ECLI:NL:RBMNE:2022:2090

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
UTR 22/480
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende tijdelijke maatwerkvoorziening Wmo

In deze zaak heeft verzoekster op 4 februari 2022 een verzoek ingediend om een tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), specifiek gericht op vrouwenopvang of kindvriendelijke daklozenopvang. Verzoekster heeft verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verzocht om onverwijld een besluit te nemen, met een deadline van 7 februari 2022. Na het verstrijken van deze termijn heeft verzoekster op 8 februari 2022 verweerder in gebreke gesteld en beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. Op 15 februari 2022 heeft verweerder echter een besluit genomen, waarin verzoekster geen toegang werd verleend tot de maatschappelijke opvang op grond van de Wmo.

Verzoekster heeft haar beroep op 23 februari 2022 ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een proceskostenveroordeling, omdat de ingebrekestelling prematuur was. De rechtbank concludeert dat verweerder op het moment van de ingebrekestelling niet in gebreke was om een besluit te nemen, aangezien verzoekster op dat moment over voldoende middelen beschikte om zelf onderdak te bekostigen. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af, omdat er geen aanleiding is om te concluderen dat verweerder niet tijdig heeft beslist op het verzoek van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

(gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder.

Procesverloop

1. Verzoekster heeft op 4 februari 2022 verzocht om een (tijdelijke) maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), te weten vrouwenopvang of een kindvriendelijke daklozenopvang. Voor zover verweerder meent dat verzoekster niet onder de Wmo valt, heeft zij om noodopvang verzocht. Verzoekster heeft verweerder gevraagd om onverwijld een besluit te nemen op het verzoek om een tijdelijke maatwerkvoorziening, uiterlijk op 7 februari 2022 om 17.00 uur.
2. Verzoekster heeft verweerder op 8 februari 2022 in gebreke gesteld en verweerder verzocht om nog dezelfde dag een besluit te nemen op het verzoek om opvang.
3. Op 9 februari 2022 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek van 4 februari 2022, voor zover dat betrekking heeft op de tijdelijke maatwerkvoorziening dan wel noodopvang. Verzoekster heeft ook een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ingediend (zaaknummer UTR 22/479).
4. Verweerder heeft op 15 februari 2022 een besluit genomen. Dit besluit houdt in dat verzoekster geen toegang heeft tot de maatschappelijke opvang op grond van de Wmo.
5. Op 23 februari 2022 heeft verzoekster het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen. Het verzoek om een voorlopige voorziening heeft verzoekster eveneens ingetrokken.
6. Verweerder heeft op 7 maart 2022 gereageerd op het verzoek om een proceskostenveroordeling.

Overwegingen

7. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om een proceskostenveroordeling.
8. Verzoekster meent in aanmerking te komen voor een proceskostenveroordeling. Volgens haar heeft verweerder niet tijdig beslist op haar verzoek om een maatwerkvoorziening. Hierdoor heeft verweerder haar rechtsbescherming gehinderd, terwijl zij zich in een acute noodsituatie bevond. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft zij dan ook terecht ingesteld, aldus eiseres.
9. De rechtbank stelt voorop dat voor een proceskostenveroordeling in dit geval alleen aanleiding bestaat als eiseres haar beroep heeft ingetrokken als gevolg van de omstandigheid dat verweerder geheel of gedeeltelijk tegemoetgekomen is aan het beroepschrift. [1] Dat betekent dat de rechtbank beoordeelt of verweerder met het besluit van 15 februari 2022 is tegemoetgekomen aan het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op het verzoek van eiseres van 4 februari 2022. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeelt komt.
10. De rechtbank stelt vast dat verzoekster met haar kinderen op 4 januari 2022 vanuit België naar Nederland is gekomen als gevolg van - naar haar zeggen - een onveilige thuissituatie. Zij heeft met haar kinderen tot 25 januari 2022 bij een vriendin in [plaats] verbleven. Daarna heeft zij met haar kinderen op een adres is [plaats] verbleven en aansluitend in [plaats] bij een nicht. Op 4 februari 2022 heeft verzoekster het verzoek gedaan om een tijdelijke maatwerkvoorziening of noodopvang. Vanaf zondag 6 februari 2022 verbleven verzoekster en haar kinderen weer in de gemeente Almere; eerst in hotel [hotel] en vervolgens in [hotel] .
11. De rechtbank overweegt dat in artikel 2.3.3. van de Wmo is bepaald dat verweerder in spoedgevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, onverwijld beslist tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek. Verzoekster en haar kinderen verbleven ten tijde van het verzoek om opvang van 4 februari 2022 bij een nicht. Ten tijde van de ingebrekestelling op 8 februari 2022 hadden zij onderdak in hotel [hotel] . Verder blijkt uit de “Vragenlijst landelijke toegang maatschappelijke opvang Flevoland” dat verzoekster op 7 februari 2022 een bedrag van € 600,- heeft ontvangen aan toeslagen vanuit België. Zij beschikte op dat moment dan ook over voldoende geld om zelf (voor enkele dagen) onderdak te bekostigen. Gezien deze situatie was de noodzaak om onverwijld te beslissen op het verzoek van 4 februari 2022 niet dusdanig spoedeisend, dat op 7 februari 2022 om 17.00 uur de redelijke beslistermijn al was verstreken. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat uit onderzoek van Veilig Thuis op 26 januari 2022 en 7 februari 2022 naar voren is gekomen dat voor verzoekster (en haar kinderen) eveneens de mogelijkheid bestond om naar België terug te keren, alwaar zij recht heeft op opvang/huisvesting en hulpverlening.
12. Uit het voorgaande volgt dat op het moment van de ingebrekestelling op 8 februari 2022 verweerder niet in gebreke was om een besluit te nemen. Dit betekent dat de ingebrekestelling van verzoekster prematuur (te vroeg) was ingediend.
13. Verder is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van het instellen van het beroep op 9 februari 2022 zich geen situatie voordeed op grond waarvan verzoekster verweerder niet in gebreke had hoeven stellen. [2] Zoals verweerder terecht heeft gesteld, beschikte verzoekster op dat moment over voldoende middelen om zelf onderdak te bekostigen. Er was dan ook geen sprake van een acute noodsituatie. Als gevolg hiervan was verweerder ook op 9 februari 2022 niet in gebreke om een besluit te nemen. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van 4 februari 2022 was daarmee prematuur. Met het nemen van het besluit van 15 februari 2022 is verweerder dus niet tegemoetgekomen aan dit beroep. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding. De rechtbank wijst het verzoek daartoe daarom af.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af om een proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:75 van de Awb
2.Als bedoeld in artikel 6:12, derde lid, van de Awb.