ECLI:NL:RBMNE:2022:2132

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
20/4519
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gebreken in omgevingsvergunning voor toegangshek en erfafscheiding in Laren

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een toegangshek en erfafscheiding. Eiseres, vertegenwoordigd door ir. H. Timmermans, heeft beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren, dat werd bijgestaan door H. Zahri. De vergunninghouder, R.S.T. Huisman, was als derde-partij betrokken bij de procedure. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken gebreken geconstateerd in de beslissing op bezwaar van het college, die niet adequaat waren hersteld. In het bestreden besluit van 2 november 2020 heeft het college de omgevingsvergunning opnieuw beoordeeld en deze aangevuld met een voorschrift. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 10 mei 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat het college de gebreken in de motivering van de omgevingsvergunning niet voldoende had hersteld, met name met betrekking tot de redelijke eisen van welstand en de belangenafweging. De rechtbank concludeerde dat het college niet had aangetoond dat er sprake was van een bijzonder geval en dat de belangen van de vergunninghouder niet zwaarder wogen dan die van eiseres. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft, met het aanvullende voorschrift dat het hekwerk moet worden voorzien van hedera-planten. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4519

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: ir. H. Timmermans),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren (het college)

(gemachtigde: H. Zahri).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: R.S.T. Huisman uit Laren (vergunninghouder).

Inleiding

Vergunninghouder heeft in het besluit van 22 november 2016 een omgevingsvergunning gekregen voor het plaatsen van een toegangshek met een bouwhoogte van 1.5 meter en een erfafscheiding met een bouwhoogte van twee meter op zijn perceel aan de [adres] in [plaats] . In de beslissing op bezwaar van 4 augustus 2017 (de beslissing op bezwaar) heeft het college de omgevingsvergunning in stand gelaten met een aanvullende motivering.
Op 29 juni 2018 [1] heeft de rechtbank Midden-Nederland in een tussenuitspraak geoordeeld dat er twee gebreken kleven aan de beslissing op bezwaar. Het college is in de gelegenheid gesteld om de twee gebreken te herstellen. Het college heeft met een aanvullende motivering van die gelegenheid gebruik gemaakt. In de einduitspraak van 27 november 2018 [2] heeft de rechtbank geoordeeld dat de twee gebreken niet zijn hersteld met de aanvullende motivering. De beslissing op bezwaar is vernietigd en het college wordt opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van beide uitspraken van de rechtbank.
Het college heeft in het besluit van 2 november 2020 (het bestreden besluit) een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. In het bestreden besluit wordt het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. De omgevingsvergunning wordt aangevuld met een voorschrift, voor het overige wordt de omgevingsvergunning in stand gelaten.
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college en vergunninghouder.

Overwegingen

De omgevingsvergunning
1. Het te plaatsen hekwerk en toegangshek liggen binnen gronden met de bestemming ‘Tuin’ van het bestemmingsplan Laren-Noord (het bestemmingsplan). Op grond van dit bestemmingsplan mogen terrein- en erfafscheidingen niet hoger dan een meter zijn. Het toegangshek en de erfafscheiding zijn hoger dan een meter. Op grond van artikel 31.1, onder g, van de planregels heeft het college de bevoegdheid om binnen de bestemming ‘Tuin’ een omgevingsvergunning te verlenen voor een hekwerk met een bouwhoogte van maximaal twee meter. Het college heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Aan vergunninghouder is een omgevingsvergunning verleend om te bouwen en om binnenplans af te wijken van het bestemmingsplan. [3] In de beslissing op bezwaar is de omgevingsvergunning in stand gelaten met een aanvullende motivering.
De uitspraken van de rechtbank
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geconstateerd dat er twee gebreken kleven aan de beslissing op bezwaar. In de eerste plaats is niet goed gemotiveerd dat wordt voldaan aan het welstandscriterium dat hekwerken tussen de voorgevel en de straat alleen toelaatbaar zijn als zij nodig zijn om groenblijvende beplanting te ondersteunen. Daarnaast heeft het college niet goed gemotiveerd waarom er sprake is van een bijzonder geval en waarom hij bij afweging van alle belangen gebruik wil maken van zijn bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken.
3. In de einduitspraak oordeelt de rechtbank dat het college er niet in is geslaagd om met de aanvullende motivering de gebreken te herstellen. Er is nog steeds niet goed gemotiveerd waarom wordt afgeweken van het vereiste dat het hekwerk moet dienen ter ondersteuning van de beplanting. Ook is nog steeds niet voldoende gemotiveerd waarom het college, na afweging van de betrokken belangen, gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid van artikel 31 van de planregels om van het bestemmingsplan af te wijken. De beslissing op bezwaar wordt vernietigd en het college wordt opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraken van de rechtbank.
Het bestreden besluit
4. Het college komt tot de conclusie dat in de situatie van vergunninghouder sprake is van een bijzondere situatie. Na afweging van de betrokken belangen is het college van mening dat het belang van vergunninghouder en het gemeentelijke belang bij het verlenen van de omgevingsvergunning zwaarder moet wegen dan het belang dat eiseres heeft bij de weigering van de omgevingsvergunning.
5. Het bouwplan voldoet volgens het college niet aan de redelijke eisen van welstand omdat niet voldaan wordt aan het criterium uit de welstandsnota dat het hekwerk moet dienen ter ondersteuning van een groenblijvende beplanting. De omgevingsvergunning wordt daarom aangevuld met de vergunningsvoorwaarde dat het hekwerk dient te worden voorzien van hedera planten, zodat hiermee alsnog wordt voldaan aan de criteria uit de welstandsnota en daarmee, gezien het positieve welstandsadvies, aan redelijke eisen van welstand. De hedera planten dienen, conform de welstandsnota, binnen 1 jaar na verzenddatum van het bestreden besluit, aan de voorkant van het hekwerk te worden geplant.
Het beoordelingskader
6. De vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden is de vraag of het college met het bestreden besluit de gebreken heeft hersteld. De rechtbank zal aan de hand van de beroepsgronden van eiseres beoordelen of het college met de nieuwe motivering over de redelijke eisen van welstand en de belangenafweging bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid, de verleende omgevingsvergunning in stand kon laten. Deze beoordeling wordt uitgevoerd met inachtneming van de oordelen van de rechtbank in de vorige uitspraken.
Beoordeling door de rechtbankBelangenafweging en bijzonder geval
7. Volgens eiseres is er geen sprake van een bijzonder geval. De afwijkingsregel van artikel 31.1 is bedoeld voor kleine plannen en voor geringe afwijkingen. In het geval van vergunninghouder is er sprake van hekwerk dat wordt verdubbeld in hoogte. Daarnaast wordt het hekwerk gebouwd bij een landhuis met een perceelgrootte van 1780 m². Er is dus geen sprake van een klein plan of een geringe afwijking en daarmee geen sprake van een bijzonder geval, aldus eiseres.
8. De rechtbank stelt vast dat in de uitspraken van de rechtbank is geoordeeld dat ten onrechte niet is gemotiveerd dat de situatie van vergunninghouder een bijzonder geval is. Ook is er door het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning ten onrechte geen belangenafweging uitgevoerd. De rechtbank ziet dat in het bestreden besluit door het college nu wel een motivering wordt gegeven met een belangenafweging en een toelichting waarom het college vindt dat er sprake is van een bijzondere situatie. Daarmee is het geconstateerde gebrek hersteld.. De rechtbank komt nu toe aan de beoordeling van de vraag of de gegeven motivering toereikend is.
9. Volgens het college moet de term ‘bijzonder geval’ niet zo nauw worden geïnterpreteerd dat slechts bij hoog uitzonderlijke gevallen gebruik kan worden gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid. De gevallen die in aanmerking komen voor toepassing van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 31.1 van de planregels, mogen als bijzondere gevallen beschouwd worden. Voor hoog uitzonderlijke gevallen zijn volgens het college andere middelen aangewezen, zoals het toepassen van kruimelgevallen of buitenplans afwijken. Verder vindt het college de situatie van vergunninghouder een bijzonder geval, gelet op de buurt waarin het pand van vergunninghouder gelegen is. Er is sprake van grote percelen met grote vrijstaande huizen. In die omgeving van grote percelen waarin veel volumineuzere, brede en hoge erfafscheidingen staan past het hekwerk van vergunninghouder. Daarnaast is er sprake van een bijzondere situatie omdat het in deze omgeving slechts toestaan van lage hekwerken zou leiden tot verarming van de bestaande kwaliteit. De rechtbank vindt dat het college hiermee voldoende heeft gemotiveerd waarom in het geval van vergunninghouder er sprake is van een bijzondere situatie. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat artikel 31.1 alleen toegepast kan worden bij een ‘klein plan’. In artikel 31.1 van het bestemmingsplan, of de toelichting daarop, staat niet dat het college slechts gebruik kan maken van deze bevoegdheid als er sprake is van een klein plan. Daarnaast blijkt uit artikel 31.1, onder g, dat de planwetgever het verhogen van een hekwerk tot – in dit geval – twee meter, ziet als een geringe afwijking door het op te nemen in het artikel als een van de situaties waarin afgeweken kan worden van het bestemmingsplan.
10. In het kader van de belangenafweging heeft het college het belang van vergunninghouder en de gemeente enerzijds afgewogen tegen het belang van eiseres anderzijds. Het belang van vergunninghouder ligt in het verkleinen van de inbraakgevoeligheid door het plaatsen van een hek van twee meter. Het belang van de gemeente is gelegen in het voorkomen van de verarming van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Daar tegenover staat het belang van eiseres bij een groene, open en sierlijke leefomgeving. Het hekwerk doet daar volgens eiseres afbreuk aan. De rechtbank is van oordeel dat na afweging van deze betrokken belangen het college in redelijkheid minder gewicht mocht toekennen aan het belang van eiseres en heeft kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te verlenen, zeker nu door het opnemen van een extra voorschrift verzekerd is dat er groene beplanting tegen het hekwerk wordt geplant. De rechtbank merkt daarbij op dat het hekwerk ook grotendeels wordt onttrokken aan het zicht door de groenbeplanting die er staat en dat het college zich op het standpunt mocht stellen het hekwerk aansluit bij de ruimtelijke uitstraling van de erfafscheidingen in de omgeving. De beroepsgrond slaagt niet.
Redelijke eisen van welstand
11. Eiseres vindt dat ook met de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift er niet is voldaan aan de redelijke eisen van welstand. Het verbonden voorschrift zorgt voor een te minimale begroeiing van hedera. De hedera zal niet het volledige hek bedekken, daardoor zal niet het volledige hekwerk ter ondersteuning van de groenbeplanting zijn. Daarnaast wordt de beplanting op gemeentelijke grond geplaatst aan de buitenzijde van het hekwerk.
12. Het college heeft de positieve adviezen van 21 juni 2017 en 6 september 2018 van de welstandscommissie Mooisticht ten grondslag gelegd aan zijn conclusie dat het hekwerk niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. In de uitspraken van de rechtbank is geoordeeld dat in deze welstandsadviezen onvoldoende is gemotiveerd dat het hekwerk niet in strijd is met de criteria uit de Welstandsnota gemeente Laren 2013 (Welstandsnota). In de welstandsadviezen is namelijk niet ingegaan op het criterium dat het volledige hekwerk – van twee meter hoog – ter ondersteuning moet zijn van groenbeplanting. In het bestreden besluit heeft het college naar aanleiding van de uitspraken van de rechtbank aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat het hekwerk dient te worden voorzien van hedera. Op de zitting heeft het college bevestigd dat hiermee wordt bedoeld dat het gehele hekwerk dient te worden voorzien van hedera. Met het verbinden van dit voorschrift voldoet het hekwerk volgens het college aan de redelijke eisen van welstand omdat er geen strijd meer is met de Welstandsnota.
13. De rechtbank is van oordeel dat het college met het verbinden van dit voorschrift zich op het standpunt mocht stellen dat het hekwerk niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Het verbonden voorschrift verplicht vergunninghouder om aan het criterium uit de Welstandsnota te voldoen dat een hekwerk ter ondersteuning moet zijn van groenbeplanting. Daarmee wordt de strijd met de Welstandsnota weggenomen. De rechtbank is van oordeel dat dit verbonden voorschrift toereikend is om strijd met de Welstandsnota op dit punt weg te nemen. Hedera is een groenbeplanting die niet zonder ondersteuning kan groeien. Hedera kan daarnaast tot een hoogte van twee meter groeien, net zo hoog als het geplaatste hekwerk. Daarmee zal het gehele hekwerk ter ondersteuning van de hedera kunnen dienen. In de welstandsadviezen van 21 juni 2017 en 6 september 2018 zijn voor het overige geen gebreken vastgesteld. Het college mag dus uitgaan van beide positieve welstandsadviezen. Daar komt bij dat eiseres ook geen tegenadvies heeft overgelegd waaruit blijkt dat het college niet uit mocht gaat van beide welstandsadviezen. Dat betekent dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat – na het verbinden van het voorschrift – het hekwerk niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Het gebrek is hiermee hersteld. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning – met het aanvullende voorschrift – in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2022
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Zoals bedoeld in de artikelen 2.1, eerste lid onder a en c, in combinatie met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.