ECLI:NL:RBMNE:2022:2075

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
C/16/531935 / HL ZA 21-321
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van ontwikkelkosten en meerwerk in het kader van een overeenkomst voor de vervaardiging van machines

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft eiseres, een besloten vennootschap, gedaagde sub 1, eveneens een besloten vennootschap, aangeklaagd voor het betalen van openstaande facturen en ontwikkelkosten in het kader van een overeenkomst voor de vervaardiging van machines. De procedure begon met een dagvaarding op 15 november 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 15 april 2022. De rechtbank heeft op 1 juni 2022 vonnis gewezen.

Eiseres had een overeenkomst gesloten met gedaagde sub 1 voor het ontwerpen en leveren van een machine voor het maken van kartonnen emmers. Eiseres vorderde betaling van een openstaande factuur van € 6.797,50, resterende engineerskosten van € 36.000,00, en € 50.000,00 voor gederfde winst. Gedaagde sub 1 voerde verweer en stelde dat de vorderingen afgewezen moesten worden.

De rechtbank oordeelde dat gedaagde sub 1 de openstaande factuur van € 6.797,50 moest betalen, evenals de resterende engineerskosten van € 36.000,00. De vordering voor gederfde winst werd afgewezen, omdat eiseres niet had aangetoond dat de schade het gevolg was van omstandigheden die in de macht van gedaagde sub 1 lagen. De proceskosten werden toegewezen aan eiseres voor de kosten gemaakt in de procedure tegen gedaagde sub 1, terwijl eiseres de proceskosten van gedaagde sub 2 moest vergoeden, omdat zij in het ongelijk was gesteld.

De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres gedeeltelijk toegewezen en de overige vorderingen afgewezen, met inachtneming van de gemaakte afspraken en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/531935 / HL ZA 21-321
Vonnis van 1 juni 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. H. Eijer te Zoetermeer,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. W.H.J. Luijer te Loosdrecht.
Partijen worden hierna [eiseres] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de op 15 november 2021 betekende dagvaarding met 13 producties,
  • de conclusie van antwoord,
  • de aanvullende producties 14 tot en met 22 namens [eiseres] ,
  • de mondelinge behandeling op 15 april 2022.
1.2.
Daarna is besloten dat er een vonnis volgt.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] ontwikkelt en fabriceert in opdracht en voor rekening van derden apparaten voor industriële toepassingen. [gedaagde sub 1] ontwikkelt en fabriceert milieuvriendelijke verpakkingen van papier en karton. [gedaagde sub 2] is op dit moment bestuurder van [gedaagde sub 1] .
2.2.
[gedaagde sub 1] heeft een achthoekige kartonnen emmer ontwikkeld voor de bloemenbranche. Op 9 oktober 2017 heeft [eiseres] een offerte toegestuurd aan [gedaagde sub 1] voor het ontwerpen, produceren en leveren van een machine die deze kartonnen emmers kan maken. In de offerte staat dat het ontwerp met proefopstellingen € 45.000,00 kost.
2.3.
Op 5 oktober 2017 gaat [eiseres] per e-mail akkoord met het verzoek van [gedaagde sub 1] deze engineerskosten te verspreiden over vijf machines:
‘ [A](de rechtbank voegt toe: directeur van [eiseres] )
is bereid om de engineerskosten te verspreiden over meerdere opdrachten. Om het niet moeilijk te maken hebben we afgesproken om de ontwerpkosten van de assemblagemachine hiervoor te gebruiken t.w.€ 45.000,00. Afgesproken om deze over 5 machines te verdelen: € 9.000,00 ieder. Dus de eerste machine komt op € 91.000,00 totaal. De prijs van de volgende machine moet nog exact bepaald worden maar zal dan vermeerderd worden met € 9.000,00 en dan wel de eerst komende 4 machines. Deze € 9.000,00 zullen alleen bij de assemblagemachines berekend worden. (…)’.
2.4.
