ECLI:NL:RBMNE:2022:2196

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
C/16/513323 / HA ZA 20-994
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering en de gevolgen van niet-naleving van de preventieclausule bij diefstal

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres] B.V., en ASR Schadeverzekering N.V. De zaak betreft een verzekeringsclaim van [eiseres] voor een diefstal die plaatsvond op 1 mei 2019, waarbij diverse banden en velgensets werden gestolen uit een bedrijfsgebouw dat [eiseres] huurde. [Eiseres] had een inventarisverzekering bij ASR, die dekking bood tegen diefstal.

De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen vastgesteld dat er een preventieclausule was overeengekomen tussen partijen, die vereiste dat de centrale toegangsdeur van het bedrijfsgebouw drie minuten inbraakwerend moest zijn. ASR heeft bewijs geleverd dat de toegangsdeur niet voldeed aan deze eis, door middel van rapporten van onderzoeksbureau [onderneming 1] B.V. en [onderneming 2] B.V. De rechtbank concludeerde dat het sluitwerk van de centrale toegangsdeur niet voldeed aan de bouwkundige normen zoals vastgelegd in de NEN 5089.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat [eiseres] niet aan de preventieclausule had voldaan, waardoor het recht op uitkering van de verzekerde verviel. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen en zij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van ASR, die in totaal op € 2.345 werden begroot. De rechtbank verklaarde de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/513323 / HA ZA 20-994
Vonnis van 8 juni 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. A. Koert,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd in Utrecht,
gedaagde,
hierna ook te noemen: ASR,
advocaat: mr. K. Baetsen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van deze rechtbank van 29 december 2021;
- de akte na tussenvonnis van ASR met productie 4;
- de antwoordakte van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Inleiding en samenvatting eerdere (tussen)vonnissen

