ECLI:NL:RBMNE:2022:2262

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
UTR - 21/1351
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het bestreden besluit inzake WAZ-uitkering en oplegging van een nieuwe besluittermijn aan het UWV

Op 13 juni 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de WAZ-uitkering. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan waarin het UWV de gelegenheid kreeg om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het UWV heeft echter besloten geen gebruik te maken van deze herstelmogelijkheid. De rechtbank heeft het onderzoek op 13 mei 2022 gesloten en is tot een einduitspraak gekomen.

De zaak betreft de vraag of het UWV de uitkering van eiseres op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) over de periode 2019 correct heeft vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de inkomsten van eiseres uit haar onderneming niet correct heeft geanticipeerd, waardoor eiseres € 7.198,- te veel in aanmerking is genomen. De rechtbank oordeelt dat het UWV niet redelijk handelt door vast te houden aan de gegevens uit de polisadministratie zonder de niet genoten commissies en provisies te corrigeren.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen acht weken na deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de eerdere tussenuitspraak. Tevens moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, en mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1351

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

Op 1 april 2022 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak (de tussenuitspraak) gedaan. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het Uwv in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Het Uwv heeft aangegeven geen gebruik te maken van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 13 mei 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv de uitkering van eiseres op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) over de periode 2019 juist heeft vastgesteld.
Wat vooraf ging
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft. Tussen partijen is niet in geding en ook de rechtbank heeft in haar tussenuitspraak vastgesteld dat het Uwv de inkomsten die eiseres uit haar onderneming daadwerkelijk geniet moet anticumuleren met haar WAZ-uitkering.
3. Verder betwist het Uwv niet dat eiseres de commissies/provisies, die zij in 2019 in haar boekhouding heeft opgevoerd voor de reizen in 2020, niet heeft ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres aangetoond dat haar inkomen over 2019 feitelijk € 7.198,- lager was, dan waarvan het Uwv bij het nemen van het primaire besluit, het invorderingsbesluit en het bestreden besluit is uitgegaan. Dit betekent dat het Uwv bij de berekening van de inkomsten over het jaar 2019 € 7.198,- teveel in aanmerking heeft genomen.
4. De rechtbank acht het in dit geval niet redelijk dat het Uwv vasthoudt aan het uitgangspunt dat hij mag uitgaan van de juistheid van de gegevens uit de polisadministratie en dat correctie van de niet genoten commissie en provisie over 2019 uitsluitend kan worden ‘rechtgezet’ door een gewijzigde aangifte over 2019 te doen. Eiseres heeft uitgebreid gemotiveerd en met jaarcijfers onderbouwd, dat zij dit in het door de reisbranche gehanteerde systeem niet anders tot uitdrukking kan laten komen.
Reactie van het Uwv
5. Het Uwv heeft de rechtbank meegedeeld dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat hij zijn beslissing op goede gronden heeft genomen.
Einduitspraak
6. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. Uit wat het Uwv in zijn reactie op de tussenuitspraak heeft opgemerkt volgt niet dat zich hier zo’n zeer uitzonderlijk geval voordoet.
7. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien omdat de rechtbank niet een nieuwe berekening van de WAZ-uitkering over 2019 kan maken, noch kan berekenen of hieruit een teveel betaald bedrag aan WAZ-uitkering voortvloeit. Het Uwv moet daarom een nieuw besluit nemen rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het Uwv op binnen acht weken nadat deze uitspraak gezag van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
13 juni 2022.
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.