Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser sub 1] ,
[eiser sub 2],
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] over de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een gehuurde woonruimte. [eiser sub 1] c.s. vorderde de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat [gedaagde sub 1] zonder toestemming van de verhuurder haar partner [gedaagde sub 2] in het gehuurde had laten wonen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst in december 2018 tot stand is gekomen en dat de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Woonruimte van toepassing zijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 april 2022 zijn de standpunten van beide partijen toegelicht.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat, hoewel er mogelijk sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, deze tekortkoming zo gering was dat ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd was. De rechter heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder [gedaagde sub 2] tijdelijk bij [gedaagde sub 1] in het gehuurde woonde, namelijk vanwege werkloosheid door de coronacrisis. Het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), speelde ook een rol in de beslissing.
De vorderingen van [eiser sub 1] c.s. zijn afgewezen, inclusief de vordering tot betaling van een contractuele boete en schadevergoeding. [eiser sub 1] c.s. is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 996,00. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.