2.1.
In deze procedure stelt [eiseres] dat zij recht heeft op een verzekeringsuitkering van ASR. Op 1 mei 2019 zijn diverse banden en velgensets gestolen uit een bedrijfsgebouw dat [eiseres] huurde aan de [adres] in [plaatsnaam] (hierna: het Bedrijfsgebouw). Op het moment van de diefstal had [eiseres] een inventarisverzekering bij ASR, op grond waarvan de bedrijfsgoederen in het Bedrijfsgebouw waren verzekerd tegen (onder andere) diefstal.
2.2.
Aan dit vonnis zijn twee tussenvonnissen voorafgegaan. In het (eerste) tussenvonnis van 25 augustus 2021 heeft de rechtbank (onder meer) overwogen dat tussen [eiseres] en ASR een preventieclausule is overeengekomen. Op grond van deze preventieclausule moest voldaan zijn aan de prestatie-eis van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (hierna: het CCV) dat het Bedrijfsgebouw drie minuten inbraakwerend was. De rechtbank heeft vervolgens ASR opgedragen bewijs te leveren van haar stelling dat de centrale toegangsdeur van het Bedrijfsgebouw niet aan deze prestatie-eis voldeed op het moment van de diefstal.
2.3.
Naar aanleiding van deze bewijsopdracht, heeft ASR een (nader) rapport overgelegd van onderzoeksbureau [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ). In het tussenvonnis van 29 december 2021 heeft de rechtbank geconcludeerd dat ASR daarmee heeft bewezen dat de centrale toegangsdeur binnen (ruim) minder dan drie minuten was te openen met behulp van gebruikelijk gereedschap. Op basis van (alleen) die feitelijke conclusie kan de rechtbank echter nog niet oordelen of aan de prestatieeis van het CCV was voldaan. De prestatie-eis van het CCV betreft namelijk een bouwkundig vereiste. Of de centrale toegangsdeur aan de prestatie-eis voldeed, dient volgens het CCV te worden bepaald aan de hand van voorschriften opgenomen in de volgende bouwkundige normen: NEN 5089, BRL 3104, en AE 3104. Gelet hierop, heeft de rechtbank ASR in het tussenvonnis van 29 december 2021 bevolen toe te lichten hoe de bevindingen van [onderneming 1] zich verhouden tot deze bouwkundige normen.
2.4.
ASR heeft die toelichting gegeven aan de hand van een rapport van [onderneming 2] B.V. (hierna: [onderneming 2] ). Volgens ASR blijkt hieruit dat het sluitwerk van de centrale toegangsdeur niet voldeed aan de voorschriften van artikel 3.18 en 5.1.3 uit de NEN 5089. [eiseres] is het daar niet mee eens. Op de standpunten van beide partijen zal de rechtbank hierna nader ingaan.
De centrale toegangsdeur voldeed niet aan de voorschriften van de NEN 5089
2.5.
In het licht van de nadere toelichting van ASR, is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bevindingen van [onderneming 1] kan worden vastgesteld dat het sluitwerk van de centrale toegangsdeur niet voldeed aan de NEN 5089. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe en waarom zij tot dit oordeel is gekomen.
Expertise [onderneming 2]
2.6.
De rechtbank zal eerst stilstaan bij het betoog van [eiseres] dat geen waarde toekomt aan de inhoud van het rapport van [onderneming 2] , omdat [onderneming 2] niet over de juiste expertise beschikt. De rechtbank verwerpt dit betoog. Uit de bedrijfsomschrijving van [onderneming 2] , die [eiseres] zelf aanhaalt in haar akte, volgt dat [onderneming 2] een beveiligingsadviesbureau uitoefent. Gelet hierop, is het aannemelijk dat [onderneming 2] bekend is met de classificatie van hang- en sluitwerk en de eisen die in dit verband worden gesteld. Verdergaande specialistische (technische) kennis vindt de rechtbank in dit geval niet noodzakelijk. Het gaat hier immers niet om een complex bouwkundig vraagstuk.
2.7.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het rapport van [onderneming 2] .
Inhoud rapport [onderneming 2]
2.8.
[onderneming 2] verwijst in haar rapport in de eerste plaats naar hoofdstuk 3 van de NEN 5089, waarin enkele definities zijn opgenomen van begrippen die in de NEN 5089 worden gehanteerd. Volgens [onderneming 2] zijn in dit geval de volgende definities van belang:
"-
Hoofdstuk 3 definities. Pagina 8. De definitie bij 3.2: “Afsluitbaar, eigenschap van een sluitwerk (Slot/sluiting/grendel e.d.) dat alleen kan worden ontgrendeld door gebruik te maken van een sleutel;
- Pagina 10. De definitie 3.18: "Meerpuntsslot, meerpuntssluiting om de deur in vergrendelde positie te houden, en ieder geval vanaf de buitenzijde bedienbaar en afsluitbaar is;"
2.9.
[onderneming 2] meent dat niet is voldaan aan de definitie van artikel 3.18, omdat de nachtschoot van het sluitwerk van de centrale toegangsdeur was verwijderd (zoals vastgesteld door [onderneming 1] in haar eerste rapport van 8 juli 2019). Hierdoor was de centrale toegangsdeur niet langer van buitenaf afsluitbaar.
2.10.
Daarnaast verwijst [onderneming 2] in haar rapport naar hoofdstuk 5 van de NEN 5089, waarin eisen worden gesteld waaraan inbraakwerend hang- en sluitwerk dient te voldoen. Zij wijst in het bijzonder op artikel 5.1.3 van de NEN 5089, de inhoud waarvan in het rapport als volgt wordt geciteerd:
"
Het sluitwerk moet afsluitbaar of beperkt afsluitbaar of indirect afsluitbaar zijn. OPMERKING Dit betekent dat de producten vanaf de aanvalszijde niet eenvoudig met de hand kunnen worden geopend of gemanipuleerd, door bijvoorbeeld gaatjes boren of flipperen."
2.11.
Volgens [onderneming 2] voldeed het sluitwerk van de centrale toegangsdeur niet aan dit voorschrift. Ook hier wijst [onderneming 2] op het ontbreken van de nachtsloot. Vervolgens merkt [onderneming 2] op:
"
Hierdoor wordt niet voldaan aan de eisen die gesteld worden in de NEN 5089 hoofdstuk 5. De eis bij 5.1.3:[volgt (nogmaals) het hiervoor in randnummer 2.8 weergegeven citaat, toevoeging rechtbank]
. [onderneming 1] heeft met haar beproevingsmethoden volgens [onderneming 2] aangetoond dat het product eenvoudig geopend en gemanipuleerd kan worden. De “Flipper” methode is door [onderneming 1] succesvol toegepast. De flipper methode houdt in dat door middel van een pasje of ander voorwerp de verende dagschoot kan worden teruggedrongen."
Inhoudelijke bezwaren [eiseres]
2.12.
[eiseres] heeft meerdere (inhoudelijke) bezwaren aangevoerd tegen het rapport van [onderneming 2] . Zij stelt in de eerste plaats dat uit het rapport van [onderneming 2] niet concreet blijkt aan welke eisen het sluitwerk van de centrale toegangsdeur moest voldoen. Voor zover het gaat om de opmerkingen van [onderneming 2] over artikel 3.18 van de NEN 5089, is de rechtbank dit met [eiseres] eens. Dit artikel bevat kennelijk immers enkel een definitie van een bepaalde term die in de NEN 5089 wordt gehanteerd. Niet is gebleken dat in dit artikel ook een eis wordt gesteld waaraan hang- en sluitwerk dient te voldoen.
2.13.
Ten aanzien van artikel 5.1.3 van de NEN 5089 ligt dit anders. Uit de door [onderneming 2] geciteerde tekst blijkt dat dit artikel een concrete eis bevat waaraan sluitwerk dient te voldoen. [eiseres] heeft verder niet weersproken dat de geciteerde tekst een juiste weergave betreft van het desbetreffende artikel.
2.14.
In de tweede plaats betwist [eiseres] dat [onderneming 1] heeft aangetoond dat het sluitwerk van de centrale toegangsdeur eenvoudig kon worden "geflipperd", zoals [onderneming 2] in het rapport stelt. Volgens [eiseres] is flipperen een methode waarbij met een buigbaar plastic plaatje de dagschoot van een deur wordt weggeduwd, terwijl [onderneming 1] enkel proeven heeft uitgevoerd met een mes en een schroevendraaier. Op basis van het rapport van [onderneming 2] kan daarom niet worden vastgesteld dat het sluitwerk van de centrale toegangsdeur niet voldeed aan de eis van artikel 5.1.3 van de NEN 5089, aldus [eiseres] .
2.15.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] hierbij uitgaat van een te enge interpretatie van het begrip "flipperen". Waar het bij "flipperen" klaarblijkelijk om gaat, is dat de verende dagschoot van een deur wordt weggeduwd. Welk voorwerp wordt gebruikt om dit te bewerkstelligen, is van ondergeschikt belang. Nu [onderneming 1] heeft aangetoond dat het mogelijk was om met gebruikelijk gereedschap binnen korte tijd de dagschoot van de centrale toegangsdeur weg te duwen, stelt de rechtbank vast dat niet is voldaan aan artikel 5.1.3 van de NEN 5089.
2.16.
Maar zelfs al zou [eiseres] worden gevolgd in haar stelling, dan leidt dit niet tot een andere uitkomst. Artikel 5.1.3 van de NEN 5089 stelt namelijk als eis dat het sluitwerk "
vanaf de aanvalszijde niet eenvoudig met de hand[kan]
worden geopend", waarna "flipperen" slechts wordt genoemd als een voorbeeld. Ook als de handelwijze van [onderneming 1] niet binnen de definitie van "flipperen" zou vallen, staat voor de rechtbank vast dat het mogelijk was om het sluitwerk van de buitenkant eenvoudig met de hand te openen. Ook dan is de conclusie dus dat niet aan artikel 5.1.3 van de NEN 5089 is voldaan.
Conclusie
2.17.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat ASR met de rapporten van [onderneming 1] en [onderneming 2] heeft bewezen dat de centrale toegangsdeur van het Bedrijfsgebouw ten tijde van de diefstal niet voldeed aan de prestatie-eis van drie minuten inbraakwerendheid. Dat betekent dat [eiseres] niet aan de overeengekomen preventieclausule heeft voldaan. Zoals de rechtbank heeft overwogen in het tussenvonnis van 25 augustus 2021 (randnummer 3.13), heeft dit tot gevolg dat het recht op uitkering van [eiseres] komt te vervallen. De vorderingen van [eiseres] zullen daarom worden afgewezen.
Proceskosten
2.18.
[eiseres] moet de proceskosten van ASR vergoeden, omdat zij ongelijk heeft gekregen. De kosten van ASR tot aan de datum van dit vonnis worden als volgt begroot:
griffierecht € 656
salaris advocaat

1.689‬ (3 punten x tarief € 563)‬‬
totaal € 2.345
2.19.
De nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten zullen worden toegewezen zoals bepaald in de beslissing hieronder. De kostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
3.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten van ASR, tot aan de datum van dit vonnis begroot op € 2.345, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van betaling;
3.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de kosten van ASR die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op:
- € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van betaling;
en, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden:
- € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling;
3.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordelingen in 3.2 en 3.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2022.