ECLI:NL:RBMNE:2022:2228

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
16/521118/FO RK 21-438
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en zorgregeling in familierechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 9 juni 2022, is een tussenbeschikking gegeven met betrekking tot de zorgregeling en de partneralimentatie tussen de vader en de moeder van twee kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de oudste dochter inmiddels achttien jaar is, waardoor er geen beslissing meer nodig is over haar zorgregeling. Voor de jongste dochter, [A (voornaam)], is de beslissing over de zorgregeling uitgesteld om de hulpverlening bij [instelling] de kans te geven om effect te sorteren. De rechtbank benadrukt het belang van maandelijkse informatie-uitwisseling tussen de ouders over [A (voornaam)], ondanks de bezwaren van de moeder.

Daarnaast heeft de rechtbank de partneralimentatie van de vader aan de moeder met ingang van 1 mei 2021 op nihil gesteld. Dit besluit is genomen omdat de moeder inmiddels een hoger inkomen heeft dan haar huwelijksgerelateerde behoefte. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de wijziging vastgesteld op 1 mei 2021, omdat de vader op 28 april 2021 het verzoek tot nihilstelling heeft ingediend. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de vader nog wel alimentatie moet betalen voor de periode tussen 1 januari 2021 en 1 mei 2021. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen en met het oog op de toekomstige omgang tussen hen en hun vader.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/521118/FO RK 21-438
zorgregeling, informatieregeling, wijziging partneralimentatie
Beschikking van 9 juni 2022
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende in [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. C.J.P. Liefting,
tegen
[de moeder] ,
wonende in [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. S.M. van de Weijer.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 27 oktober 2021 een beschikking gegeven in deze zaak.
1.2.
De rechtbank heeft daarna van de volgende stukken kennisgenomen:
- de brief van 30 januari 2022 van de advocaat van de vader;
- de brief van 2 maart 2022 van de advocaat van de moeder;
- het e-mailbericht van 4 maart 2022 met bijlage van de advocaat van de vader;
- het e-mailbericht van 9 maart 2022 van de advocaat van de vader;
- het e-mailbericht van 9 maart 2022 van de advocaat van de moeder met bijlagen;
- de brief van 11 mei 2022 van [A (voornaam)] .
1.3.
De zaak is opnieuw op zitting behandeld op 12 mei 2022, in aanwezigheid van partijen en hun advocaten en de heer [B] , namens de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland, locatie [locatie] (hierna: de Raad).

2.Waar gaat het over?

2.1.
Hiervoor verwijst de rechtbank naar de op 27 oktober 2021 gegeven beschikking.

3.De beoordeling

Zorgregeling en informatieregeling
3.1.
De rechter stelt voorop dat de oudste dochter van partijen, [C (voornaam)] , inmiddels achttien jaar is geworden en dat er voor haar dus geen beslissing meer hoeft te worden genomen over de zorgregeling en de informatieregeling met betrekking tot haar vader.
Voor [A (voornaam)] zal de rechter de beslissing over de zorgregeling nog drie maanden uitstellen. Uit de stukken en op de zitting is gebleken dat er veel is misgegaan bij de in te zetten hulpverlening voor [A (voornaam)] en de ouders. Volgens de moeder is voor [A (voornaam)] onlangs een traject bij [instelling] gestart en kan er voor de rest van het gezin op hele korte termijn een start van het traject verwacht worden. De moeder heeft vertrouwen in het traject, de vader niet. Hij wil dat er ‘gewoon’ snel weer contact tussen hem en [A (voornaam)] komt. De rechter vindt het nodig is om het traject bij [instelling] een kans te geven. Er moet gekeken worden wat er voor [A (voornaam)] , gelet op haar leeftijd, nodig is om haar weg naar haar vader terug te vinden. De rechter zal de voorlopige zorgregeling uit de eerdere beschikking nu niet wijzigen, omdat het uitgangspunt is dat [A (voornaam)] op termijn wel weer omgang met haar vader zal hebben. Het zou dan ook een verkeerd signaal zijn om te bepalen dat er geen omgang is tussen [A (voornaam)] en de vader. Juist vanwege dat belang is de aanhoudingstermijn ook betrekkelijk kort. De rechter gaat ervan uit dat bij [instelling] aan de orde komt op welke manier toegewerkt kan worden naar die omgang, en dat er nu door geen van beide ouders druk wordt uitgeoefend op [A (voornaam)] om (niet) naar haar vader te gaan. Hoewel iedereen het over het belang daarvan eens is, werkt dat contraproductief voor het ingezette traject.
De rechter vindt het belangrijk dat de vader in de tussentijd wel maandelijks door de moeder geïnformeerd wordt over hoe het met [A (voornaam)] gaat. Het is in het belang van [A (voornaam)] , en ook voor de kans van slagen van het traject bij [instelling] , dat de vader aangesloten blijft bij [A (voornaam)] en dat hij weet wat er speelt in haar leven. De rechter begrijpt dat dit voor de moeder lastig is, omdat [A (voornaam)] niet wil dat er informatie met de vader wordt gedeeld. De rechtbank zal daarom aan [A (voornaam)] een brief schrijven om haar uit te leggen wat maakt dat de rechter dat toch in haar belang vindt. De moeder heeft, hoewel zij veel weerstand daarbij voelt, toegezegd informatie te zullen delen met de vader als de rechter beslist dat dat moet. Gelet daarop ziet de rechter geen aanleiding om de moeder, zoals de vader vraagt, hierbij een dwangsom op te leggen.
In de brief aan [A (voornaam)] heeft de rechter het volgende opgenomen:
“Een paar weken geleden is er weer een zitting geweest met jouw ouders. Ik heb begrepen dat jij al langere tijd helemaal niet meer naar je vader gaat. De dingen die er zijn gebeurd maakten het voor jou te moeilijk om te gaan, vertelde je moeder. Ik heb ook begrepen dat de hulpverlening die er zou komen eerst helemaal niet van de grond is gekomen. Dat vond ik echt heel vervelend om te horen. Gelukkig is de hulpverlening bij [instelling] voor jou nu wel gestart. Jouw ouders hebben gezegd dat zij ook hulp van [instelling] zullen krijgen.
Ik ben wel geschrokken van het feit dat je vader en jij elkaar al zo lang niet zien. Begrijp me goed: dat is geen verwijt aan jou. Alleen was je tijdens ons gesprek een tijd geleden wel duidelijk dat je hem graag wilde blijven zien. Hoe langer dat contact er niet is, hoe lastiger het is om het weer op te pakken. En geen contact met één ouder is in de meeste gevallen niet goed voor een kind. Ik vind het dus belangrijk dat er de komende maanden heel goed wordt gekeken wat jij nodig hebt, om jouw weg naar je vader terug te vinden. Daar gaat de hulpverlening naar kijken. Omdat die nu eindelijk loopt, vind ik het belangrijk om die nu toch nog even af te wachten en te kijken wat dat jou en je ouders brengt. Ik neem nu dus weer geen definitieve beslissing over de omgang tussen jou en je vader.
In de tussentijd vind ik het wel belangrijk dat jouw vader weet hoe het met je gaat, op school maar ook daar buiten. Je moeder heeft verteld dat jij echt niet wil dat je vader van haar informatie krijgt. Toch is mijn beslissing dat je vader die wel van je moeder moet krijgen, eens per maand. De reden is dat ik het belangrijk vind dat als jij weer ruimte hebt om contact te hebben met je vader, je vader een beetje weet wat er speelt in je leven en waar je mee bezig bent. Ik denk dat dat het makkelijker maakt om het contactherstel een beetje soepel te laten lopen. Ik vind het dus in jouw belang dat je vader die informatie krijgt, ook al wil je dat liever niet.
Met jouw ouders heb ik afgesproken dat ik begin september hoor hoe het gaat met hen, met jou en met de hulpverlening. Dan gaan we kijken hoe we verder gaan. Mocht er dan weer een zitting komen dan krijg je weer een uitnodiging om te komen praten.”
Partneralimentatie
3.2.
De rechtbank zal beslissen dat de partneralimentatie op nihil wordt gesteld met ingang van 1 mei 2021. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
Wijziging van omstandigheden
De rechter kan de partneralimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] Hier zijn de omstandigheden gewijzigd, want de moeder heeft nu een hoger inkomen dan ten tijde van het sluiten van het echtscheidingsconvenant.
De ingangsdatum
Voordat de rechter opnieuw kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechter eerst beslissen vanaf welk moment de gewijzigde partneralimentatie gaat gelden. De rechtbank vindt dat dit vanaf 1 mei 2021 moet zijn. De vader heeft op 28 april 2021 het verzoek tot nihilstelling van de partneralimentatie bij de rechtbank ingediend, zodat de rechter er van uit gaat dat de moeder met ingang van de daaropvolgende maand met een eventuele wijziging in de partneralimentatie rekening had kunnen houden. De man is op 1 januari 2021 gestopt met betalen. Een terugbetalingsverplichting is dan ook niet aan de orde. Volledigheidshalve merkt de rechter op dat de man de partneralimentatie voor de periode tussen 1 januari 2021 en 1 mei 2021 dus nog aan de vrouw dient te betalen.
De huwelijksgerelateerde behoefte
Tussen partijen is niet in geschil dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de moeder
in 2017 is vastgesteld op € 2.349,00 per maand. Gecorrigeerd voor inflatie (geïndexeerd) is dat in 2021 € 2.567,00 netto per maand.
De behoeftigheid
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de moeder redelijkerwijs in staat is om zelf het bedrag van € 2.567,00 netto per maand te verdienen. Als de moeder daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’. Alleen dan kan er sprake zijn van partneralimentatie.
De moeder heeft op dit moment een inkomen van € 42.621,00 bruto per jaar. Dat blijkt uit de door haar overgelegde jaaropgave van haar werkgever over 2021.
Het netto-inkomen van de moeder bedraagt vervolgens € 2.679,00 per maand, wat meer is dan haar huwelijksgerelateerde behoefte. Anders gezegd, de moeder heeft geen bijdrage van de vader nodig om in haar kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien. De rechtbank zal de door de vader te betalen partneralimentatie daarom met ingang van 1 mei 2021 op nihil stellen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen partneralimentatie, zoals die was vastgelegd in het convenant van 13 februari 2017 en de beschikking van 9 maart 2017 van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, en stelt deze partneralimentatie met ingang van 1 mei 2021 op nihil;
4.2.
stelt een informatieregeling vast waarbij de moeder één keer per maand een e-mail stuurt naar de vader met informatie over in ieder geval:
- de (psychische) gezondheid van [A (voornaam)] ,
- hoe het met haar gaat op school, anders dan uit Magister volgt;
- haar sport en hobby’s;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
houdt de beslissing over de zorgregeling en de door de moeder verzochte informatieverplichting van de zijde van de vader
PRO FORMA aan tot 6 september 2022, in afwachting van de uitkomst van de hulpverlening bij [instelling] , met het verzoek aan de advocaten om tijdig voor die datum te laten weten:
  • of meer uitstel nodig is en zo ja, voor hoe lang;
  • of een nieuwe zitting nodig is en zo ja op welke datum zij en partijen verhinderd zijn voor een zitting;
  • of de rechter een beslissing kan nemen zonder nieuwe zitting.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. T. Dopheide, in samenwerking met mr. M.A. van den Breemer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek