ECLI:NL:RBMNE:2022:2159

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
UTR 22/101
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en vrijstellingen voor openbare landweg en waterverdedigingswerk

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2021. De waarde van het object, gelegen op het adres [adres] in [plaats], is vastgesteld op € 126.000,- per 1 januari 2020. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar het bezwaar is ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 17 maart 2022 heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, betoogd dat het object vrijgesteld moet worden van onroerende zaakbelasting, omdat het zou kwalificeren als een openbare landweg en als een waterverdedigingswerk. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het object niet voldoet aan de criteria voor een openbare landweg, aangezien het niet de functie heeft van een verbindingsweg en niet openbaar toegankelijk is. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen sprake is van een waterverdedigingswerk, omdat het object niet wordt beheerd door een publiekrechtelijke rechtspersoon.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld en heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: A. Oosters)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder,

(gemachtigde: J. Tammel)

Procesverloop

In de beschikking van 27 februari 2021 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres [adres] ( [objectnaam] ) in [plaats] (het object) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 126.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Bij deze beschikking heeft verweerder aan eiser als eigenaar van dit object ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Eiseres is tegen deze beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 26 november 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op de digitale (Microsoft Teams-)zitting van 17 maart 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [taxateur] , taxateur.

Overwegingen

1. Het object, een bestrate bouwkavel, heeft een oppervlakte van 175 m2.
2. In geschil is de waarde van het object per 1 januari 2020. Eiseres bepleit primair dat het object in zijn geheel van onroerende zaakbelasting dient te worden vrijgesteld gelet op art. 2 lid 1 sub d Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat het object in zijn geheel van onroerende zaakbelasting dient te worden vrijgesteld gelet op art. 2 lid 1 sub f Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken. Verweerder betwist dit.
Beoordelingskader
4. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van het object op de waardepeildatum (1 januari 2020) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiseres ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
5. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het object in de staat waarin dat zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
6. Op grond van artikel 18, vierde lid, van de Wet WOZ in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en letter d, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (de Uitvoeringsregeling), blijven bij de waardebepaling buiten aanmerking de waarde van openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken.
7. Op grond van artikel 18, vierde lid, van de Wet WOZ in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en letter f van de Uitvoeringsregeling, blijven bij de waardebepaling buiten aanmerking de waarde van waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning.
Beoordeling van het geschil
Vrijstelling vanwege openbare landweg
8.1
Eiseres stelt primair dat het object een openbare landweg is en daarom vrijgesteld moet worden van onroerende zaakbelasting. Ter onderbouwing wijst eiseres op de volgende factoren: het object sluit naadloos aan op de stoep, kade en rijbaan, er zijn (nog) geen bouwvergunningen verleend voor het object en er zijn ook nog geen concrete plannen voor (her)ontwikkeling. Volgens eiseres is het object openbaar toegankelijk. Eiseres wijst verder op de openbare vuilnisbak die volgens hem op of direct aan het object staat. Verweerder betwist de stelling van eiseres. Volgens verweerder is er geen sprake van een openbare (land)weg en verwijst hierbij naar art. 1 lid 2 Wegenwet, waarin wordt uitgelegd wat onder het begrip ‘wegen’ wordt verstaan. Verweerder legt verder uit dat het object zich onderscheidt van de openbare weg door een afwijkende bestrating en omdat het geen verbindingsfunctie heeft.
8.2
De rechtbank overweegt dat het in dit geval aankomt op de vraag of het object onderdeel is van een ‘openbare landweg’ en of dat het dus vrijgesteld moet worden van onroerende zaakbelasting. Voor het begrip openbare landwegen moet aangesloten worden bij de definitie die daarvan wordt gegeven in de Wegenwet. [1] Van belang hierbij is of er sprake is van een “weg”. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een weg, in de zin dat het object van nature niet is gemaakt en ook niet de functie heeft om een verbinding te zijn tussen twee punten. Het vervult ook niet een functie in de afwikkeling van het openbare verkeer. Uit de door verweerder overgelegde foto’s blijkt dat het object is afgescheiden van de daarnaast gelegen weg. Het object is namelijk verhoogd en heeft een afwijkende bestrating. Daarbij komt dat er een hekwerk op de kademuur staat. Dat hekwerk is gedeeltelijk gelegen langs het object, op een zodanige wijze dat het een doorgaande (loop)route blokkeert. Daardoor kan niet gezegd worden dat het object een algemene verkeersfunctie vervult. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het object niet kwalificeert als “weg”.
8.3
Bij deze stand van zaken kan de vraag of hier sprake is van een ‘openbare’ weg onbesproken blijven. De beroepsgrond slaagt niet.
Vrijstelling vanwege waterverdedigingswerk
9.1
Eiseres stelt subsidiair dat het object onderdeel uitmaakt van een waterkering en daarom moet worden vrijgesteld van onroerende zaakbelasting. Ter onderbouwing heeft eiseres een afdruk overgelegd waaruit blijkt dat op het stuk grond van het object het bestemmingsplan [locatie] van toepassing is. Hieruit blijkt dat op het stuk grond de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ rust. Verweerder betwist dat het object dient te worden vrijgesteld van onroerende zaakbelasting. Volgens verweerder is er geen sprake van een waterverdedigingswerk.
9.2
De rechtbank overweegt dat het in dit geval aankomt op de vraag of het object aangemerkt dient te worden als een ‘waterverdedigingswerk’ en of dat het dus vrijgesteld moet worden van onroerende zaakbelasting. Voor een geslaagd beroep op deze vrijstelling dient het object beheert te worden door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen. Volgens eiseres wordt het object beheerd door de gemeente [gemeente] . Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres gewezen op de aanwezigheid van een prullenbak. De rechtbank kan het standpunt van eiseres niet volgen. Het enkel wijzen op de prullenbak op de rand van het object leidt er niet toe dat het object in het beheer van de gemeente [gemeente] is. Daarbij komt dat uit de door eiseres overlegde foto’s blijkt dat het object een afwijkende en hogere bestrating heeft ten opzichte van het omliggende stuk grond. Verder heeft verweerder op de zitting uitgelegd dat het object de bestemming ‘Gemengd – 1’ heeft. Op basis hiervan zijn bepaalde vormen van bebouwing mogelijk. Eiseres heeft dit niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat met hetgeen eiseres heeft aangevoerd, niet aannemelijk wordt gemaakt dat sprake is van beheer door de gemeente [gemeente] .
9.3
Bij deze stand van zaken kan de vraag of hier sprake is van een ‘waterverdedigingswerk’ verder onbesproken blijven. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 21 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3522