ECLI:NL:RBMNE:2022:2231

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
21/3805 en 22/801
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning voor kap van bomen in het kader van rioleringsproject

In deze zaak hebben eisers, bewoners van de [woonplaats], beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] om omgevingsvergunningen te verlenen voor de kap van in totaal 64 vergunningplichtige bomen in het kader van een rioleringsproject. De vergunninghouder had op 8 januari 2021 een aanvraag ingediend voor de kap van 23 bomen, gevolgd door een tweede aanvraag op 5 november 2021 voor de kap van 41 bomen. De rechtbank heeft op 9 juni 2022 uitspraak gedaan, waarbij de beroepen van eisers ongegrond zijn verklaard. De rechtbank oordeelde dat de vergunningen rechtmatig waren verleend, omdat de noodzaak voor de ondergrondse vernieuwing niet ter discussie stond en de belangenafweging van de gemeente voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de te kappen bomen was beoordeeld door een gemeentelijke bomendeskundige, die concludeerde dat de herplant van bomen de waarden voor de toekomst zou kunnen herstellen. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, die stelden dat het belang van het behoud van de bomen zwaarder zou moeten wegen, niet gevolgd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat het belang van de kap van de bomen zwaarder woog dan het belang van behoud.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/3805 en 22/801

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2],
[eiser 3],
[eiser 4],
[eiser 5],
[eiser 6],
[eiser 7],
[eiser 8],
[eiser 9],
[eiser 10],
samen eisers, allen wonende te [woonplaats]
en
het
college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], verweerder
(gemachtigde: K van der Veen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de
gemeente [plaats], vergunninghouder
(gemachtigde: J.F.P. Jansen).

Inleiding

1. Eisers wonen aan de [straat 1] , de [straat 2] en de [straat 3] in [woonplaats] , gemeente [plaats] .
2. In het kader van het project vervanging riolering en herinrichting van de [straat 1] e.o. (het project), heeft vergunninghouder op 8 januari 2021 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de kap van 23 vergunningplichtige bomen in het gebied bestaand uit de [straat 1] en vijf aansluitende wegen (te weten: [straat 4] , de [straat 5] van [straat 6] , de [straat 3] , de [straat 7] en de [straat 2] ) in [woonplaats] (het projectgebied).
3. Met het besluit van 9 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd het advies van de gemeentelijke bomendeskundige van 26 januari 2021. Daarbij is aan vergunninghouder een verplichting opgelegd om 49 bomen te herplanten.
4. Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Met de beslissing op bezwaar van 30 juli 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op het advies van de commissie bezwaarschriften van 21 juli 2021. Eisers hebben tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer UTR 21/3805. De vergunninghouder heeft daarop bij brief van 9 december 2021 gereageerd.
5. Op 5 november 2021 heeft vergunninghouder in het kader van het project een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de kap van nog eens 41 vergunningplichtige bomen in het projectgebied. Het gaat daarbij om vergunningplichtige bomen waarvoor nog een ecologisch vervolgonderzoek moest plaatsvinden voordat de kap kon worden aangevraagd. Met het besluit van 16 december 2021 is de gevraagde omgevingsvergunning verleend, waarbij aan vergunninghouder een verplichting voor de herplant van nog eens 30 bomen is opgelegd (bestreden besluit 2). Eisers hebben – met instemming van verweerder – tegen bestreden besluit 2 rechtstreeks beroep ingesteld bij de bestuursrechter. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer UTR 22/801.
6. Verweerder heeft op 21 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
7. De zaken zijn op de zitting van 21 april 2022 gevoegd behandeld. Van de kant van eisers zijn in persoon verschenen [eiser 3] , [eiser 9] en [eiser 10] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Het geschil

8. Eisers hebben aangegeven de noodzaak te onderkennen van de ondergrondse vernieuwing waar het project op ziet. Zij stellen die noodzaak dan ook niet ter discussie. Eisers bestrijden echter dat daarvoor (nagenoeg) [1] alle bomen in het projectgebied moeten worden gekapt.
9. Verweerder blijft bij de bestreden besluiten.

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank stelt voorop dat het in deze zaken uitsluitend gaat om de vraag of verweerder in de bestreden besluiten heeft kunnen komen tot verlening van de omgevingsvergunningen voor de kap van de (23 plus 41 is) in totaal 64 vergunningplichtige bomen waar de aanvragen op zien. De rechtbank begrijpt op zichzelf het standpunt van eisers dat ook de te kappen vergunningvrije bomen van belang zijn voor het groene karakter van het straatbeeld en een bijdrage leveren aan een aangename woonomgeving. De bestreden besluiten gaan echter niet over de kap van vergunningvrije bomen. Voor de kap van dergelijke bomen is immers geen omgevingsvergunning nodig. De bestreden besluiten gaan ook niet over de vraag of bepaalde bomen mogelijk ten onrechte zijn aangemerkt als vergunningvrij. Die vraag kan alleen in het kader van een handhavingstraject aan de orde komen. Daardoor vallen de beroepsgronden van eisers die zien op de kap van vergunningvrije bomen of op het (mogelijk) ten onrechte niet aanmerken van bepaalde bomen als vergunningplichtige bomen, buiten de omvang van dit geding. Dat betekent dat die beroepsgronden dus niet in het kader van deze zaken door de rechtbank kunnen worden behandeld.
11. Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van het volgende toetsingskader.
Toetsingskader
12. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden bomen te (doen) vellen zonder een omgevingsvergunning, voor zover dit is bepaald in een provinciale of gemeentelijke verordening.
13. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening [plaats] 2013 (de Bomenverordening) is het verboden om zonder vergunning van verweerder bomen te (doen) vellen. Het toepasselijk toetsingskader voor het verlenen van een dergelijke vergunning is vervat in artikel 4, tweede lid, van de Bomenverordening. Daaruit volgt dat moet worden getoetst in welke mate de bomen de volgende waarden vertegenwoordigen:
  • Natuurwaarden;
  • Milieuwaarden;
  • Landschappelijke waarden;
  • Cultuurhistorische waarden;
  • Waarden van stads- en dorpsschoon;
  • Waarden voor recreatie en leefbaarheid.
De vergunning wordt geweigerd indien de belangen van verlening van de vergunning niet opwegen tegen de belangen van behoud van de betrokken bomen op basis van één of meer van deze waarden.
14. De rechtbank kan de door verweerder in dat verband gemaakte belangenafwegingen slechts terughoudend toetsen. Ter toetsing ligt dus voor of verweerder in redelijkheid tot de gemaakte belangenafwegingen heeft kunnen komen.
Wat vinden eisers?
15. Volgens eisers hadden de door verweerder te maken belangenafwegingen moeten leiden tot de conclusie dat het belang van het behoud van de bomen zwaarder weegt dan het belang van verwijdering van de bomen. Daartoe voeren zij aan dat het belang van het behoud van de te kappen bomen is onderschat en niet kan worden hersteld door de herplant van bomen waar de bestreden besluiten in voorzien. Ook stellen eisers dat er een alternatieve ondergrondse inrichting mogelijk is, waarmee een groot deel van de bomen behouden kan worden. Het gaat daarbij om het in de Boom Effect Analyse (BEA) van 14 september 2018 beschreven inrichtingsmodel 3, waarbij de ondergrondse kabels en leidingen een plek krijgen onder de rijbaan. Inrichtingsmodel 3 is volgens eisers door vergunninghouder ten onrechte terzijde geschoven ten gunste van inrichtingsmodel 1. Bij inrichtingsmodel 1 wordt een groot deel van de bestaande bomen gekapt en worden slechts aan één kant van de straat nieuwe bomen herplant. Gelet daarop is het belang van verwijdering volgens eisers overschat.
Het belang bij behoud van de bomen
15.1.
Voor wat betreft het belang bij behoud van de bomen heeft verweerder zich gebaseerd op het advies van de gemeentelijke bomendeskundige. De bomendeskundige heeft in zijn advies geconcludeerd dat de waarde van stads- en dorpsschoon van de bomen hoog is, dat de natuurwaarde, de milieuwaarde en de waarde voor recreatie en leefbaarheid van de bomen gemiddeld is en dat landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden hier niet van toepassing zijn. Voor elk van die waarden heeft de bomendeskundige toegelicht hoe hij daartoe is gekomen. Vervolgens heeft de bomendeskundige geconcludeerd dat door bomen te herplanten de hierboven genoemde waarden van de bomen voor de toekomst kunnen worden hersteld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder doorslaggevende betekenis mocht toekennen aan dit advies. De rechtbank ziet in wat eisers aanvoeren geen aanleiding om aan de deskundigheid van de bomendeskundige of de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies te twijfelen. Daarbij betrekt de rechtbank dat van de zijde van eisers geen tegenadvies is overgelegd van een ter zake deskundige.
15.2.
Anders dan eisers aanvoeren, oordeelt de rechtbank dat het niet onbegrijpelijk is dat de bomendeskundige adviseert dat met de herplant de waarden van de te vellen vergunningplichtige bomen kunnen worden hersteld. Er worden immers meer bomen herplant (te weten: 49 plus 30 is in totaal 79) dan dat er vergunningplichtige bomen worden gekapt (te weten: 23 plus 41 is in totaal 64). Ook is niet gebleken dat de te herplanten bomen (ook volgroeid) kleiner zouden zijn dan de te kappen vergunningplichtige bomen. Uit de tabellen die zijn opgenomen op bladzijdes 9 en 10 van het beroepsschrift van eisers lijkt juist te volgen dat de grootte van de te herplanten bomen vergelijkbaar is met de te kappen vergunningplichtige bomen. Volgens die tabellen hebben alleen de zeven esdoorns in het projectgebied een aanmerkelijk grotere boomhoogte (tot 20 meter) dan de te herplanten bomen (tussen de 8 en 15 meter), maar die esdoorns worden nu juist niet gekapt.
Het belang bij verlening van de vergunning
16. De rechtbank is van oordeel dat uit het definitiedocument [straat 1] van 15 oktober 2020 (dat aan de aanvragen ten grondslag ligt) blijkt dat de herinrichting van het projectgebied noodzakelijk is, in verband met velerlei problemen met de ondergrondse infrastructuur. Dit wordt, zoals gezegd, ook niet door eisers betwist. Bij de vraag welke bomen daarvoor moeten worden gekapt, is doorslaggevend voor welk inrichtingsmodel wordt gekozen. Bij inrichtingsmodel 3 (het voorkeursmodel van eisers) zouden minder bomen hoeven te verdwijnen en zouden er bomen aan beide zijden van de straat kunnen worden herplant. Vergunninghouder heeft echter gekozen voor inrichtingsmodel 1. Anders dan eisers veronderstellen, heeft vergunninghouder serieus onderzoek gedaan naar alternatieve inrichtingsmodellen, waaronder inrichtingsmodel 3. In dat kader zijn ook de conclusies uit de BEA van 14 september 2018 meegewogen. Vergunninghouder heeft er echter op gewezen dat – vanwege de benodigde ondergrondse groeiruimte voor bomen en de geringe breedte van de straten – kabels en leidingen verticaal onder de rijbaan zouden moeten worden gestapeld en dat dit voor nutsbedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 2] onacceptabel was. Dit omdat stapeling onderhoud bemoeilijkt en mogelijk tot veiligheidsproblemen kan leiden. Vergunninghouder heeft er ook op gewezen dat het niet mogelijk is om de huidige asbestcementleiding te verwijderen zonder schade aan de wortels van de bomen aan die kant van de straat, terwijl zij wel tot verwijdering van die asbestcement leiding gehouden is. Ook om die reden zouden volgens vergunninghouder een groot aantal van de huidige bomen hoe dan ook niet kunnen worden behouden.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft vergunninghouder met het voorgaande voldoende onderbouwd dat en waarom inrichtingsmodel 3 volgens haar niet haalbaar was. Verweerder mocht dan ook voor het belang bij verwijdering van de bomen uitgaan van het door vergunninghouder gekozen inrichtingsmodel 1.
De afweging van de belangen
18. In het licht van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de af te wegen belangen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank het belang van verwijdering van de bomen in redelijkheid zwaarder mogen laten wegen dan het belang van het behoud van de bomen.
18.1.
Verder kan ook het argument dat het ecologisch rapport van 14 december 2020 is gepubliceerd ná goedkeuring van het herinrichtingsplan [straat 1] , eisers niet baten. In het kader van deze procedure is namelijk relevant of het ecologisch rapport beschikbaar was vóór de beoordeling van de aanvragen, en dat was hier het geval. Het ecologisch rapport van 14 december 2020 was immers als bijlage gevoegd bij de eerste aanvraag (van 8 januari 2021), en dat rapport is ook expliciet meegenomen in het advies van de bomendeskundige en het daarop gebaseerde besluit. Voorts heeft verweerder ook voldoende toegelicht dat in het ecologisch rapport geen analyse van de bijen in de wijk hoefde te worden opgenomen, nu bijen niet onder het beschermingsregime vallen van artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming.
18.2.
Eisers vinden de belangenafwegingen daarnaast onzorgvuldig omdat tijdens het participatietraject geen verslaglegging heeft plaatsgevonden. Zoals verweerder echter terecht heeft opgemerkt, is het volgen van een participatietraject geen vereiste voor toekenning van de kapvergunningen waar het hier over gaat. Alleen al om die reden kunnen eventuele gebreken in het participatietraject dus niet aan vergunningverlening in de weg staan. Bovendien maakt het enkele feit dat geen verslaglegging zou hebben plaatsgevonden nog niet dat het participatietraject niet deugdelijk was.
18.3.
Eisers wijzen er tot slot nog op dat in meerdere documenten straatnamen verkeerd worden gespeld en dat er op enig moment onduidelijkheid was over het aantal te kappen bomen en het aantal te herplanten bomen. De rechtbank merkt daarover op dat deze slordigheden en onduidelijkheden de belangenafwegingen niet onzorgvuldig maken. Het staat in deze beroepszaken immers niet ter discussie dat voor partijen voldoende duidelijk is om welke straten en om welk aantal vergunningplichtige bomen het in de bestreden besluiten gaat.
Conclusie en gevolgen
19. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Verweerder heeft in redelijkheid de omgevingsvergunningen kunnen verlenen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, voorzitter, en mr. R.C. Stijnen en mr. S.C.A. van Kuijeren, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Met uitzondering van zeven esdoorns en één plataan.