ECLI:NL:RBMNE:2022:2160

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
UTR 21/3184
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit om omgevingsvergunning te weigeren voor dakkapel op voordakvlak

In deze zaak heeft eiser op 16 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor het bouwen van een dakopbouw met dakterras aan de achterzijde van zijn woning en een dakkapel op het voordakvlak in Utrecht. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze aanvraag op 12 januari 2020 geweigerd, en het bezwaar van eiser tegen deze weigering is op 18 juni 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland, die de zaak op 15 februari 2022 heeft behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag in strijd is met de beheersverordening, omdat de woning door de voorgestelde bouwwerken zou worden vergroot. Het college had de mogelijkheid om af te wijken van de beheersverordening, maar heeft geoordeeld dat het bouwplan niet in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. Eiser heeft betoogd dat er al meerdere dakkapellen in de straat zijn en dat de weigering van de vergunning onterecht is, maar de rechtbank heeft de argumenten van het college gevolgd en geoordeeld dat de weigering van de omgevingsvergunning voor de dakopbouw gerechtvaardigd was.

Echter, de rechtbank heeft ook geoordeeld dat het college niet in redelijkheid de vergunning voor de dakkapel op het voordakvlak heeft kunnen weigeren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanvraag had moeten worden gesplitst in een deel waarvoor wel vergunning kon worden verleend (de dakkapel) en een deel dat moest worden geweigerd (de dakopbouw met dakterras). De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de dakkapel betreft, en het college opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3184

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: K.F. van der Meij),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (het college), verweerder
(gemachtigde: mr. H. Kavi).

Inleiding

1. Op 16 oktober 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor het bouwen en gebruiken van een dakopbouw met dakterras aan de achterzijde van de woning en een dakkapel op het voordakvlak aan de [adres] in Utrecht. Met het besluit van 12 januari 2020 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag voor een omgevingsvergunning geweigerd.
Met het besluit van 18 juni 2021 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 15 februari 2022. Eiser was aanwezig, vergezeld door [A] en zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde

Geschil

2. In deze zaak gaat het om de vraag of het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren voor het bouwen van een dakopbouw met dakterras aan de achterzijde van de woning en het bouwen van een dakkapel op het voordakvlak.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
3. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen en in strijd met een beheersverordening te gebruiken. [1] Op het perceel is de beheersverordening ‘ [locatie] Oost, kantorengebied Smakkelaarsveld e.o.’ (beheersverordening I) en de beheersverordening ‘Algemene regels actualiseren’ (beheersverordening II) van toepassing. Het perceel ligt binnen de aanduidingen ‘Besluitvak 1’, ‘Archeologie’ en ‘Besluitsubvlak 10’. De aanvraag van eiser is in strijd met artikel 3.1 sub b van de regels van de beheersverordening omdat de woning daardoor zou worden vergroot. Er kan met toepassing van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) van de beheersverordening worden afgeweken. [2] Het college moet dan toetsen of het bouwplan in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening.
4. Het college wil niet meewerken aan een afwijking van de beheersverordening. Hij vindt dat het bouwplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
Dakopbouw met dakterras aan de achterzijde van de woning
Wat vindt eiser?
5. Eiser is het niet eens met de beoordeling van verweerder. Met verwijzing naar het in bezwaar ingebrachte rapport van [bedrijf] van februari 2021 voert eiser aan dat het standpunt van het college dat sprake is van een lineair stratenpatroon niet juist is. Er is namelijk sprake van verschillende bouwhoogtes in de wijk, diverse buren hebben meerdere lagen op hun woning gebouwd en de straat van eiser kenmerkt zich door een diversiteit aan woningen.
6. Daarnaast voert eiser aan dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de vergunning voor de dakopbouw is geweigerd, omdat er anders druk op de leefbaarheid ontstaat. Als hij het bouwplan realiseert, dan zal dit zorgen voor een toename van 2,8% aan vloeroppervlakte en een toename van een bruto oppervlakte van 12,2%. Eiser krijgt in dat geval als enige minder zonlicht in de benedenwoning en de buren ondervinden geen directe hinder van de veranderingen.
7. Ten aanzien van het dakterras voert eiser aan dat dit niet zichtbaar zal zijn vanaf de openbare weg en dat hij rekening zal houden met de buren. Verder zijn in de omgeving van eiser al dakterrassen aanwezig, waaronder bij zijn overbuurman. In het bestemmingsplan staat niets vermeld over de bescherming van het daklandschap. Het beleid van de gemeente gaat volgens eiser alleen over dakterrassen die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg.
8. Volgens eiser is het onjuist dat het college en stedenbouw hebben aangegeven dat er geen precedent aanwezig is en geen aanvragen zijn vergund na invoering van de beheersverordening ten aanzien van dakopbouwen- en terrassen. Eiser noemt daarbij meerdere voorbeelden. Aangezien bij eiser de vergunning is geweigerd, is sprake van ongelijke behandeling.
Wat vindt de rechtbank?
9. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag in strijd is met artikel 3.1, sub b, van beheersverordening I, omdat door het bouwen van een dakopbouw met dakterras en het bouwen van een dakkapel de woning wordt vergroot. Verweerder kan afwijken van de beheersverordening en moet dan beoordelen of de aanvraag in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo. Die vraag heeft het college voorgelegd aan de afdeling stedenbouw.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit, met verwijzing naar het stedenbouwkundig advies zoals opgenomen in het besluit van 12 januari 2020, voldoende gemotiveerd onderbouwd waarom ten aanzien van de dakopbouw sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening. Volgens het advies zorgt elke toename van het gebouwde oppervlakte voor intensivering van het gebruik. Als naar aanleiding van deze aanvraag ook andere eigenaren een vergroting van de woning wensen, dan zal dit op den duur ook voor andere tuinen effect hebben, en daarmee voor de (gebruiksmogelijkheden van) woningen in de directe omgeving. Het vergroten van de woning staat op gespannen voet met de aanwezige ruimtelijke/stedenbouwkundige situatie. Het zet de leefbaarheid verder onder druk, doordat sprake zou zijn van het toevoegen van bebouwing in een al krap verkaveld stuk stad. Het door eiser overgelegde rapport van [bedrijf] doet hieraan niet af. In dat rapport wordt vooral ingegaan op het karakter en de opzet van de hele wijk [locatie] , en wordt gewezen op precedenten in die wijk. Verweerder heeft echter vooral gekeken naar de rij woningen waar de woning van eiser deel van uitmaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee geen onjuiste afweging gemaakt, omdat in de wijk [locatie] veel verschillende typen woningen staan met verschillende omvang, waar dus stedenbouwkundig gezien verschillend naar gekeken kan worden.
11. Daarnaast kan de rechtbank de toelichting van het college met verwijzing naar de stedenbouwkundige adviezen volgen dat binnen de rij woningen van eiser geen precedent is en dat het behouden van de bestaande bebouwing conform beheersverordening I het uitgangspunt vormt. Waar geen vergund precedent is, wordt niet meegewerkt aan het ingrijpend afwijken van deze beheersverordening. Waar afwijking voor één woning wellicht nog aanvaardbaar is, geldt dat niet voor de hele rij. Het college wil precedentwerking daarom voorkomen.
Verder geeft het college aan dat een zeer groot deel van de dakopbouwen hoogstwaarschijnlijk onder een eerder bestemmingsplan tot stand is gekomen en een groot deel van de aanwezige dakterrassen mogelijk zonder vergunning is gebouwd dan wel niet in het gemeentelijk systeem terug te vinden is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college gemotiveerd toegelicht waarom geen sprake is van gelijke gevallen ten aanzien van de door eiser aangehaalde woningen.
12. De rechtbank concludeert daarom dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning voor de dakopbouw aan de achterzijde van de woning heeft kunnen weigeren. Dit brengt met zich mee dat ook geen dakterras kan worden gerealiseerd en daartoe terecht geen vergunning is verleend, omdat dit ingevolge het dakterrassenbeleid alleen op een plat dak is toegestaan.
Dakkapel op het voordakvlak
Wat vindt eiser?
13. Eiser voert aan dat bijna alle bewoners in de straat en in de wijk een dakkapel aan de voorzijde hebben gerealiseerd. Hij vindt het daarom onbegrijpelijk dat een dakkapel bij hem volgens het college zal zorgen voor een aantasting van het stedenbouwkundige beeld in zijn wijk. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar het door hem ingebrachte rapport van [bedrijf] van februari 2021.
Eiser heeft bij stedenbouw meerdere initiatieven ingediend, maar die wilde niet meewerken. De welstandscommissie heeft aangegeven dat hij wel aan de voorzijde van de woning een dakkapel kan plaatsen. Volgens eiser wijst dit erop dat het college niet zorgvuldig heeft gehandeld.
Wat vindt de rechtbank?
14. De rechtbank volgt het standpunt van de gemeente niet dat het bouwen en gebruiken van een dakkapel in dit geval effect heeft op het stedenbouwkundig beeld. Daartoe verwijst de rechtbank naar het door eiser ingebrachte rapport, waarin staat dat op veel plaatsen in straten binnen [locatie] sprake is van vrijwel 100% van de huizen waarin grote dakkappelen aan één of beide zijden zijn gerealiseerd. Ook in de straat van eiser is sprake van vele dakkapellen op het voordakvlak, zo heeft de rechtbank zelf geconstateerd. Dat het toevoegen van een dakkapel op de woning van eiser effect zou hebben op het stedenbouwkundig beeld kan de rechtbank dus niet volgen. Daarnaast heeft de welstandscommissie aan eiser in een e-mail op 17 augustus 2021 laten weten dat een dakkapel aan de voorzijde overeenkomstig die van het vergunde exemplaar van de buren akkoord is. De rechtbank concludeert daarom dat het college niet in redelijkheid de omgevingsvergunning voor een dakkapel op het voordakvlak heeft kunnen weigeren.
15. Uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat onder omstandigheden de plicht bestaat de aanvraag, bestaande uit meerdere bouwwerken, te splitsen in een deel waarvoor wel vergunning kan worden verleend en een deel dat moet worden geweigerd. [3] Het moet dan wel gaan om niet samenhangende onderdelen. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak aan deze eis is voldaan. Het college had daarom aan eiser de gelegenheid moeten bieden om de aanvraag te splitsen in een deel waarvoor de vergunning kan worden verleend (ten aanzien van een dakkapel op het voordakvlak van de woning) en een deel waarvoor de vergunning moet worden geweigerd (ten aanzien van een dakopbouw met dakterras aan de achterzijde van de woning). De beroepsgrond slaagt. In de conclusie geeft de rechtbank aan welke gevolgen dit heeft.

Conclusie

16. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij geen vergunning is verleend voor het bouwen van een dakkapel op het voordakvlak.
Het college kan hieraan toepassing geven door de aanvraag te splitsen.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.600,-. (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,- en wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij geen vergunning is verleend voor het
bouwen van een dakkapel op het voordakvlak;
- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 mei 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.12, eerste lid onder a onder 2 van de Wabo en artikel 4, onderdeel vier, van Bijlage II van het Bor.
3.Uitspraak van 2 juli 1998, JG 99.0013.