III. Invorderingsbesluit
14. Op grond van artikel 5:39, eerste lid, van de Awb heeft het beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking op een invorderingsbesluit, voor zover de belanghebbende dat besluit betwist. Eiser heeft de rechtbank meegedeeld het niet eens te zijn met het invorderingsbesluit. Daarom is zijn beroep mede gericht tegen het invorderingsbesluit.
15. Artikel 5:35 van de Awb bepaalt dat in afwijking van artikel 4:104 van de Awb de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom verjaart door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd.
16. Toegepast op deze zaak diende eiser voor 4 maart 2019 de overtreding ongedaan te maken. Met de hercontrole op 30 oktober 2019 is de dwangsom verbeurd. De periode waarin het college nog tot invordering bevoegd was liep dus tot 31 oktober 2020. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen of het college de termijn van de opgelegde last onder dwangsom heeft gestuit. De rechtbank oordeelt daarom dat de verjaringstermijn betreffende de invordering van de dwangsom is verstreken. Op de zitting heeft het college dit ook erkend. Dat betekent dat eiser niet de last onder dwangsom van € 7.500,- aan het college hoeft te betalen en dat eiser bij dit besluit geen procesbelang meer heeft. Wel moet het college in verband hiermee aan eiser het betaalde griffierecht van € 181,- vergoeden. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is geen sprake.
17. Het college heeft terecht het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk verklaard.
18. Het college heeft terecht aan eiser een herhaalde last onder dwangsom opgelegd, omdat de woning door meer dan één huishouden wordt gebruikt. Dit is in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2a van het Voorbereidingsbesluit en artikel 7.2, aanhef en onder a van de Wro.
19. Er zijn geen bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien. Er is namelijk geen concreet zicht op legalisatie en er is niet gebleken dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
20. De verjaringstermijn betreffende de invordering van de last onder dwangsom van
€ 7.500,- is verstreken.
21. Het college moet aan eiser het betaalde griffierecht van € 181,- vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- verklaart de beroepen tegen de primaire besluiten I en II ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het primaire besluit III niet-ontvankelijk;
- draagt het college op het door eiser betaalde griffierecht van
€ 181,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 mei 2022.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.