ECLI:NL:RBMNE:2022:219

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1591
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Sociale Verzekeringsbank inzake dubbele kinderbijslag

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Het primaire besluit, genomen op 23 april 2021, meldde dat eiseres vanaf het tweede kwartaal van 2020 geen recht had op dubbele kinderbijslag voor haar zoon. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd door verweerder op 22 februari 2021 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarop verweerder een verweerschrift indiende. De zitting vond plaats op 6 oktober 2021 via Skype, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren.

Na de zitting heeft verweerder op 2 november 2021 een gewijzigd besluit genomen, waarin het bezwaar van eiseres ontvankelijk en gegrond werd verklaard. Eiseres kreeg recht op dubbele kinderbijslag voor haar zoon vanaf het tweede kwartaal van 2020, en het bestreden besluit werd herroepen. Eiseres trok vervolgens haar beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten. Verweerder stemde in met dit verzoek.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Awb zonder zitting uitspraak gedaan over de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat verweerder in de proceskosten van eiseres moest worden veroordeeld, omdat hij geheel aan haar verzoek had tegemoetgekomen. De kosten voor rechtsbijstand werden vastgesteld op € 1.518,-. Daarnaast diende verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.A. Schuman en is openbaar gemaakt op 6 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1591

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.M. Mauritz),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Pinar).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf het tweede kwartaal van 2020 geen recht heeft op dubbele kinderbijslag voor haar zoon, [zoon] .
Bij besluit van 22 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2021 via Skype. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Op 2 november 2021 heeft verweerder een gewijzigd besluit genomen. Daarin is besloten dat het bezwaar tegen het primaire besluit ontvankelijk en gegrond is. Eiseres krijgt dubbele kinderbijslag voor [zoon] vanaf het 2e kwartaal van 2020. Het bestreden besluit heeft verweerder herroepen.
Naar aanleiding hiervan heeft eiseres het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld zich te kunnen vinden in het verzoek om een proceskostenveroordeling.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb zonder zitting uitspraak op het verzoek om een proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder geheel aan eiseres is tegemoetgekomen, dat eiseres om die reden het beroep heeft ingetrokken en dat eiseres proceskosten heeft gemaakt.
4. De rechtbank ziet dan ook aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-met een wegingsfactor 1).
5. De rechtbank wijst er ten slotte op dat verweerder, gelet op artikel 8:41, zevende lid, van de Awb, het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- aan haar dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518-;
- bepaalt dat verweerder de griffiekosten van eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Gena, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 januari 2022 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.