ECLI:NL:RBMNE:2022:2082

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
UTR 22/483 Rectificatie
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van de omgevingsvergunning voor de bouw van een golfclubhuis met afslaggebouw in recreatiegebied

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de bouw van een golfclubhuis met afslaggebouw in het recreatiegebied. De ontwikkelingsmaatschappij [A] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd, maar omwonenden, de verzoekers, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de vergunning. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 11 maart 2022, waarbij de verzoekers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. W. van Galen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, ondanks het standpunt van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt dat dit niet het geval was. De verzoekers voerden aan dat het voorgenomen gebruik van het golfclubhuis in strijd was met de bestemmingsomschrijving en dat de horecafunctie niet ondergeschikt was aan de hoofdfunctie van de golfbaan. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er een gewijzigde aanvraag was ingediend, waarin de horecafunctie uit het hoofdgebouw was verwijderd.

Uiteindelijk oordeelde de voorzieningenrechter dat de gewijzigde aanvraag voldeed aan de planregels en dat de bezwaren van de verzoekers voornamelijk gericht waren op de horecafunctie. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter veroordeelde het college echter wel in de proceskosten van de verzoekers, tot een bedrag van € 1.518,00, en bepaalde dat het griffierecht van € 184,- door de verweerder aan de verzoekers moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/483 - Rectificatie

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 maart 2022 in de zaak tussen

[verzoeker 1]

[verzoeker 2]
[verzoeker 3]
[verzoeker 4]
[verzoeker 5]
[verzoeker 6]
[verzoeker 7]
[verzoeker 8]
[verzoeker 9]
[verzoeker 10]
[verzoeker 11]
[verzoeker 12]
[verzoeker 13]
[verzoeker 14]
[verzoeker 15]
[verzoeker 16]
[verzoeker 17]
uit [plaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. W. van Galen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, verweerder.

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde-partij] .

Inleiding

1. Ontwikkelingsmaatschappij [A] . (nu [derde-partij] .) wil in recreatiegebied [reacreatiegebied] een golfclubhuis met afslaggebouw bouwen. Daarvoor heeft de ontwikkelingsmaatschappij een omgevingsvergunning aangevraagd bij het college. Verzoekers zijn omwonenden. Zij zijn het niet eens met het bouwplan.
2. Bij het besluit van 27 mei 2021 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van het golfclubhuis met afslaggebouw. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen en het besluit te schorsen.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 maart 2022 op zitting behandeld. Verzoekers zijn vertegenwoordigd door [verzoeker 14] en [verzoeker 12] , bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [D] en mr. C. Janssen. Namens [derde-partij] . waren mr. J. de Haas, [B] en [C] aanwezig.

Overwegingen

4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een spoedeisend belang, omdat het verzoekers eigenlijk niet om de bouw te doen is maar om het gebruik. Op de zitting is door [derde-partij] . toegelicht dat de bouw voortvarend wordt opgepakt. Als de bouw volgens planning verloopt wordt het gebouw in de eerste week van juni casco opgeleverd. Naar verwachting wordt het gebouw dan ook snel in gebruik genomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er daarom sprake van een spoedeisend belang.
6. De kern van de bezwaren van verzoekers is het voorgenomen gebruik van het golfclubhuis. Zij voeren aan dat er strijd is met de bestemmingsomschrijving uit artikel 4.1 van de planregels bij bestemmingsplan Golfbaan [reacreatiegebied] , waarin horeca is toegestaan ten behoeve van de bestemming (de golfbaan) en het naastgelegen recreatieterrein. Vanwege de omvang van de horecafunctie in het hoofdgebouw en de te verwachten opbrengsten is volgens verzoekers geen sprake meer van ondergeschikte horeca. Volgens hen wordt ook niet voldaan aan de bouwregels uit artikel 4.2 van de planregels, waarin staat dat horeca ten behoeve van de bestemming en het naastgelegen recreatieterrein een maximale footprint van 200 m2 mag hebben.
7. Tijdens de zitting heeft de voorzieningenrechter aan [derde-partij] . gevraagd waar de horeca precies voorzien is en wat de omvang daarvan wordt. In reactie daarop heeft [derde-partij] . aangegeven dat er inmiddels naar aanleiding van het negatieve advies van de bezwaarschriftencommissie een gewijzigde aanvraag is ingediend. Daarin is de horecafunctie uit het hoofdgebouw verwijderd. Het college heeft vervolgens bevestigd dat op 9 maart 2022 een gewijzigde aanvraag is gediend. Het college heeft de gewijzigde aanvraag naar de gemachtigde van verzoekers en naar de voorzieningenrechter gestuurd.
8. Naar het oordeel van de rechtbank past een hoofdgebouw met een footprint van maximaal 1500 m2 op zichzelf wel binnen het bestemmingsplan. De bezwaren van verzoekers richten zich niet tegen de overschrijding van de bouwhoogte, waarvoor een binnenplanse vrijstelling is toegepast. De belangrijkste bezwaren van verzoekers richten zich tegen het gebruik van delen van het hoofdgebouw voor horeca. Inmiddels is er een gewijzigde aanvraag ingediend voor wat betreft de invulling van het gebruik van het hoofdgebouw. Daarin is de horecafunctie uit het hoofdgebouw verwijderd. Het aangevraagde gebruik is conform de planregels. Aangezien de grootste bezwaren van verzoekers direct verbonden waren aan de horecafunctie ziet de voorzieningenrechter geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
10. De voorzieningenrechter ziet in de gang van zaken, waarbij pas tijdens de zitting aan verzoekers (en aan de rechtbank) kenbaar is gemaakt dat er een gewijzigde aanvraag is ingediend, aanleiding om het college te veroordelen in
het griffierecht ende proceskosten van verzoekers. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,00.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.M. van der Knijff, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2022.
De voorzieningenrechter is verhinderd.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.