In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een beschermingsbewindvoerder en de zoon van een vrouw die in een verpleeghuis verblijft. De beschermingsbewindvoerder, die optreedt namens mevrouw [A], vorderde ontruiming van de woning waarin de zoon, [gedaagde], verblijft zonder huur- of gebruiksovereenkomst. De moeder is sinds eind juni 2021 in een verpleeghuis en de bewindvoerder heeft toestemming gekregen van de kantonrechter om de woning te verkopen. De zoon heeft verweer gevoerd en betwist dat er een spoedeisend belang is voor de ontruiming, omdat hij bereid is een gebruiksvergoeding te betalen en onderhoud aan de woning pleegt.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen huurovereenkomst bestaat en dat de zoon zonder recht of titel in de woning verblijft. Er is een spoedeisend belang voor de verkoop van de woning, omdat de moeder dubbele lasten heeft en er een financieel tekort is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de zoon de woning binnen drie maanden na betekening van het vonnis moet ontruimen. De gevorderde machtiging om de ontruiming door een deurwaarder uit te laten voeren is toegewezen, maar de gevorderde dwangsom is afgewezen. De zoon is veroordeeld in de proceskosten van de beschermingsbewindvoerder, die zijn begroot op € 711,43.