ECLI:NL:RBMNE:2022:2227

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
9592429 UE VERZ 21-357
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verhoging van de beslagvrije voet op basis van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S. Tromp, heeft verzocht om de toepassing van de hardheidsclausule van artikel 475fa van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) om zijn beslagvrije voet te verhogen. Dit verzoek volgde op een eerder door de besloten vennootschap [verweerster] B.V. gelegd executoriaal beslag op de WIA-uitkering van de verzoeker, gebaseerd op een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verzoeker stelde dat zijn beslagvrije voet niet voldoende rekening hield met zijn maandelijkse lasten, waaronder huur en andere noodzakelijke kosten, en dat hij in een co-ouderschapssituatie verkeerde met zijn ex-partner voor hun twee minderjarige kinderen.

De verwerende partij, [verweerster] B.V., vertegenwoordigd door mr. L. Veldkamp, heeft het verzoek betwist en aangevoerd dat de verzoeker een aanzienlijk bedrag aan haar verschuldigd is, voortvloeiend uit een eerdere fraudezaak. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder het bestaansminimum komt door de huidige beslagvrije voet, mede gezien de financiële middelen die hij mogelijk heeft, en heeft geoordeeld dat het verzoek om verhoging van de beslagvrije voet moet worden afgewezen. De kantonrechter heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9592429 UE VERZ 21-357 rch/1466
Beschikking van 18 mei 2022
in de verzoekschriftprocedure van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. S. Tromp,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. L. Veldkamp.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoeker] ;
- de aanvullende stukken van [verzoeker] ;
- het verweerschrift van [verweerster] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 mei 2022. Ter zitting zijn verschenen [verzoeker] , zijn gemachtigde mevrouw mr. S. Tromp, de heer [A] , directeur van [verweerster] en zijn gemachtigde mevrouw mr. L. Veldkamp, vergezeld door de heer mr. [B] . De griffier heeft aantekening gehouden van het verhandelde ter zitting.
1.3.
Vervolgens is bepaald dat uitspraak wordt gedaan.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[verweerster] heeft op 21 oktober 2021 executoriaal beslag laten leggen op de WIA-uitkering die [verzoeker] ontvangt van uitkeringsinstantie UWV. Dat beslag berustte op een vonnis van 30 juni 2021 van de rechtbank Noord-Holland (302749 HA ZA 20-300). De beslagvrije voet is bepaald op € 1.783,00 per maand. Per 18 november 2021 is de beslagvrije voet aangepast naar € 1.681,00 per maand.
2.2.
[verzoeker] heeft contact gezocht met de deurwaarder en heeft gevraagd om de beslagvrije voet te verhogen. Dit is geweigerd door de deurwaarder.
2.3.
[verzoeker] heeft daarom dit verzoek ingediend.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om de hardheidsclausule van artikel 475fa van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) toe te passen en zijn beslagvrije voet te verhogen tot € 2.152,00 per maand, gedurende een door de kantonrechter te bepalen termijn. Dat bedrag komt volgens hem overeen met de maandelijkse lasten die hij heeft. Hij beroept zich daarbij op de volgende omstandigheden:
- bij het berekenen van zijn beslagvrije voet is ten onrechte geen rekening gehouden met zijn huur van € 1.327,00 per maand en zijn overige noodzakelijke vaste lasten;
- hij heeft met zijn ex-partner het co-ouderschap van hun twee minderjarige kinderen, die de helft van de week bij hem wonen en de andere helft van de week bij zijn ex-partner; om dat zo goed mogelijk te laten verlopen heeft hij een appartement ondergehuurd van zijn broer, in de omgeving van zijn ex-partner;
- hij komt niet in aanmerking voor een huurwoning in de sociale-huurcategorie en goedkopere woningen dan zijn huidige woning zijn niet te krijgen.
3.2.
[verweerster] vindt dat het verzoek moet worden afgewezen. Zij wijst erop dat [verzoeker] op grond van het rechtbankvonnis € 992.087,58 aan haar moet betalen, omdat hij (samen met een ander) [verweerster] door middel van valse en/of vervalste facturen heeft bewogen dat bedrag te betalen. Dat gebeurde in het kader van een (beoogde) samenwerking tussen partijen. [verzoeker] deed alsof derden, met wie partijen wilden contracteren, voorschotnota’s hadden gestuurd, maar die nota’s waren vals. [verweerster] zegt dat [verzoeker] de opbrengst van deze fraude ergens verborgen houdt en dat hij daar geen informatie over wil geven. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat hij verborgen tegoeden heeft. Ook bestrijdt [verweerster] dat [verzoeker] zoveel kosten heeft als hij stelt. Om al deze redenen vindt [verweerster] dat er geen grond is om artikel 475fa Rv toe te passen.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 475fa Rv luidt:
“Indien de toepassing van de artikelen 475da tot en met 475e leidt tot een kennelijk onevenredige hardheid als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet, kan de kantonrechter op verzoek van de geëxecuteerde de beslagvrije voet voor een door hem te bepalen termijn verhogen.”
4.2.
In de memorie van toelichting staat over de hardheidsclausule het volgende:
“De schuldenaar kan een beroep doen op een hardheidsclausule indien onverkorte toepassing van de regelgeving tot een kennelijk onevenredige hardheid leidt als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet. Gedacht kan worden aan uitzonderlijke noodzakelijke extra kosten, welke de schuldenaar niet op andere wijze vergoed kan krijgen. Het beroep op de hardheidsclausule zal vanuit deze optiek beperkt zijn tot zeer uitzonderlijke, individuele situaties. Een hardheidsclausule is niet bedoeld als standaardcompensatie voor groepen mensen die niet uitkomen met de voor hen geldende beslagvrije voet.”
Verder staat in de memorie van toelichting, bij de artikelsgewijze toelichting:
“In dit nieuwe artikel is een hardheidsclausule opgenomen. Nu de nieuwe systematiek grofmaziger is dan de oude systematiek, kan de op basis van artikel 475da en 475db vastgestelde beslagvrije voet van dien aard zijn dat een schuldenaar die te maken heeft met uitzonderlijk hoge noodzakelijke en niet (deels) via andere wegen te verlagen kosten onder het bestaansminimum komt. In dat geval getuigt het onverkort vasthouden aan de beslagvrije voet van een kennelijk onevenredige hardheid en kan de rechter besluiten de beslagvrije voet te verhogen (…).”
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het voor een beroep op de hardheidsclausule moet gaan om uitzonderlijke en noodzakelijke niet (deels) via andere wegen te verlagen extra kosten waarmee de schuldenaar te maken heeft, die de schuldenaar niet op andere wijze vergoed kan krijgen, waardoor de schuldenaar onder het bestaansminimum komt. Het is aan de verzoeker (de schuldenaar) om te stellen en aannemelijk te maken dat zich een geval voordoet waarin de hardheidsclausule tot een hogere beslagvrije voet moet leiden.
4.4.
Behalve om de kosten die een verzoeker zegt te hebben, gaat het hier ook om de financiële middelen die de verzoeker al of niet heeft om die kosten te kunnen dragen. In het vonnis van de rechtbank Noord-Holland staat dat [verzoeker] samen met een ander [verweerster] voor € 992.087,58 heeft benadeeld. Tegen dat vonnis is geen hoger beroep ingesteld, zodat het vast staat. Daarom moet ook in deze procedure van de inhoud van dat vonnis worden uitgegaan. Dat [verzoeker] het niet met het vonnis eens is, maakt dat niet anders. [verweerster] heeft gesteld dat die € 992.087,58 aan [verzoeker] en zijn compagnon is toegekomen en dat hij (een deel van) dat bedrag ergens verborgen houdt, omdat hij geen antwoord geeft op de vraag waar de € 992.087,58 is gebleven. De kantonrechter heeft [verzoeker] daar ook naar gevraagd en daar ook geen antwoord op gekregen. [verzoeker] heeft namelijk volstaan met het antwoord dat hij het niet met het vonnis eens is en dat er geen fraude is gepleegd met valse facturen. Maar dat helpt hem dus niet, omdat het vonnis nu eenmaal vast staat. Om die reden moet er rekening mee worden gehouden dat [verweerster] gelijk heeft als zij zegt dat [verzoeker] ergens verborgen tegoeden heeft. En dus kan niet worden vastgesteld dat - als al sprake is van € 2.152,00 aan noodzakelijke maandelijkse vaste lasten - [verzoeker] die door het beslag niet kan dragen. Daarom is niet voldaan aan de voorwaarden die een beroep op artikel 475fa Rv rechtvaardigen.
4.5.
Het verzoek zal op grond van het voorgaande worden afgewezen. De overige stellingen behoeven geen bespreking meer omdat die niet tot een ander oordeel zullen leiden.
4.6.
[verzoeker] heeft voorts verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van deze procedure de beslagvrije voet met te verhogen naar € 2.152,00 per maand. Aangezien heden einduitspraak wordt gedaan, heeft [verzoeker] geen belang meer bij de bedoelde voorziening. Deze wordt daarom afgewezen.
4.7.
Nu [verzoeker] in het ongelijk zal worden gesteld, moet hij in beginsel worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Gelet op de aard van het verzoek van [verzoeker] , ziet de kantonrechter echter aanleiding om de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.A. Steenbergen, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.