ECLI:NL:RBMNE:2022:2101

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
UTR 22/1508
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van [plaats], beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De zaak betreft een verzoek om handhaving dat op 23 juli 2019 door verweerder is afgewezen, met betrekking tot het vermeend illegaal uithakken van een keldermuur in een pand op het adres [adres]. Eiser heeft bezwaar aangetekend tegen deze afwijzing en heeft verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Eiser heeft vervolgens meerdere keren beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, waarbij de rechtbank in eerdere uitspraken dwangsommen heeft opgelegd aan verweerder voor het niet tijdig beslissen.

In de uitspraak van 20 mei 2022 heeft de rechtbank vastgesteld dat de dwangsom uit de eerdere uitspraak van 26 november 2021 nog niet was volgelopen op het moment van het indienen van het beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is zolang de dwangsom nog niet is volgelopen, maar omdat de termijn voor het nemen van een besluit inmiddels was verstreken, is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiser.

Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 350,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 52.500,-. Eiser heeft ook recht op vergoeding van proceskosten, die zijn vastgesteld op € 379,50, en het griffierecht van € 184,- moet door verweerder aan eiser worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 20 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1508

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Op 23 juli 2019 heeft verweerder het verzoek om handhaving, gericht tegen het vermeend illegaal uithakken van de een keldermuur in het pand op het adres [adres] , afgewezen. Eiser heeft op 12 augustus 2019 bezwaar ingediend tegen dit besluit.
Eiser heeft verweerder op 25 november 2019 in gebreke gesteld omdat hij niet op tijd op eisers bezwaar heeft beslist.
Eiser heeft op 4 februari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft dit beroep met zaaknummer UTR 20/1050 op 9 september 2020 gegrond verklaard. In die uitspraak staat dat verweerder binnen zes weken opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiser. Als verweerder dit niet doet, dan verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
Vervolgens heeft eiser op 30 maart 2020 opnieuw een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingediend. De rechtbank heeft dit beroep met zaaknummer UTR 21/1569 op 10 juni 2021 gegrond verklaard. In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiser. Als verweerder dit niet doet, dan verbeurt hij een dwangsom van € 200,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
Het derde beroep van eiser (zaaknummer UTR 21/4177) tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft de rechtbank op 26 november 2021 gegrond verklaard. In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken na verzending van die uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken. Als verweerder dit niet doet, dan verbeurt hij een dwangsom van € 350,- per dag met een maximum van € 52.500,-.
Eiser heeft op 28 maart 2022 opnieuw beroep ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dat betreft deze zaak.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Eisers beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. De rechtbank heeft in de uitspraak van 26 november 2021 voor het laatst een termijn gesteld met daaraan gekoppeld een dwangsom.
3. De rechtbank stelt vast dat de dwangsom uit de uitspraak van 26 november 2021 op het moment van het indienen van het beroep nog niet was volgelopen. De dwangsom liep tot en met 15 mei 2022 en de rechtbank heeft het beroepschrift ontvangen op 28 maart 2022.
4. De rechtbank overweegt, in lijn met vaste rechtspraak, dat een beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is zolang de dwangsom nog niet is volgelopen op het moment van het sluiten van het onderzoek wegens het ontbreken van procesbelang. Eiser kan namelijk niet in een gunstigere positie komen te verkeren, omdat van de nog niet verbeurde dwangsommen nog steeds een prikkel uitgaat om een besluit te nemen. Als de rechtbank uitspraak doet zonder eerst een zitting te houden, wordt het onderzoek gesloten op de datum van de uitspraak. Omdat de dwangsom uit de uitspraak van 26 november 2021 al op
15 mei 2021 is volgelopen, is dit opvolgende beroep ontvankelijk.
5. Omdat de termijn van twee weken voor het alsnog nemen van een besluit, die de rechtbank in de uitspraak van 26 november 2021 heeft bepaald, al enige tijd is verstreken en verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser, is het beroep ook gegrond.
6. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder alsnog een besluit moet nemen op eisers bezwaar. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 350,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 52.500,-.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50,-.
9. Verweerder moet ook het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 350,- moet betalen voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 52.500,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- dat eiser heeft betaald moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50,- aan proceskosten. Verweerder moet
dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.