Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift van [verzoeker] ;
- de aanvullende stukken van [verzoeker] ;
- het verweerschrift van [verweerster] .
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S. Tromp, heeft verzocht om de toepassing van de hardheidsclausule van artikel 475fa van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) om zijn beslagvrije voet te verhogen. Dit verzoek volgde op een eerder door de besloten vennootschap [verweerster] B.V. gelegd executoriaal beslag op de WIA-uitkering van de verzoeker, gebaseerd op een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verzoeker stelde dat zijn beslagvrije voet niet voldoende rekening hield met zijn maandelijkse lasten, waaronder huur en andere noodzakelijke kosten, en dat hij in een co-ouderschapssituatie verkeerde met zijn ex-partner voor hun twee minderjarige kinderen.
De verwerende partij, [verweerster] B.V., vertegenwoordigd door mr. L. Veldkamp, heeft het verzoek betwist en aangevoerd dat de verzoeker een aanzienlijk bedrag aan haar verschuldigd is, voortvloeiend uit een eerdere fraudezaak. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder het bestaansminimum komt door de huidige beslagvrije voet, mede gezien de financiële middelen die hij mogelijk heeft, en heeft geoordeeld dat het verzoek om verhoging van de beslagvrije voet moet worden afgewezen. De kantonrechter heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.