2] c.s. heeft daardoor vanwege verkrijgende verjaring als eigenaar te gelden. De wet bepaalt niet dat je een bepaalde afstand tot de erfafscheiding in acht moet nemen als je een bouwwerk plaatst en het gaat hier om een vergunningsvrij bouwwerk. [gedaagde sub 2] c.s. betwist dat er sprake is van onrechtmatige hinder. Het bouwwerk is niet te hoog en de verminderde lichtinval en het wegvallen van zichtlijnen is minimaal. Men heeft in een stedelijk gebied wat van elkaar te dulden. Dit is iets wat [eiser sub 1] c.s. moet dulden net als van [gedaagde sub 2] c.s. mag worden verwacht dat hij de aanbouw die [eiser sub 1] c.s. heeft gerealiseerd duldt. Zoiets gun je elkaar als buren ook gewoon. Voor een goede afwatering heeft [gedaagde sub 2] c.s. gezorgd. De pijpen komen uit op zijn eigen perceel. [gedaagde sub 2] c.s. betwist dat de constructie gevaarlijk is bij sneeuwval, maar zegt toe maatregelen te zullen treffen als er sneeuw op het dak van het bouwwerk komt te liggen.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank komt tot de conclusie dat [gedaagde sub 2] c.s. het bouwwerk niet hoeven te verwijderen en evenmin gehouden is aan [eiser sub 1] c.s. een schadevergoeding te betalen omdat naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken is van onrechtmatig handelen. De rechtbank licht dit oordeel hierna toe.
Is sprake van bouw op andermans grond? Nee
4.2.
Voor de beantwoording van de vraag of het bouwwerk als onrechtmatig opgericht moet verdwijnen is relevant of het bouwwerk geheel of gedeeltelijk op het eigendom van [eiser sub 1] c.s. is gerealiseerd. Daar zal de rechtbank dus eerst een oordeel over geven.
4.3.
[gedaagde sub 2] c.s. doet een beroep op verkrijgende verjaring van het strookje grond tussen het hart van de gemeenschappelijke palen en de kadastraal vastgestelde erfgrens (hierna het strookje grond). Voor een geslaagd beroep op verkrijgende verjaring moet [gedaagde sub 2] c.s. het strookje grond tien onafgebroken jaren te goeder trouw in bezit hebben gehad (artikel 3:99 BW).
4.4.
Niet ter discussie staat dat de gemeenschappelijke palen door partijen als erfgrens werden beschouwd en dat deze er in ieder geval sinds 2006 stonden. Pas na de kadastrale meting op 23 december 2020 werd het voor partijen duidelijk dat de door hun aangehouden erfgrens niet juist was en dat de gemeenschappelijke palen deels over de kadastrale grenzen staan.
4.5.
Niet ter discussie staat dat de rechtsvoorgangers van [gedaagde sub 2] c.s. en [eiser sub 1] c.s. hebben beoogd met de gemeenschappelijke palen de eigendomsgrens te markeren en daarbij eveneens te goeder trouw hebben gehandeld. [gedaagde sub 2] c.s. heeft ter ondersteuning daarvan een verklaring overgelegd van zijn rechtsvoorganger en die verklaring heeft [eiser sub 1] c.s. niet bestreden. Aan alle vereisten voor verkrijgende verjaring is dus voldaan.
4.6.
De conclusie is dat niet is gebleken dat het bouwwerk grotendeels op het eigendom van [eiser sub 1] c.s. is geplaatst en dat dus in die zin niet zonder meer sprake is van onrechtmatige overbouw.
4.7.
Dat twee van de dragende palen van het bouwwerk 1,8 en 1,3 cm voorbij het hart van de gemeenschappelijke palen uitkomen maakt dit niet anders omdat dit [gedaagde sub 2] c.s. niet beperkt in zijn gebruik van zijn perceel. De betreffende palen komen namelijk niet voorbij de gemeenschappelijke palen waar [eiser sub 1] c.s. zijn schutting tegenaan heeft gebracht. Het klopt dat door deze twee palen het niet goed meer mogelijk is een gemeenschappelijke muur ter plaatse op de feitelijke eigendomsgrens te realiseren, maar bij zo’n gemeenschappelijke muur heeft [eiser sub 1] c.s. ook geen belang. Nadat [eiser sub 1] c.s. de aanbouw had gerealiseerd heeft [gedaagde sub 2] c.s. [eiser sub 1] c.s. namelijk gevraagd mee te werken aan het realiseren van een nieuwe gemeenschappelijke erfafscheiding waarbij de kosten zouden worden gedeeld. Partijen konden het hier echter niet over eens worden en [eiser sub 1] c.s. heeft het er daarom bij gelaten. Hij was tevreden met zijn eigen schutting en zag nu de noodzaak niet daarom tegen betaling mee te werken aan een vervangende schutting. Dus is niet duidelijk wat zijn belang nu zou zijn bij een andere schutting dan de bestaande schutting en wat het bezwaar is dat tussen de gemeenschappelijke palen de twee iets overstekende palen door [gedaagde sub 2] c.s. zijn geplaatst.
Is sprake van ontoelaatbare hinder? Nee
4.8.
Volgens [eiser sub 1] c.s. is sprake van een agressief ogend bouwwerk vanwege de hoogte en de lengte ervan, mede gelet op de beperkte afmetingen van de tuinen van partijen. Het bouwwerk is over vrijwel de gehele lengte van de schutting die het perceel van [eiser sub 1] c.s. scheidt van dat van [gedaagde sub 2] c.s. 40 cm hoger dan de schutting van [eiser sub 1] c.s.
4.9.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser sub 1] c.s. zonder het bouwwerk ruimer zicht zal hebben gehad op de ruimte boven de tuin van [gedaagde sub 2] c.s. Dat vrije zicht werd toen evenwel ook belemmerd door een schuurtje dat zich bij ieder perceel ter plaatse achterin de tuin bevindt (dus ook bij [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 2] c.s.) en dat ongeveer even hoog is als het bouwwerk. Partijen hebben bovendien toegelicht dat voorheen een pergola en een begroeiing van de schutting met klimop het vrije zicht ook enigszins benam. De rechtbank wil aannemen dat de erfafscheiding tussen de percelen voor het oprichten van het bouwwerk vriendelijker oogde. De hoogte van het bouwwerk doet echter niet storend aan. Dat komt ook omdat [eiser sub 1] c.s. zelf een aanbouw aan zijn woning (hierna: de aanbouw) heeft gerealiseerd die hoger is dan het bouwwerk. Het doet wat wonderlijk aan dat [eiser sub 1] c.s. het als vanzelfsprekend ziet dat [gedaagde sub 2] c.s. met zijn aanbouw (die wel is overgebouwd op grond van [gedaagde sub 2] c.s.) akkoord is gegaan, zonder daarvoor een vergoeding te verlangen en het niet als vanzelfsprekend ziet dat het bouwwerk wordt geduld. Het staat [eiser sub 1] c.s. bovendien vrij het aangezicht van het bouwwerk aan zijn kant te verfraaien met planten of de planken die [gedaagde sub 2] c.s. heeft aangeleverd.
De rechtbank deelt dus niet het standpunt van [eiser sub 1] c.s. dat [gedaagde sub 2] c.s. met het oprichten en in stand houden van het bouwwerk onrechtmatig jegens hem handelt zoals bedoeld in artikel 5:37 BW.
4.10.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde sub 2] c.s. ervoor heeft gezorgd dat het bouwwerk afwatert op zijn eigen perceel. Het is niet gebleken dat deze afwatering niet voldoet. De rechtbank heeft ook overigens niet kunnen constateren dat de dakconstructie als van het bouwwerk gevaar veroorzaakt.
Conclusie
4.11.
De conclusie is dat de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. zullen worden afgewezen. [eiser sub 1] c.s. zal als verliezende partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] c.s. worden begroot op € 314,00 aan griffierecht, (€ 563,00 x 2 punten) € 1.126,00 aan salaris advocaat, dus in totaal op € 1.440,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af.
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. tot vergoeding van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] c.s. begroot op € 1.440,00.
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: