ECLI:NL:RBMNE:2022:2242

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
16/268160-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en poging tot zware mishandeling van ex-partner, mishandeling van kinderen en overtreden gedragsaanwijzing

Op 10 juni 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-partner, [slachtoffer 1], heeft mishandeld en geprobeerd haar te doden. De mishandeling vond plaats op 16 september 2021 in Almere, waarbij de verdachte zijn ex-partner met een paraplu heeft geslagen en haar bij de keel heeft vastgepakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die lijdt aan een manisch-psychotische stoornis, niet strafbaar is en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De rechtbank verleende ambtshalve een zorgmachtiging voor zes maanden, omdat verplichte zorg noodzakelijk werd geacht. De rechtbank legde ook vrijheidsbeperkende maatregelen op, waaronder een contact- en locatieverbod. De kinderen van de verdachte waren getuige van de mishandeling, wat hen psychisch heeft benadeeld. De rechtbank erkende dat de psychische mishandeling gelijkgesteld kan worden met opzettelijke benadeling van de gezondheid. De verdachte werd vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar de rechtbank achtte de mishandeling van de ex-partner en de kinderen bewezen. De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], tot schadevergoeding werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/268160-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats] (Armenië),
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwolle Zuid 1,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E. ter Braak en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. L. Noordanus, advocaat te Lelystad, alsmede van hetgeen mr. M.L. Firet, advocaat te Almere, namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de deskundigen B. Pasman van de reclassering, E. Houwers van de reclassering en J.M. Oudejans van Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1
primair
op 16 september 2021 in Almere heeft geprobeerd zijn levensgezel [slachtoffer 1] te doden, door haar (met kracht) bij/aan haar keel/nek/hals vast te pakken, (vervolgens) te wurgen en/of haar keel/nek (met kracht) dicht te knijpen;
subsidiairtenlastegelegd als poging tot zware mishandeling van zijn levensgezel;
meer subsidiairtenlastegelegd als mishandeling van zijn levensgezel;
feit 2
primair
op 16 september 2021 in Almere heeft geprobeerd zijn levensgezel [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door haar (meermalen) met een (afgebroken deel van een) paraplu tegen het hoofd/gezicht en/of de borst te slaan, tegen het hoofd/gezicht te stompen/slaan, aan de haren te trekken en/of een (zogenaamde) kopstoot te geven;
subsidiairtenlastegelegd als mishandeling van zijn levensgezel;
feit 3
op 16 september 2021 in Almere zijn kinderen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft mishandeld door in het bijzijn van de kinderen hun moeder [slachtoffer 1] (meermalen) te mishandelen;
feit 4
op 22 september 2021 in Almere een gedragsaanwijzing heeft overtreden;
feit 5
op 4 oktober 2021 in Almere een gedragsaanwijzing heeft overtreden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 subsidiair, 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair en subsidiair, 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten. Zij heeft zich ten aanzien van de onder 1 meer subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak voor de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde op de zitting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zijn levensgezel [slachtoffer 1] heeft gewurgd en/of haar keel/nek (met kracht) heeft dichtgeknepen. Het slachtoffer heeft daar zelf niet over verklaard. Getuige [getuige] heeft hierover wisselend verklaard. De getuige heeft bij de politie in eerste instantie verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte het slachtoffer aan het wurgen was. Maar dit wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijzen. Daar komt bij dat de getuige later bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij dacht dat verdachte het slachtoffer aan het wurgen was, maar dit niet zeker weet. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de vragen die door de raadsvrouw hierover aan de getuige zijn gesteld, in zekere mate aanstuurden op twijfel, geeft de getuige toch heel duidelijk aan niet gezien te hebben dat verdachte zijn handen om de hals van het slachtoffer had om haar te wurgen. Gelet hierop zal verdachte vrijgesproken worden van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte het slachtoffer met kracht bij haar keel heeft vastgepakt, zoals hierna zal blijken.
Vrijspraak voor het onder 5 ten laste gelegde feit
Verdachte wordt ervan verdacht op 4 oktober 2021 in Almere de gedragsaanwijzing, inhoudende een contactverbod met zijn levensgezel [slachtoffer 1] , te hebben geschonden. Verdachte zou via Facebook contact met haar hebben gezocht. Voor een bewezenverklaring moet blijken dat verdachte opzet heeft gehad om contact te zoeken met zijn levensgezel. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij per ongeluk via Facebook een foto met bijbehorende link naar aangeefster heeft gestuurd. Verdachte had de foto naar al zijn 33 contacten gestuurd, waarvan aangeefster één van was. Op het moment dat verdachte zag dat aangeefster tussen deze contacten stond, heeft hij de foto verwijderd en aangeefster op Facebook geblokkeerd. De rechtbank acht gelet op vorenstaande niet voldoende overtuigend bewezen dat verdachte opzet had op het overtreden van de gedragsaanwijzing richting aangeefster en zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 5 ten laste gelegde feit.
Bewijsmiddelen [1] voor de onder 1 meer subsidiair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten
1. [slachtoffer 1] heeft op 16 september 2021 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte met fotobijlage [2] - zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Plaats delict: Almere.
Pleegdatum: 16 september 2021.
Mijn ex-partner is: [verdachte] .
Ik zag dat [verdachte] een stap richting mij deed. Ik zag dat [verdachte] ook een paraplu bij zich had. Ik voelde een klap in mijn gezicht, maar ik zag deze niet aankomen. Ik voelde direct heel veel pijn, maar ik kan het niet omschrijven. Ik was ook direct in paniek. Door de kracht van de klap viel ik in de gang van mijn woning. Ik was naar de trap gekropen. Ik was iets naar boven gegaan en in de hoek van de trap gekropen. Ik zag dat [verdachte] op mij af kwam lopen. Ik zat in een gedoken. Ik was namelijk bang dat [verdachte] mij nog meer zou slaan. Ik voelde meerdere steken op mijn lichaam en met name ter hoogte van mijn borst. Ik was doodsbang, want ik dacht dat [verdachte] mij had gestoken. Ik had mij van de trap laten afglijden. Ik ging op mijn handen en voeten kruipen naar de voordeur. Ik voelde dat er heel hard aan mijn haren werd getrokken. Ik was naar de galerij gekropen en al die tijd voelde ik dat [verdachte] aan mijn haren trok. Op de galerij kwam ik op mijn rug terecht, maar ik weet niet meer hoe dit is
gebeurd. Ik voelde dat [verdachte] boven op mij kwam zitten. Ik zag dat hij met zijn knieën op mij kwam zitten. In de gang zag ik de paraplu liggen van [verdachte] . Ik zag dat de paraplu kapot was en ik had daardoor het vermoedde dat [verdachte] met de paraplu had gestoken. Ik zag namelijk bij mijzelf geen snijwonden. Ik had achteraf gekeken in de spiegel en ik zag een grote bult op mijn voorhoofd. Ik zag dat de bult ongeveer een grootte van een ei had en ik zag boven op de bult een wondje zitten. Ik zag ter hoogte van linker junkbeen/wang ook een bult zitten ten grote van een 2 euromunt. Ik zag ook op deze bult een wondje zitten. Ik had hierdoor het vermoedde dat ik meerdere malen in mijn gezicht ben geslagen, maar dat ik het
niet meer allemaal weet.
2. J.A. Kortmann, Forensisch arts KNMG, verbonden aan GGD Flevoland heeft op 24 september 2021 in een
letselrapportage [3] over [slachtoffer 1] – zakelijk weergegeven – geschreven:
Naam: [slachtoffer 1] .
Geboortedatum: [1974] .
In de informatie van de ambulance staat vermeld dat er sprake was van een gezwollen en pijnlijk jukbeen aan de linker kant. Er was een snee op het voorhoofd en pijn ter hoogte van het borstbeen.
In de informatie van het ziekenhuis staat vermeld dat bij lichamelijk onderzoek op de SEH meerdere onderhuidse bloeduitstortingen, schaafwonden en kneuzingen werden .
vastgesteld bij mevrouw op het hoofd, in het gezicht, op de borstkas, rechter bovenarm en buik.
Op 28-09-2021 is mevrouw volgens de medische informatie bij de gynaecologie geweest omdat ze last bleef houden van vaginaal bloedverlies. Ze kreeg medicatie voorgeschreven om het stoppen van de bloeding te bevorderen en pijnmedicatie. De gynaecoloog overwoog de diagnose hormoon dysbalans of een kneuzing van de baarmoeder door het incident.
Onderzoek:
Mevrouw is op 24-09-2021 onderzocht op de GGD in Almere. Mevrouw heeft zelf enkel foto's en medische informatie verstrekt aan de rapporteur.
Toelichting:
Mogelijk een kneuzing van de baarmoeder.
lichaamsdeel: hals;
soort: bloeduitstorting;
beschrijving: rechts in de hals, net naast de kaakrand, is een onscherp begrensde gele huidverkleuring zichtbaar. Het is een onderhuidse bloeduitstorting;
gemelde toedracht bij het letsel: Mevrouw vertelt dat een getuige zou hebben gezegd dat mevrouw in haar nek werd geknepen;
past het gemelde toedracht bij zeer goed.
letsel:
3. [getuige] heeft in
het proces-verbaal van verhoor van getuige [4] van 16 september 2021 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 16 september 2021 zag ik vervolgens dat er een man op de vrouw zat. Eigenlijk hing hij een beetje boven haar. Ik pakte een stok van een bezem en heb de man met die stok op zijn nek geslagen. Ik zag vervolgens dat de man de vrouw losliet en opstond.
4. Verdachte heeft
ter terechtzittingvan 27 mei 2022 verklaard:
Het klopt dat ik op 16 september 2021 in Almere [slachtoffer 1] met een paraplu heb geslagen. Toen ik haar zag, dacht ik namelijk dat zij een monster was. Ik heb haar tegen/op haar schouders geraakt. Het is mogelijk dat ik haar vier keer heb geslagen. Ik heb haar hard geslagen; de paraplu is door de klappen gebroken. Ik weet niet meer of ik haar ook met mijn hand of vuist heb geslagen. Verder heb ik haar wellicht ook aan haar haren getrokken. Het klopt dat ik haar een kopstoot met mijn hoofd heb gegeven. Ik had zelf hier ook letsel aan overgehouden. Toen zij op de grond lag, heb ik haar ook ter hoogte van haar schouders vastgepakt.
Bewijsoverwegingen voor de onder 1 meer subsidiair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten
Uit de hierboven opgenomen bewijsmiddelen volgt dat verdachte aangeefster [slachtoffer 1] met een paraplu tegen haar lichaam heeft geslagen, tegen haar hoofd/gezicht heeft gestompt/geslagen, aan haar haren heeft getrokken en een kopstoot heeft gegeven. Ook maakt de rechtbank – in het bijzonder ook uit het door de forensisch arts geconstateerde letsel bij de hals – op dat verdachte aangeefster met kracht bij de hals heeft vastgepakt. Door verdachte is verklaard dat hij meerdere keren heeft geslagen/gestompt en aangeefster hard heeft geslagen. Daarnaast blijkt uit de verklaring van verdachte dat hij aan de kopstoot zelf ook letsel heeft overgehouden; dit is een aanwijzing voor de kracht waarmee de kopstoot is gegeven. Verder is als gevolg van het slaan met de paraplu, de paraplu afgebroken. Ook hieruit blijkt hoe hard verdachte heeft geslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Als tegen het hoofd/gezicht (met een paraplu) wordt gestompt/geslagen in combinatie met de overige geweldshandelingen, is daarmee de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel gegeven. Het letsel dat aangeefster heeft opgelopen, onderstreept dit. Aangeefster heeft aan haar hele lichaam verwondingen opgelopen. Uit de letselrapportage volgt zelfs dat mogelijk sprake is van een kneuzing van de baarmoeder. Er is geen reden om aan te nemen dat verdachte gestopt zou zijn met de mishandelingen als de buurvrouw, die door de kinderen is geroepen, niet had ingegrepen. Deze geweldshandelingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans op zwaar letsel volgt. De rechtbank acht de onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling en feit 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling daarom bewezen.
Verdere bewijsmiddelen voor het onder 3 ten laste gelegde feit
1. [slachtoffer 1] heeft op 4 oktober 2021 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte [5] - zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Plaats delict: Almere.
Pleegdatum: 16 september 2021.
V: Wil je ook aangifte doen van kindermishandeling, gepleegd door je ex [verdachte]
, ten opzicht van je kinderen [slachtoffer 2] geboren op [2012] en [slachtoffer 3]
geboren op [2011] ?
A: Ja. Ik vind dat hij de beide kinderen vooral psychisch heeft mishandeld.
A: Toen deed hij een stap naar de deur en daarna kreeg ik een klap en toen was ik gevallen.
V: Jij kreeg die klap?
A: ja en ik kreeg geen kans om op te staan.
V: Waar waren de meisjes op dit moment?
A: eerst in de slaapkamer maar ik hoorde ze schreeuwen: papa stoppen, stoppen, niet
doen. En daarna, bleek dat de oudste naast mij was om mij te beschermen en de jongste, zij rende meteen naar buiten, met blote voeten in haar nachtjurk en probeerde bij de buren aan te bellen. En toen heeft zij gezegd: Mijn vader gaat mijn moeder nu vermoorden. En op dat moment, toen was ik al aan mijn haren naar buiten getrokken naar de galerij, en ik kon niets doen, ik was zo zwak, en ik denk....ik zag alleen nog maar zijn knieën op mijn gezicht.
V: Op het moment dat je werd mishandeld, kan je je nog herinneren waar de kinderen op
dat moment waren?
A: Ik lag daar, ik weet nog dat ik alleen maar dacht: Wanneer stopt dit, deze situatie want iemand bonkte met iets, ik wist niet wat dat was, maar dat was de paraplu begreep ik later.
[slachtoffer 2] zei tegen mij dat hij tegen haar had gezegd dat zij moest oprotten maar zij was toen naar de buren gerend. En de oudste, [slachtoffer 3] , was tot het laatste moment naast mij. En ik denk dat zij probeerde mij te helpen want ze zei: papa niet doen, papa nu stoppen. Nee, ze riep alleen stoppen, zij was hysterisch.
2. [verbalisant] heeft in
het proces-verbaal van verhoor van getuige met bijlagen [6] van 14 oktober 2021 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Een klasgenootje naast haar stelde [slachtoffer 3] de vraag waarop [slachtoffer 3] wilde gaan praten en begon te huilen en haar hoofd in haar armen op tafel legde. De juf van [slachtoffer 3] heeft haar toen geroepen en hebben haar samen uit de klas gehaald. We kwamen in de gezamenlijke binnenruimte en hebben de deur van de klas dicht gedaan. Mede omdat [slachtoffer 3] heel hard en intens huilde. Ze zei: "Mijn vader heeft geprobeerd mijn moeder te vermoorden". Nadat ze dit riep heeft ze direct daarop in de armen van de juf gehuild.
Ik vroeg haar of ze nog iets wilde vertellen. Ze heeft mij toen verteld wat haar vader heeft gedaan. Dat haar zusje over de galerij gerend heeft en de buren is gaan roepen. Dat [slachtoffer 3] bij haar moeder bleef staan en tegen haar vader heeft geroepen dat hij moest stoppen. Dat ze ook moest huilen. Ik weet niet of ze daarmee bedoelde dat ze op dat moest huilen.
5. Verdachte in
het proces-verbaal van verhoor verdachte [7] van 17 september 2021 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
0. Uw twee dochtertjes zijn getuige geweest dat u [slachtoffer 1] heeft mishandeld. Dat is een hele traumatische ervaring voor hen en dat heeft een grote impact op hen gemaakt.V. Begrijpt u dat?A. Het is een goede ervaring dat ze hebben mee gezien wie de vader en de moeder is geweest. Dit is om het verschil te weten tussen goede tijden en slechte tijden.
6. Verdachte heeft
ter terechtzittingvan 27 mei 2022 verklaard:
Het klopt dat mijn kinderen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , van het incident op 16 september 2021 in Almere, met hun moeder [slachtoffer 1] , getuige waren. Zij hebben mij toen op mijn hoofd geslagen en gezegd dat ik hun moeder los moest laten.
Bewijsoverweging voor het onder 3 ten laste gelegde feit
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde op de zitting vaststaat dat er een heftige mishandeling door verdachte aan de moeder van de kinderen heeft plaatsgevonden. Hierbij hebben de kinderen moeten toezien hoe hun moeder op de grond lag en door verdachte werd mishandeld. Aan verdachte wordt daarom verweten dat hij ook zijn kinderen heeft mishandeld, omdat zij hiervan getuige zijn geweest.
Volgens het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) valt onder psychische mishandeling of emotionele verwaarlozing ook het getuige zijn van het kind van geweld tussen ouders of een van de ouders en zijn/haar (ex-)partner. [8] Gelet hierop concludeert de rechtbank dat het getuige zijn van de bewezenverklaarde mishandeling te kwalificeren is als psychische mishandeling. De rechtbank is van oordeel dat psychische mishandeling kan worden aangemerkt als mishandeling in de zin van artikel 300 Sr. Uit het vierde lid blijkt namelijk dat met mishandeling de opzettelijke benadeling van de gezondheid wordt gelijkgesteld.
In dit geval hebben de kinderen voor het leven van hun moeder gevreesd. Gedurende de mishandeling probeerde één van de kinderen, [slachtoffer 3] , haar moeder te helpen, waarbij de andere dochter, [slachtoffer 2] , op zoek ging naar hulp bij de buren. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat door het geweld van verdachte tegenover aangeefster ook de beide kinderen in hun gezondheid zijn benadeeld. Dit wordt ondersteund door de aangifte van hun moeder en de verklaring van de directrice van de school van [slachtoffer 3] . Uit beide stukken volgt dat de kinderen hier (psychische) schade aan hebben overgehouden.
Gelet op de aard van de gedragingen van verdachte tegen zijn ex-partner in het bijzijn van zijn kinderen, bestond de aanmerkelijke kans op de benadeling van de (psychische) gezondheid van de kinderen. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat het een goede ervaring voor de kinderen is geweest dat zij de mishandeling van hun moeder hebben gezien.
Zo kunnen de kinderen het verschil zien tussen goede en slechte tijden, aldus verdachte. Hieruit volgt de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans. De rechtbank acht de onder 3 ten laste gelegde mishandeling van de kinderen daarom bewezen.
Bewijsmiddelen voor het onder 4 ten laste gelegde feit
1. [slachtoffer 1] heeft in
het proces-verbaal van verhoor vangetuige met bijlage [9] van 22 september 2021 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik wens melding te doen van het overtreden van de schorsende voorwaarden welke zijn opgelegd aan mijn ex man [verdachte] . Nadat hij mijn oudste dochter, [slachtoffer 3] , geboren op [2011] , via WhatsApp had benaderd heeft hij op 20 september 2021 in de avond een nieuw contactverbod gekregen. Hierin staat duidelijk vermeld dat hij ook een contactverbod met zijn dochters heeft gekregen. 22 september 2021 kreeg [slachtoffer 3] op haar mobiele telefoon met nummer [telefoonnummer] berichtjes binnen via de WhatsApp. Deze berichten waren afkomstig van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dat is het telefoonnummer van [verdachte] , haar vader.
2. Verdachte heeft
ter terechtzittingvan 27 mei 2022 verklaard:
Het klopt dat ik op 22 september 2021 aan mijn dochter, [slachtoffer 3] , een keer een foto en berichten via WhatsApp heb gestuurd. Ik wist dat ik geen contact met haar mocht hebben.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 meer subsidiair
op 16 september 2021 te Almere zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door haar met kracht bij haar keel vast te pakken;
feit 2 primair
op 16 september 2021 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen haar meermalen
- met een (afgebroken deel van een) paraplu tegen het gezicht en de borst, althans het lichaam, heeft geslagen,
- tegen het hoofd/gezicht en het lichaam heeft gestompt/geslagen,
- aan de haren heeft getrokken en
- een kopstoot heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3
op 16 september 2021 te Almere zijn kinderen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , heeft mishandeld door in het bijzijn van de kinderen en voor de ogen van de kinderen hun moeder, te weten [slachtoffer 1] , meermalen
- met een voorwerp te slaan,
- tegen het hoofd/gezicht en lichaam te stompen/slaan,
- aan de haren te trekken en
- een kopstoot te geven;
feit 4
op 22 september 2021 te Almereopzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 20 september 2021 gegeven door de officier van justitie te Midden-Nederland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich dient te onthouden van elke vorm van contact (zowel direct als indirect) met (zijn kind) [slachtoffer 3] geboren [2011] door haar via de telefoon (Whatsapp-)berichten en/of foto's te sturen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 meer subsidiair
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
feit 2 primair
poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
feit 3
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd;
feit 4
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde ontoerekeningsvatbaar te verklaren en hem daarom te ontslaan van alle rechtsvervolging.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde ontoerekeningsvatbaar dient te worden verklaard en hem om die reden te ontslaan van alle rechtsvervolging.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het beoordelen van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank onder meer kennis genomen van de volgende rapporten die over verdachte zijn opgemaakt:
  • een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 10 december 2021, opgemaakt door F. van Houwelingen, aios psychiatrie, onder supervisie van T.A. Wouters, psychiater (hierna: de psychiaters);
  • een Pro Justitia psychologisch onderzoek van 14 december 2021, opgemaakt door J.M. Oudejans, psycholoog (hierna: de psycholoog).
De psychiaters komen in het rapport tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een bipolaire-I-stoornis, dan wel een bipolaire-stemmingsstoornis door een middel/medicatie. Daarnaast is sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis. Verder zijn er vermoedens van persoonlijkheidsproblematiek en ADHD. Ook de psycholoog concludeert in haar rapport dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een bipolaire-I-stoornis, actuele of meest recente episode manisch, met psychotische kenmerken, alsmede een stoornis in cannabisgebruik, matig.
Volgens de psychiaters en psycholoog waren de stoornissen en verstoringen ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig. De psychiaters beschrijven in het rapport dat bij verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van een manisch-psychotische episode in het kader van een bipolaire-I-stoornis, dan wel een bipolaire-stemmingsstoornis door een middel/medicatie en van een stoornis in het gebruik van cannabis. Daarnaast geven de psychiaters aan dat indien er inderdaad sprake is van co-morbide persoonlijkheidsproblematiek en/of ADHD, dit ook ten tijde van de tenlastegelegde feiten het geval was, daar dit chronische aandoeningen zijn. Ook de psycholoog beschrijft in het rapport dat ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde verdachte lijdende was aan bovengenoemde stoornissen.
De psychiaters en psycholoog hebben in hun rapporten geadviseerd om de ten laste gelegde feiten aan verdachte in zijn geheel niet toe te rekenen. De psychiaters concluderen dat verdachte een willoos werktuig van zijn stoornis was. Zijn manische psychose deed zowel zijn realiteitsbesef, het inzicht in zijn handelen (psychotisch bepaalde motieven) als zijn handelingsvrijheid (impulsief geëxalteerd gedrag) verdwijnen. De psycholoog concludeert ook dat bij verdachte sprake was van een manisch-psychotische episode, mede geluxeerd door het gebruik van cannabis en het recent staken van de medicatie (venlafaxine), en dat deze manisch-psychotische episode rechtstreeks en volledig heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde.
De rechtbank stelt vast dat de deskundigen in de rapporten tot gelijkluidende conclusies komen. De rechtbank neemt die conclusies over en is van oordeel dat de bewezen geachte feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend, zodat hij niet strafbaar is. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.OVERWEGINGEN TEN AANZIEN VAN HET OPLEGGEN VAN EEN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte ter beschikking te stellen met voorwaarden zoals beschreven in het reclasseringsrapport van 4 maart 2022. Voor het geval het in de toekomst nodig is de terbeschikkingstelling om te zetten naar een terbeschikkingstelling met dwangverpleging dient reeds nu door de rechtbank vastgesteld te worden dat de maatregel wordt opgelegd vanwege een geweldsmisdrijf, zodat in die situatie de dwangverpleging niet in tijd gemaximeerd is. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de terbeschikkingstelling dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Subsidiair, indien de rechtbank niet tot terbeschikkingstelling beslist maar tot een zorgmachtiging besluit, heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en een gebiedsverbod voor gemeente [gemeente] , op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit ambtshalve tot het afgeven van een zorgmachtiging over te gaan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van een mishandeling en poging tot zware mishandeling van zijn ex-partner, mishandeling van zijn kinderen en het overtreden van een gedragsaanwijzing. Verdachte is op 16 september 2021 midden in de nacht naar de woning van zijn ex-partner en kinderen gegaan. Hij heeft toen zijn ex-partner voor de ogen van zijn kinderen mishandeld door haar met kracht bij haar keel vast te pakken. Ook heeft hij haar meerdere keren met (een afgebroken deel van) een paraplu geslagen, aan haar haren getrokken, een kopstoot gegeven en haar tegen haar hoofd/gezicht geslagen/gestompt. Nu de kinderen getuige zijn geweest van deze mishandeling, hebben zij hierdoor psychische schade opgelopen en zijn zij daarmee in hun gezondheid benadeeld. Als gevolg van deze incidenten heeft verdachte onder meer een gedragsaanwijzing ten behoeve van de oudste dochter, [slachtoffer 2] , opgelegd gekregen. Verdachte heeft zich hier echter niet aan gehouden en op 22 september 2021 toch contact met haar opgenomen. Verdachte heeft door zijn handelen het veiligheidsgevoel van zijn ex-partner en kinderen aangetast. Daarnaast brengt een geweldsuitbarsting zoals die op 16 september 2021 in het openbaar heeft plaatsgevonden ook mee dat omwonenden zich minder veilig voelen in hun leefomgeving. Ook dat draagt bij aan de ernst van de gebeurtenissen. Zoals hiervoor is overwogen kan dit alles verdachte niet aangerekend worden. Het is dan de vraag hoe het verder moet. De rapportages die de rechtbank hierover heeft ontvangen bevatten geen eenduidige conclusies, zoals hierna wordt toegelicht.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing houdt de rechtbank voor wat betreft de persoon van verdachte rekening met:
  • voornoemd Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 10 december 2021, opgemaakt door F. van Houwelingen, aios psychiatrie, onder supervisie van T.A. Wouters, psychiater (hierna: de psychiaters);
  • voornoemd Pro Justitia psychologisch onderzoek van 14 december 2021, opgemaakt door J.M. Oudejans, psycholoog (hierna: de psycholoog).
  • hetgeen J.M. Oudejans ter terechtzitting van 27 mei 2022 heeft verklaard;
  • een reclasseringsrapportage van 4 maart 2022, opgemaakt door E. Houwers en B. Pasman, reclasseringswerkers;
  • hetgeen E. Houwers en B. Pasman ter terechtzitting van 27 mei 2022 hebben verklaard;
  • een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 16 december 2021, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Op 4 mei 2018 heeft een voorwaardelijk sepot plaatsgevonden voor twee mishandelingen in beperkte kring (tegen hetzelfde slachtoffer, zijn ex-partner).
Uit de rapporten van de psychiaters en de psycholoog volgt dat bij verdachte sprake is van stoornissen en verstoringen zoals hiervoor (in rubriek 7) is omschreven.
De psychiaters schatten het recidiverisico, klinisch gezien, zonder behandeling matig tot hoog in. Verdachte is al lang bekend met depressieve stemmingen die de neiging hadden om zonder medicatie te recidiveren. Nieuw is dat verdachte ook manisch kan ontregelen, waarvoor farmacotherapeutische behandeling nodig is ter terugvalpreventie. De kans dat verdachte bij toekomstige manisch-psychotische episoden delict gedrag zal plegen, wordt als verhoogd ingeschat (aangezien de moeizame relatie met zijn ex-partner een chronisch karakter heeft). Middelengebruik als mogelijk luxerende en faciliterende rol van manische ontregeling blijft hierbij nu wel een nieuw en belangrijk aandachtspunt. De psychiaters adviseren daarom een verplichte zorgmachtiging ingevolge artikel 2.3 Wet forensische zorg (hierna: Wfz). Een dergelijke maatregel is doelmatig (medicatie is bewezen effectief voor zijn stemmingsstoornis), subsidiair (bij gebrek aan vrijwilligheid zijn er geen andere realistische, minder ingrijpende alternatieven om het gevaar te doen afwenden) en proportioneel (gezien de aard en ernst van de tenlastegelegde feiten staat een behandeling onder dwang hiertoe in redelijke verhouding). Hoewel de duur hiervan (telkens) beperkt is tot een half jaar, zijn behandelaren inmiddels goed op de hoogte van de ernst van het toestandsbeeld en tot welke gevolgen dat heeft geleid. Volgens de psychiaters biedt een dergelijk kader voldoende garantie op de gewenste recidive beperking. De psychiaters adviseren verder in het rapport dat in het geval de rechtbank een terbeschikkingstelling wil opleggen, zij het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden mogelijk, met nogmaals de kanttekening dat dit een niet noodzakelijke en niet wenselijk geacht kader is en voortkomt uit gebrek aan alternatieve kaders.
De psycholoog schat het recidiverisico zonder begeleiding en/of behandeling, klinisch gezien, ook matig tot hoog. Door het wisselende ziektebesef en de fluctuerende motivatie voor het gebruik van anti-psychotische en stemming stabiliserende medicatie, is zonder begeleiding en toezicht de kans dat verdachte de medicatie zal blijven nemen niet zo groot. Hiermee is de kans op nieuwe manisch-psychotische episodes groot en is de kans op recidive gegeven. In een nieuw manisch-psychotische episode kunnen namelijk vanzelf zijn chronische gevoelens van woede en wrok tegen zijn ex-partner geprikkeld worden. Dit kan vermengd met en versterkt door paranoïde bevindingen, grootheidsgedachten en manische ontremming gemakkelijk tot vergelijkbare recidive leiden. De psycholoog adviseert daarom om de huidige behandeling bij de GGZ voort te zetten in het kader van een verplichte zorgmachtiging ingevolge artikel 2.3 Wfz. Medicamenteuze behandeling van de bipolaire-I-stoornis, in samenhang met psycho- educatie en leefstijladviezen, staat centraal. Verdachte heeft eerder zelf een adequaat behandelkader gezocht bij de GGZ en was toen ook gemotiveerd voor medicamenteuze behandeling. In de laatste fase van het onderzoek, nadat kennelijk de medicatie meer begint aan te slaan, is hij ook (veel) rustiger en minder ontremd, toont hij voldoende ziektebesef en laat hij ook zien gemotiveerd te zijn voor psychiatrische en medicamenteuze behandeling, aldus de psycholoog. Met die stand van zaken is er volgens de psycholoog voldoende behandelperspectief en zijn er voldoende waarborgen voor de maatschappelijke veiligheid om een zorgmachtiging te adviseren.
De reclassering heeft, in tegenstelling tot de psychiaters en de psycholoog, geadviseerd tot een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De reclassering is van mening dat een strafrechtelijk kader meerwaarde heeft. Volgens de Pro Justitia rapporteurs hangt de kans op recidive samen met een eventuele terugkeer van een manisch- psychotische episode. De kans op zo'n episode wordt verkleind wanneer verdachte onder behandeling staat van de GGZ en zijn medicatie trouw inneemt. De reclassering geeft echter in het rapport aan dat verdachte in het verleden op eigen initiatief is gestopt met medicatiegebruik waarna zijn toestandsbeeld snel is verslechterd. Een zorgmachtiging kan wel het innemen van medicatie verplicht stellen, maar het nadeel van een zorgmachtiging is volgens de reclassering dat deze ieder half jaar opnieuw beoordeeld moet worden. Indien verdachte stabiel functioneert, is er dus een risico dat de zorgmachtiging niet verlengd wordt. Als verdachte voor die tijd een hele periode goed heeft gefunctioneerd - en de zorgmachtiging dus wordt opgeheven - kan hij wederom op eigen initiatief stoppen met medicatie zonder dat er een kader is waarbinnen op korte termijn kan worden ingegrepen. Volgens de reclassering biedt een kader als terbeschikkingstelling met voorwaarden wel mogelijkheden om in te grijpen, daar waar de risico's hoog worden. Gelet op de ernst van het delict, en de risico's voor dit slachtoffer, is de reclassering van mening dat een dergelijk kader efficiënter en betrouwbaarder is in het voorkomen van risico’s en naar hun visie dus noodzakelijk is. Binnen een terbeschikkingstelling kader kan ook worden gewerkt aan psycho-educatie en ziekte-inzicht, waardoor de intrinsieke motivatie voor de medicamenteuze behandeling vergroot kan worden.
Overwegingen omtrent de terbeschikkingstelling
De rechtbank neemt het advies van de psychiaters en de psycholoog over en zal geen terbeschikkingstelling met voorwaarden opleggen. De rechtbank weegt hierbij het volgende mee. De rechtbank ziet zeker de noodzaak van behandeling van verdachte, maar volgt de psycholoog en de psychiaters in hun oordeel dat een terbeschikkingstelling thans een niet noodzakelijk kader is. Het advies van de reclassering dat aan verdachte een terbeschikkingstelling zou moeten worden opgelegd, omdat het onzeker is of verdachte medicatietrouw zal blijven op het moment dat de zorgmachtiging niet verlengd wordt, kan de rechtbank niet rijmen met de rapporten van de psycholoog en de psychiaters.
Uit het rapport van de psycholoog volgt dat verdachte zelf eerder een adequaat behandelkader bij de GGZ heeft gezocht en toen ook gemotiveerd was voor medicamenteuze behandeling. Verdachte is in de laatste fase van het onderzoek, nadat de medicatie kennelijk meer aansloeg, veel rustiger en minder ontremd, aldus de psycholoog. Ook heeft hij volgens de psycholoog toen voldoende ziektebesef getoond en heeft hij ook laten zien gemotiveerd te zijn voor psychiatrische en medicamenteuze behandeling. Ter zitting heeft de psycholoog nog nader toegelicht dat verdachte geen TBS-profiel heeft. Verdachte laat ook gevoelens van spijt en schaamte zien over het gebeuren. Er is een duidelijk en rechtstreeks verband tussen de stoornis en de geweldsuitbarsting. Die stoornis is goed te behandelen met medicijnen. Bij een TBS richt de behandeling zich ook veel meer op delictscenario’s; dat is in dit geval niet noodzakelijk.
De ‘sprong’ naar het opleggen van de terbeschikkingstelling is voor de rechtbank, in het licht van de gegeven onderbouwing, een te grote sprong.
Gelet op vorenstaande eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen in dit geval niet de terbeschikkingstelling van verdachte met voorwaarden. De rechtbank is gelet op het subsidiariteitsbeginsel van oordeel dat een lichtere afdoening het meest passend is. In elk geval concludeert de rechtbank dat het opleggen van de terbeschikkingstelling te verstrekkend is, zodat de rechtbank niet zal overgaan tot oplegging ervan.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om van haar ambtshalve bevoegdheid tot het verlenen van een zorgmachtiging gebruik te maken, omdat de rechtbank verplichte zorg aangewezen acht. De rechtbank verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging. De rechtbank verleent ambtshalve een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz voor de duur van zes maanden. Van die beslissing is een separate beschikking opgemaakt.
De rechtbank zal bovendien de voorlopige hechtenis van verdachte opheffen met ingang van het tijdstip waarop verdachte in het kader van de zorgmachtiging behandeld kan worden bij GGZ Centraal, Flevoland, locaties Meregaard, Meerzicht, nu aan verdachte geen vrijheidsbenemende straf of maatregel wordt opgelegd.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Gelet op het gedrag van verdachte jegens de slachtoffers en ter voorkoming van toekomstige strafbare feiten, oordeelt de rechtbank wel dat er aanleiding bestaat om de volgende vrijheidsbeperkende maatregelen in de zin van artikel 38v Sr aan verdachte op te leggen:
  • een locatieverbod voor de gemeente [gemeente] ; en
  • een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
De rechtbank zal deze vrijheidsbeperkende maatregelen opleggen voor de duur van zes maanden; de rechtbank gaat er daarbij van uit dat deze maatregelen niet meer noodzakelijk zijn nadat verdachte in het kader van de zorgmachtiging zal zijn behandeld. Hierbij zal de rechtbank bevelen dat voor iedere keer dat verdachte dit locatieverbod of deze contactverboden overtreedt, een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van één week. Op grond van de wet zal de totale duur van de vervangende hechtenis de periode van 6 maanden niet overschrijden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft strafbare feiten gepleegd die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van
personen. De deskundigen hebben de kans dat verdachte opnieuw vergelijkbare feiten zal plegen, ingeschat op matig tot hoog. De rechtbank neemt die conclusie over en is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. Om die reden beveelt de rechtbank dat de vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 761,18, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 meer subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. Tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de schade bestaat voldoende verband om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ter hoogte van € 761,18 daarom toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 september 2021 tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 761,18 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 16 september 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 15 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38v, 38w, 45, 55, 57, 184a, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart de onder 1 primair en subsidiair en onder 5 ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart de onder 1 meer subsidiair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart
  • legt aan verdachte op de
  • beveelt dat verdachte:
o zich niet ophoudt in de gemeente [gemeente] ;
o zich onthoudt van contact met:
 [slachtoffer 1] , geboren op [1974] te [geboorteplaats] in de Sovjet-Unie;
 [slachtoffer 2] , geboren op [2012] te [geboorteplaats] ;
 [slachtoffer 3] , geboren op [2011] te [geboorteplaats] ;
  • beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn;
  • beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel (telkens) wordt vervangen door 1 (één) week hechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop verdachte in het kader van de zorgmachtiging behandeld kan worden bij GGZ Centraal, Flevoland, locaties Meregaard, Meerzicht;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 761,18 bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 761,18 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 16 september 2021 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 15 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
De beschikking tot verlening van een zorgmachtiging zal separaat worden opgemaakt en aan het vonnis worden gehecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, voorzitter, mrs. A.M. Loots en M. Weistra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.Z. Turan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 juni 2022.
Mr. M. Weistra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 16 september 2021 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] (met kracht) bij/aan haar keel/nek/hals heeft vastgepakt en/of (vervolgens) heeft gewurgd en/of haar keel/nek (met kracht) heeft dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 september 2021 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] (met kracht) bij/aan haar keel/nek/hals heeft vastgepakt en/of (vervolgens) heeft gewurgd en/of haar keel/nek (met kracht) heeft dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 september 2021 te Almere zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (met kracht) bij/aan haar keel/nek/hals vast te pakken en/of(vervolgens) te wurgen en/of haar keel/nek (met kracht) dicht te knijpen;
2
hij op of omstreeks 16 september 2021 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal,
- met een (afgebroken deel van een) paraplu, althans een (hard) voorwerp, in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of de borst, althans het lichaam, heeft geslagen,
- in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam heeft gestompt/geslagen,
- aan de haren heeft getrokken en/of
- een (zogenaamde) kopstoot heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 september 2021 te Almere zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal,
- met een (afgebroken deel van een) paraplu, althans een (hard) voorwerp, in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of de borst, althans het lichaam, te slaan,
- in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam te stompen/slaan,
- aan de haren te trekken en/of
- een (zogenaamde) kopstoot te geven;
3
hij op of omstreeks 16 september 2021 te Almere zijn kinderen, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , heeft mishandeld door in het bijzijn van de kinderen en/of voor de ogen van de kinderen haar/hun moeder, te weten [slachtoffer 1] , meermalen, althans eenmaal,
- te wurgen en/of de keel/nek (met kracht) dicht te knijpen,
- ( met een voorwerp) te slaan,
- in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam te stompen/slaan,
- aan de haren te trekken en/of
- een (zogenaamde) kopstoot te geven;
4
hij op of omstreeks 22 september 2021 te Almere, althans in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 20 september 2021 gegeven door de officier van justitie te Midden-Nederland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich dient te onthouden van elke vorm van contact (zowel direct als indirect) met (zijn kind) [slachtoffer 3] geboren [2011] door haar via de telefoon (Whatsapp-)berichten en/of foto's te sturen;
5
hij op of omstreeks 4 oktober 2021 te Almere, althans in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 17 september 2021 gegeven door de officier van justitie te Midden-Nederland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich dient te onthouden van elke vorm van contact (zowel direct als indirect) met (zijn levensgezel) [slachtoffer 1] geboren [1974] door haar via sociale media een vriendschapsverzoek en/of (een) foto's en/of (een) plaatjes te sturen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 16 december 2021, genummerd PL0900-2021295883, PL0900-2021316699 en PL0900-2021303550, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 300. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 1-9.
3.Pagina’s 248-284.
4.Pagina’s 30 en 31.
5.Pagina’s 172-180.
6.Pagina’s 201-208.
7.Pagina’s 63-67.
8.Van Vianen e.a. (2010), De inzet van het strafrecht bij kindermishandeling, WODC.
9.Pagina’s 77-82.