ECLI:NL:RBMNE:2022:2207

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
539014 / HA RK 22-106
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 7 juni 2022 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Rechtbank Midden-Nederland het wrakingsverzoek van verzoekers ongegrond verklaard. Het verzoek was gericht tegen mr. D.C.P.M. Straver, de behandelend rechter in een civiele procedure. Verzoekers voerden aan dat de rechter partijdig was, omdat zij hen de mogelijkheid ontnam om een deugdelijk verweer te voeren en de wederpartij, Stichting Portaal, uitvoerig aan het woord liet. Daarnaast werd gesteld dat de rechter zich denigrerend had uitgelaten over de rol van de gemachtigde van verzoekers.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekers zorgvuldig beoordeeld. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat er geen sprake was van partijdigheid en dat zij zich had laten meeslepen in de woordenwisseling met de gemachtigde van verzoekers. De wrakingskamer concludeerde dat uit het feit dat de rechter uitleg gaf over het toetsingskader voor de proceskosten niet kon worden afgeleid dat zij partijdig was. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat er geen gronden waren voor de veronderstelling dat de rechter niet onpartijdig was.

De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat het verzoek tot wraking ongegrond is verklaard en dat de procedure met zaaknummer 9851352 UV EXPL 22-98 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 539014 / HA RK 22-106
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 7 juni 2022
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen verzoekers),
advocaat mr. S. Lamsallak te Oss,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de zitting gehouden op 13 mei 2022 waarin het wrakingsverzoek is gedaan;
  • de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van mr. D.C.P.M. Straver van 23 mei 2022; en
  • de schriftelijke toelichting van verzoekers van 23 mei 2022, ontvangen op 24 mei 2022.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 24 mei 2022 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Verzoekers zijn op de mondelinge behandeling verschenen en bijgestaan door mr. S. Lamsallak. Tevens is mr. D.C.P.M. Straver verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. D.C.P.M. Straver als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met zaaknummer 9851352 UV EXPL 22-98.
2.2.
Verzoekers hebben het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. Er is sprake van subjectieve partijdigheid van de rechter. De rechter heeft verzoekers de mogelijkheid ontnomen om ter zitting een deugdelijk verweer te voeren, terwijl de wederpartij (Stichting Portaal) wel uitvoerig aan het woord is geweest. Verder heeft de rechter de gemachtigde van verzoekers het persoonlijk kwalijk genomen dat er geen schikking over de proceskosten tot stand was gekomen. De rechter sprak de gemachtigde van verzoekers aan op haar taak van advocaat en praatte daarbij op een denigrerende en belerende toon. Ook is er volgens verzoekers sprake van objectieve partijdigheid.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat zij zich weliswaar heeft laten meeslepen in de houding van de gemachtigde van verzoekers en met haar een woordenwisseling heeft gehad, maar dat er geen sprake is van partijdigheid. De rechter merkt op dat het verzoek om wraking niet door verzoekers is gedaan, maar alleen door hun gemachtigde. Dit zou reden moeten zijn de wraking ongegrond te verklaren. Verder stelt de rechter dat uit haar houding ter zitting niet kan worden afgeleid dat zij niet objectief naar de zaak heeft gekeken. Ook kan niet gezegd worden dat de rechter partijdig was, omdat zij de verklaring van de zijde van de Stichting Portaal (mevrouw [A] ) net zo serieus nam als die van verzoekers. De rechter stelt verder dat zij alleen op verzoek van partijen hardop meedacht over het sluitstuk (de proceskosten) van de door hen zelf gesloten vaststellingsovereenkomst.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek gaat de wrakingskamer uit van de juistheid van hetgeen is opgenomen in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 mei 2022. Uit dit proces-verbaal volgt dat de rechter het onderzoek ter zitting heeft geschorst om partijen de mogelijkheid te geven met elkaar te spreken over een minnelijke regeling. Na deze schorsing hebben partijen de rechter medegedeeld op een groot aantal punten overeenstemming te hebben bereikt. Het enige punt waarover nog geen overeenstemming was bereikt was de verdeling van de proceskosten. Daargelaten het antwoord op de vraag of voor deze schorsing ter zitting door de rechter in voldoende mate hoor en wederhoor is toegepast, overweegt de wrakingskamer dat dit niet meer relevant is nu er tussen partijen een schikking is bereikt. Ter zitting van de wrakingskamer is gebleken dat deze schikking ook is nagekomen. Naast deze schikking waren alleen de proceskosten nog een punt van geschil tussen partijen. Uit het proces-verbaal volgt dat de rechter na een tweede schorsing heeft uitgelegd wat het toetsingskader is voor een beslissing over de proceskosten, dat de gemachtigde van verzoekers de rechter vervolgens heeft gevraagd waarom alleen zij hierbij werd aangekeken en niet de gemachtigde van de wederpartij en dat de rechter daarop heeft geantwoord dat zij zich richt tot de gemachtigde van verzoekers omdat zij haar wil uitleggen hoe het zit. In haar schriftelijke reactie geeft de rechter aan dat zij de indruk had dat de gemachtigde van verzoekers niet scherp had dat bij de redelijke afweging van de belangen met betrekking tot de proceskosten niet alleen de belangen van verzoekers, maar ook die van haar wederpartij betrokken zouden worden. Om dit aan de gemachtigde van verzoekers te verduidelijken, heeft zij zich op dit punt alleen tot de gemachtigde van verzoekers gericht. De wrakingskamer is van oordeel dat uit het feit dat de rechter specifiek aan de gemachtigde van verzoekers het toetsingskader van de redelijke afweging van de belangen ten aanzien van de proceskosten heeft uitgelegd niet kan worden afgeleid dat de rechter partijdig was en vooringenomen was.
Het moge zo zijn dat tussen de rechter en de gemachtigde van verzoekers een woordenwisseling heeft plaatsgevonden die door beiden als onaangenaam is ervaren, maar ook dit biedt geen aanknopingspunten voor het aannemen van partijdigheid van de rechter. De overige inhoud van het proces-verbaal biedt hiertoe evenmin aanleiding. De wrakingskamer is verder ook niet gebleken van gronden waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van objectieve partijdigheid.
3.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, de rechter , andere betrokken partijen, de betrokken teamvoorzitter van het team bij Civiel recht, waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 9851352 UV EXPL 22-98 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. D.J. van Maanen en mr. M.M. Janssen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door L.S. Lodder, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.