Op 9 oktober 2017 hebben [eiseres] en [gedaagde sub 1] een overeenkomst getekend waarin onder andere staat:
  • ‘ [gedaagde sub 1] geeft [eiseres] exclusiviteit met betrekking tot het vervaardigen van machines voor de assemblage en het stapelen van bovengenoemde achthoekige kartonnen emmers alsmede voor het vouwen en vullen van deze emmers, mits de kosten daarvan marktconform zijn.
  • Zonder toestemming van [gedaagde sub 1] is het [eiseres] niet toegestaan voor derden machines te bouwen voor het assembleren en stapelen van achthoekige kartonnen emmers alsmede voor het vouwen en vullen van deze emmers.’
2.5.
Op 1 oktober 2018 maken [eiseres] en [gedaagde sub 1] aanvullende afspraken, vastgelegd in een brief van [gedaagde sub 1] aan [eiseres] :
‘Door een wijziging bij de vouwmachine (…) geven wij [eiseres] maximaal 4 weken meer tijd voor het afronden van de vouw/plakmachine. Hiermee komt de aflevering van deze machine op vrijdag 9 november 2018.
Aangezien door jou is aangegeven dat deze wijziging ook consequenties heeft voor de levering van de andere 2 machines (assemblage- en watervulmachine) mogen deze machines ook op 9 november a.s. worden geleverd.
Wij gaan ervan uit dat alle 3 machines op de afleverdatum volgens de gemaakte afspraken werken en de productie kunnen leveren welke zijn afgesproken. Indien [eiseres] deze afspraken nakomt zal het meerwerk van € 6.000,00 aan [gedaagde sub 1] gefactureerd mogen worden.
Het niet naleven van deze afspraken zullen de consequentie hebben die we besproken hebben op 28 augustus, en die bevestigd zijn in onze mail van 10 september j.l., hieronder nogmaals omschreven.
  • Bij het niet behalen van de deadline zal het intellectueel eigendom, de tekeningen alsmede de machines inclusief de reeds bestelde en nog te monteren onderdelen eigendom worden van [gedaagde sub 1] .
  • Het staat [gedaagde sub 1] vrij om bij het niet behalen van de deadline de opdracht terug te nemen en op zoek te gaan naar een alternatieve machinebouwer.’
2.6.
Op 24 juni 2019 is de machine geïnstalleerd. Op dezelfde dag heeft [eiseres] aan [gedaagde sub 1] een factuur van € 11.797,50 inclusief btw verzonden. Van deze factuur heeft [gedaagde sub 1] een bedrag van € 6.797,50 inclusief btw onbetaald gelaten.
2.7.
[gedaagde sub 1] heeft [eiseres] gevraagd een offerte toe te sturen voor vier extra machines. [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] over de prijs van de extra machines een Whatsapp bericht toegestuurd:
‘Prijs zal nagenoeg gelijk blijven, engineering ca € 15.000,00. Echter wel een plan om nog openstaande engineeringkosten van € 36.000,00 weg te werken. Daarnaast ook bevestiging wanneer het restant dat nog openstaat wordt voldaan. Was te laat terug om de bestaande offerte aan te passen en te mailen.
2.8.
[eiseres] heeft ook een offerte opgesteld voor de vier machines. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat deze offerte naar een onjuist e-mailadres is verzonden en [gedaagde sub 1] niet heeft bereikt.
2.9.
[gedaagde sub 1] heeft een andere fabrikant benaderd voor het realiseren van een machine(lijn) die de kartonnen emmers maakt.
2.10.
[eiseres] heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verzocht de nog openstaande factuur van
€ 6.797,50 te betalen. Ook heeft [eiseres] [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verzocht opdracht te geven voor het maken van de overige vier machines of, zo niet, de resterende engineerskosten van
€ 36.000,00 en de gederfde winst van € 12.500,00 per machine (totaal € 50.000,00) te betalen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben aan deze verzoeken niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - uitvoerbaar bij voorraad een hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van:
het resterende factuurbedrag van € 6.797,50,
de resterende engineerskosten van € 36.000,00 te vermeerderen met btw,
€ 50.000,00 voor gederfde winst,
e proceskosten en kosten van betekening en executie als [gedaagde sub 1] niet binnen veertien dagen na het vonnis aan de veroordeling voldoet.
3.2.
[gedaagde sub 1] voert verweer en concludeert dat de vorderingen van [eiseres] afgewezen moeten worden, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De vorderingen ten opzichte van [gedaagde sub 1]

De nog openstaande factuur van € 6.797,50
4.1.
De conclusie is dat [gedaagde sub 1] de nog openstaande factuur van € 6.797,50 aan [eiseres] moet betalen. Deze conclusie wordt hierna uitgelegd.
4.2.
Op 24 juni 2019 heeft [eiseres] aan [gedaagde sub 1] een factuur van € 11.797,50 inclusief btw toegestuurd. Partijen zijn het erover eens dat deze factuur voor € 6.000,00 exclusief btw ziet op het meerwerk zoals genoemd in de afspraken van 1 oktober 2018. Door [eiseres] is verder aangevoerd dat de factuur voor € 3.750,00 exclusief btw ziet op de laatste 10 % die in rekening mocht worden gebracht voor de werkzaamheden. [gedaagde sub 1] heeft op de mondelinge behandeling laten weten dat dit kan kloppen, zodat de rechtbank de stelling van [eiseres] voor juist aanneemt.
4.3.
Het bedrag van € 3.750,00 exclusief btw in de factuur is door [gedaagde sub 1] onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat dit bedrag door [gedaagde sub 1] betaald moet worden. Weliswaar heeft [gedaagde sub 1] aangevoerd dat de vulmachine niet geleverd is, maar daartegenover heeft [eiseres] aangevoerd dat geen kosten in rekening zijn gebracht voor de vulmachine. Deze stelling kan [gedaagde sub 1] daarom niet helpen.
4.4.
[gedaagde sub 1] voert verder aan dat [eiseres] het meerwerk van € 6.0000,00 exclusief btw niet mocht factureren omdat de machine - die bestond uit de assemblage-, vouw- en vulmachine - niet op 9 november 2018 geleverd is en de vulmachine nimmer geleverd is. Dit verweer van [gedaagde sub 1] slaagt niet. Het niet halen van de deadline heeft enkel tot gevolg dat de IE-rechten etc. eigendom worden van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 1] gerechtigd is de opdracht terug te nemen. Dit betekent niet dat het meerwerk niet meer betaald hoeft te worden. In de overeenkomst van 1 oktober 2018 staat verder dat het meerwerk aan [gedaagde sub 1] gefactureerd mag worden als de assemblage-, vouw- en watervulmachine op de afleverdatum volgens de gemaakte afspraken werken en de afgesproken productie kunnen leveren. Weliswaar staat tussen partijen vast dat de vulmachine niet is geleverd, maar het is [gedaagde sub 1] die ervoor heeft gekozen de samenwerking te beëindigen. Het meerwerk heeft ook geen betrekking op de vulmachine, maar ziet op de afspraak de machine (niet zijnde de vulmachine) aan te passen van koudlijm naar hot melt. [gedaagde sub 1] heeft niet gesteld en ook is niet gebleken dat deze aanpassing niet is uitgevoerd. [gedaagde sub 1] moet dit meerwerk daarom betalen.
De engineerskosten van € 36.000,00
4.5.
[gedaagde sub 1] moet de resterende engineerskosten van € 36.000,00 te vermeerderen et btw aan [eiseres] betalen. Deze conclusie wordt hierna uitgelegd.
4.6.
Partijen zijn het erover eens dat de engineerskosten in totaal € 45.000,00 bedroegen. Op 5 oktober 2017 hebben partijen afgesproken de kosten over vijf machines te spreiden, zodat bij elke machine € 9.000,00 in rekening zou worden gebracht. Uiteindelijk is opdracht gegeven voor het maken van één machine. Partijen hebben in hun afspraken niet voorzien in het scenario dat zij de samenwerking beëindigden voordat alle vijf machines waren gemaakt. Voor het argument van [gedaagde sub 1] dat uit de overeenkomst volgt dat zij de engineerskosten in dit geval niet meer hoeft te betalen, biedt de overeenkomst echter geen houvast. Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 1] toegelicht dat € 45.000,00 voor een (beginnend) bedrijf veel geld is. De afspraak de kosten over vijf machines te verspreiden, betekende dat de lasten voor [gedaagde sub 1] werden verspreid over een langere periode. Ook hebben beide partijen erkend dat het bij het maken van deze afspraak de bedoeling was van partijen dat vijf machines werden gemaakt en afgenomen. Niet ter discussie staat dat [eiseres] de totale engineerskosten bij het ontwikkelen van de eerste machine al heeft gemaakt. Gelet op deze omstandigheden is gerechtvaardigd dat [gedaagde sub 1] de resterende engineerskosten van € 36.000,00 betaalt.
4.7.
Dat de machine niet voor 9 november 2018 geleverd is, zoals [gedaagde sub 1] aanvoert, maakt voorgaande conclusie niet anders. In de overeenkomst van 1 oktober 2018 staat niet dat het niet halen van de deadline tot gevolg heeft dat de engineerskosten niet meer betaald hoeven worden. Verder heeft [gedaagde sub 1] - mede gelet op de betwisting van [eiseres] - onvoldoende aangetoond dat de machine niet deugdelijk was.
4.8.
Ten slotte heeft [gedaagde sub 1] geen verweer gevoerd tegen de gevorderde btw over de engineerskosten, zodat deze worden toegewezen.
De vordering van € 50.000,00 voor gederfde winst
4.9.
[eiseres] heeft ten slotte geen recht op € 50.000,00 vanwege gederfde winst. Hierna wordt deze conclusie toegelicht.
4.10.
Uit de overeenkomst van 1 oktober 2018 blijkt dat [gedaagde sub 1] de opdracht terug kon nemen en een andere machinebouwer mocht benaderen als de machine niet op 9 november 2018 geleverd werd. Partijen zijn het erover eens dat de deadline van 9 november 2018 niet gehaald is. Door [eiseres] is onvoldoende aangetoond dat dit komt door omstandigheden die in de macht van [gedaagde sub 1] lagen. Anders dan [eiseres] stelt, was voor het terugnemen van de opdracht verder niet vereist dat de overeenkomst eerst werd ontbonden door [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] heeft daarmee rechtsgeldig en gerechtvaardigd gebruik gemaakt van haar de recht de opdracht terug te nemen en een andere machinebouwer te benaderen. Voor een vergoeding vanwege gederfde winst bestaat gelet op het voorgaande geen ruimte.
4.11.
Bij dit oordeel weegt mee dat de afspraak of intentie tussen partijen om vijf machines af te nemen voorwaardelijk was. Uit de offerte en de e-mail van 5 oktober 2017 blijkt dat de prijs van de volgende vier machines nog exact bepaald moest worden. Uit de overeenkomst van 9 oktober 2017 blijkt verder dat de kosten marktconform moesten zijn. Over de prijs van de overige vier machines moest dus nog overeenstemming bereikt worden, voordat [gedaagde sub 1] opdracht kon geven deze te realiseren. Uit de Whatsapp berichten, waarnaar [eiseres] verwijst, blijkt onvoldoende informatie over de prijs van de machines. Bij dit oordeel speelt mee dat beide partijen aangeven dat [gedaagde sub 1] een lijst had toegestuurd aan [eiseres] , waarin de gewenste aanpassingen voor de overige vier machines - ten opzichte van de eerste machine - stonden. Dat betekende volgens beide partijen dat de prijs van de eerste machine niet representatief was. Van [gedaagde sub 1] kon niet gerechtvaardigd verwacht worden dat zij op basis van de Whatsapp berichten de opdracht voor de vier machines zou verstrekken. Op de mondelinge behandeling is verder gebleken dat [eiseres] - naast de Whatsapp berichten - een offerte voor de vier machines heeft toegestuurd, maar dat [gedaagde sub 1] deze niet heeft ontvangen doordat een onjuist e-mailadres is gebruikt. Uit de correspondentie blijkt vervolgens niet dat [eiseres] tijdig aan [gedaagde sub 1] laat weten dat zij al een offerte heeft verstrekt, als [gedaagde sub 1] aangeeft dat zij geen offerte heeft ontvangen. Dat er over de prijs en uitvoering van de machines geen overeenstemming is bereikt tussen partijen - als gevolg waarvan geen opdracht is verstrekt en [eiseres] winst is misgelopen - is gelet op voorgaande omstandigheden voor rekening en risico van [eiseres] .
De proceskosten
4.12.
Omdat [eiseres] deels gelijk krijgt, moet [gedaagde sub 1] de proceskosten van [eiseres] vergoeden. Deze kosten worden begroot op € 2.076,00 voor het griffierecht, € 2.228,00 voor het salaris advocaat (2 punten van liquidatietarief IV) en € 107,01 voor de kosten van betekening van de dagvaarding. De proceskosten zijn totaal € 4.411,01. Bij het begroten van deze kosten is rekening gehouden met het toegewezen, en niet het gevorderde, bedrag. De nakosten worden toegewezen op de hierna in de beslissing genoemde wijze.
De vordering ten opzichte van [gedaagde sub 2]
4.13.
[eiseres] vordert op grond van bestuurdersaansprakelijkheid dat ook [gedaagde sub 2] wordt veroordeeld tot betaling van de bedragen. Deze vordering wordt afgewezen, zoals hierna wordt uitgelegd.
De toetsingsnorm
4.14.
Voor een succesvol beroep op bestuurdersaansprakelijkheid is vereist dat [gedaagde sub 2] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De drempel voor deze aansprakelijkheid is hoog. Voor een persoonlijk ernstig verwijt kan onder omstandigheden aanleiding zijn, als een bestuurder namens de vennootschap een verplichting aangaat terwijl hij wist, of hoorde te weten, dat de vennootschap deze verplichting niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou kunnen bieden. Verder kan een persoonlijk ernstig verwijt onder andere worden gemaakt als de bestuurder willens en wetens bewerkstelligt of toelaat dat de vennootschap haar verplichtingen niet nakomt, waardoor de andere partij voorzienbaar schade lijdt.
De beoordeling
4.15.
[gedaagde sub 1] heeft onbetwist gesteld dat [gedaagde sub 2] op 29 mei 2019 bestuurder van [gedaagde sub 1] is geworden. [gedaagde sub 2] heeft voor het vervaardigen van de machine geen opdracht gegeven. Ook is niet gebleken dat [gedaagde sub 2] opdracht heeft gegeven aan [eiseres] extra werkzaamheden te verrichten (of dit heeft toegelaten), terwijl hij wist of hoorde te weten dat [gedaagde sub 1] niet zou kunnen voldoen aan haar verplichting en [eiseres] daardoor schade zou leiden. [eiseres] stelt dan ook ten onrechte dat [gedaagde sub 2] wist of heeft toegelaten dat een ontwikkeltraject werd ingezet, waarbij [gedaagde sub 1] niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Aan [gedaagde sub 2] kan dan ook om deze reden geen persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt. De mededeling van [gedaagde sub 2] dat [gedaagde sub 1] de factuur niet kan betalen op 3 augustus 2021, waar [gedaagde sub 1] een beroep op doet, duidt verder ook niet op een persoonlijk ernstig verwijt aan het adres van [gedaagde sub 2] . De werkzaamheden van [eiseres] waren toen bovendien al afgerond.
De proceskosten
4.16.
Nu [eiseres] ten opzichte van [gedaagde sub 2] geheel in het ongelijk wordt gesteld, moet [eiseres] de proceskosten van [gedaagde sub 2] betalen. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil. Dat komt omdat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] bij één advocaat zijn verschenen, het verweer voor gedaagden grotendeels hetzelfde is en het specifieke verweer van [gedaagde sub 2] beperkt in omvang is.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] te betalen:
€ 6.797,50,
€ 36.000,00 te vermeerderen met btw,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten van [eiseres] , tot op heden begroot op
€ 4.411,01, en de kosten van betekening en executie als [gedaagde sub 1] niet binnen veertien dagen aan dit vonnis voldoet,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde sub 2] , tot op heden begroot op nihil,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: