ECLI:NL:RBMNE:2022:2033

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
C/16/522971 / HA ZA 21-404
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervalbeding in algemene voorwaarden van accountantskantoor en de redelijkheid van de termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres], en een andere besloten vennootschap, aangeduid als [gedaagde sub 1 (B.V.)], en diens zoon. De zaak betreft een geschil over de controle van jaarrekeningen door [gedaagde sub 1 (B.V.)] voor de jaren 2012, 2013 en 2014. [eiseres] heeft [gedaagde sub 1 (B.V.)] opdracht gegeven om deze jaarrekeningen te controleren, maar [gedaagde sub 1 (B.V.)] heeft de opdracht op 24 december 2015 teruggegeven. [eiseres] heeft vervolgens een klacht ingediend bij de Accountantskamer, maar deze werd grotendeels ongegrond verklaard.

In de procedure vorderde [eiseres] een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1 (B.V.)] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat de exoneratieclausule in de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van [eiseres] moesten worden afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de algemene voorwaarden van [gedaagde sub 1 (B.V.)] een vervalbeding bevatten, dat inhoudt dat vorderingsrechten vervallen na één jaar. [eiseres] had op 24 december 2015 moeten weten dat zij mogelijk een vorderingsrecht had, maar heeft pas ruim 4,5 jaar later [gedaagde sub 1 (B.V.)] gedagvaard.

De rechtbank concludeerde dat het toezenden van een aansprakelijkheidsstelling niet voldoende was om de vervaltermijn te verlengen. Het doel van het vervalbeding is om de debiteur zekerheid te geven dat hij niet na lange tijd nog kan worden aangesproken. De rechtbank veroordeelde [eiseres] in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.782,00, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/522971 / HA ZA 21-404
Vonnis van 25 mei 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. M. Straus te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1 (B.V.)],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
2.
[voornaam 1] [voornaam 2] [achternaam],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. A.P.P. Witteveen te Amsterdam.
Eiseres wordt hierna [eiseres] genoemd. Gedaagde sub 1 wordt hierna ‘ [gedaagde sub 1 (B.V.)] ’ genoemd en gedaagde sub 2 wordt als ‘de zoon’ aangeduid. Gedaagden worden gezamenlijk aangeduid als [achternaam] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 april 2021;
  • de spreekaantekeningen van [eiseres] en [achternaam] c.s. die tijdens de mondelinge behandeling van 11 april 2022 zijn voorgedragen.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald op vandaag.
2. Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiseres] heeft aan [gedaagde sub 1 (B.V.)] de opdracht verstrekt om haar jaarrekeningen over de jaren 2012, 2013 en 2014 te controleren. De heer [voorletter 2] . [voorletter 1] . [achternaam] (hierna: de vader) is (indirect) bestuurder van [gedaagde sub 1 (B.V.)] De zoon is werkzaam bij [gedaagde sub 1 (B.V.)] en maakt onderdeel uit van het controleteam van [eiseres] dat zich met de genoemde opdracht heeft beziggehouden. Op 24 december 2015 heeft [gedaagde sub 1 (B.V.)] de werkzaamheden beëindigd door de opdracht voor de controle van de jaarrekeningen 2013 en 2014 terug te geven.
2.2.
Volgens [eiseres] heeft [achternaam] c.s. de controlewerkzaamheden niet vakkundig en niet voortvarend verricht. Ook had [gedaagde sub 1 (B.V.)] de opdracht tot controle van de jaarrekeningen niet mogen teruggeven. [eiseres] heeft hierover op 10 augustus 2016 een klacht ingediend bij de Accountantskamer. Na de uitspraak van de Accountantskamer heeft [eiseres] haar klachten in tweede instantie voorgelegd aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het CBb). Het CBb heeft op 12 mei 2018 uitspraak gedaan en de klachten van [eiseres] grotendeels ongegrond verklaard. Er is geen maatregel opgelegd.
2.3.
[eiseres] vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat [achternaam] c.s. toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld, waardoor zij aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade. Daarnaast vordert [eiseres] een verklaring voor recht dat de exoneratieclausule uit de algemene voorwaarden van [gedaagde sub 1 (B.V.)] (waarbij aansprakelijkheid is beperkt) onredelijk bezwarend is, dan wel dat de toepassing ervan in strijd is met de redelijkheid en billijkheid waardoor daarop geen beroep kan worden gedaan.

3.De beoordeling3.1. De rechtbank zal de vorderingen van [eiseres] afwijzen. Hierna wordt de motivering voor deze beslissing gegeven.

Dagvaarden van de zoon
3.2.
[eiseres] heeft de heer [voornaam 2] [voornaam 1] [achternaam] , geboren op [geboortedatum] 1985 en woonachtig in [plaats] aan het adres [adres] gedagvaard. Dit is de geboortedatum en het woonadres van de zoon. De zoon heet echter [voornaam 1] [voornaam 2] [achternaam] . De vader heet [voornaam 2] [voornaam 1] [achternaam] . De zoon heeft zich in deze procedure gesteld, omdat hij – met enige twijfel – had begrepen dat hij was gedagvaard ondanks dat zijn voornamen waren verwisseld.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] verklaard dat beoogd was om de vader te dagvaarden, omdat de ingestelde vorderingen ook tegen hem gericht zijn. Dat strookt met het feit dat de vader de leidende rol had bij de uitvoering van opdracht van [eiseres] , in tegenstelling tot de zoon. Uit de tekst van de dagvaarding volgt, naar de zoon terecht heeft begrepen, dat hij door die dagvaarding werd opgeroepen in het geding te verschijnen. Nu de zoon is gedagvaard, maar de vorderingen (in materieel opzicht) niet tegen hem zijn gericht, moeten die vorderingen tegen hem als formele procespartij reeds daarom worden afgewezen.
Vervalbeding
3.4.
Vervolgens moet de ingestelde vordering tegen [gedaagde sub 1 (B.V.)] , als opdrachtnemer, worden beoordeeld.
3.5.
Tussen partijen staat vast dat de algemene voorwaarden van [gedaagde sub 1 (B.V.)] van toepassing zijn op de overeenkomst van opdracht. Deze algemene voorwaarden zijn gelijk aan het model dat is opgesteld door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants. [achternaam] c.s. doet een beroep op artikel 14 van de algemene voorwaarden waarin een vervalbeding is opgenomen. Dit artikel is als volgt geformuleerd:

Voor zover in deze algemene voorwaarden niet anders is bepaald, vervallen vorderingsrechten en andere bevoegdheden van Opdrachtgever uit welke hoofde ook jegens Opdrachtnemer in verband met het verrichten van Werkzaamheden door Opdrachtnemer, in ieder geval na één jaar na het moment waarop Opdrachtgever bekend werd of redelijkerwijs bekend kon zijn met het bestaan van deze rechten en bevoegdheden. Deze termijn betreft niet de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de daartoe aangewezen instantie(s) voor de klachtbehandeling en/of de Raad voor Geschillen.
3.6.
Uit dit vervalbeding volgt dat het vorderingsrecht van [eiseres] tegenover [achternaam] vervalt een jaar nadat zij bekend werd of redelijkerwijs bekend kon zijn met haar rechten en bevoegdheden uit hoofde van de beweerdelijke wanprestatie door [achternaam] .
3.7.
[eiseres] voert aan dat het vervalbeding onredelijk bezwarend is en in strijd met de redelijkheid en billijkheid, omdat de termijn van een jaar te kort is vanwege de complexiteit van het geschil. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. Een vervalbeding met een termijn van een jaar is in de praktijk gebruikelijk. Daardoor wordt de positie van de schuldeiser, in dit geval [eiseres] , niet aanzienlijk verstoord. Ook blijkt uit het volgende dat [eiseres] daadwerkelijk in staat was om binnen het jaar gebruik te maken van haar vorderingsrecht.
3.8.
Op 24 december 2015 heeft [gedaagde sub 1 (B.V.)] [eiseres] laten weten de opdracht voor de controle van de jaarrekeningen 2013 en 2014 terug te geven, omdat zij twijfels had aan de integriteit van het bestuur van [eiseres] . Deze twijfels zijn ontstaan als gevolg van de gang van zaken die [gedaagde sub 1 (B.V.)] uitgebreid in de brief heeft geschetst. Op 24 december 2015 wist [eiseres] of kon zij redelijkerwijs weten dat zij mogelijk een vorderingsrecht op [gedaagde sub 1 (B.V.)] heeft uit hoofde van wanprestatie.
3.9.
In het jaar na 24 december 2015 heeft [eiseres] [gedaagde sub 1 (B.V.)] , de vader en de zoon aansprakelijk gesteld. Dit is gedaan in een brief van 16 februari 2016 waarin [eiseres] haar verwijten en het bestaan en de hoogte van de schade uitgebreid toelicht. Op 3 juni 2016 is een zelfde aansprakelijkheidsstelling aan de zoon toegezonden. [eiseres] was dus bekend met haar rechten en bevoegdheden. [eiseres] heeft in het jaar na 24 december 2015 echter geen rechtsvordering bij de burgerlijke rechter ingesteld, maar zij heeft alleen een klacht bij de Accountantskamer ingediend.
3.10.
De rechtbank is van oordeel dat het toezenden van een aansprakelijkstelling onvoldoende is om de vervaltermijn te verlengen of uit te laten werken. Het doel van een vervalbeding is het geven van zekerheid aan de debiteur, in dit geval [gedaagde sub 1 (B.V.)] , dat zij niet na een lange tijd nog kan worden belast met een vordering van een crediteur, in dit geval [eiseres] . Een vervalbeding zorgt ervoor dat crediteuren rechtsvorderingen binnen een afzienbare tijd moeten instellen. Als het eenmalig verzenden van een aanmaningsbrief – zonder dat het vorderingsrecht te gelde wordt gemaakt – voldoende zou zijn om de vervaltermijn te verlengen, zou dit gelijk komen te staan aan het stramien van verjaringstermijnen die kunnen worden gestuit. In dat geval wordt voorbijgegaan aan het doel van het vervalbeding. Het vervalbeding heeft juist een sterkere en meer beperkende werking dan verjaringstermijnen, omdat niet alleen de rechtsvordering na de termijn (in dit geval een jaar) teniet gaat, maar ook het vorderingsrecht zelf.
3.11.
In de literatuur wordt bepleit dat het instellen van een gerechtelijke procedure wel ervoor zorgt dat het vervalbeding uitwerkt. Dat is juist, maar het opstarten van een tuchtprocedure kan daar niet aan worden gelijkgesteld. Ten eerste blijkt uit het vervalbeding van artikel 14 van de toepasselijke algemene voorwaarden dat juist het indienen van klachten is uitgezonderd van de werking van (de termijn van) het vervalbeding. Bovendien stelt de klager in een tuchtprocedure geen vorderingsrecht in. Het gaat om een verzoek aan de tuchtrechter om te beoordelen of de beklaagde, in dit geval de accountant, handelt in lijn met de toepasselijke wettelijke regels en richtlijnen die de beroepsorganisatie oplegt. In het geval dat dit niet zo is, kan er een tuchtmaatregel worden opgelegd. De klager kan in een tuchtprocedure geen eigen vorderingen, bijvoorbeeld tot het vaststellen van aansprakelijkheid en vergoeding van schade, instellen. Deze vorderingen moeten worden ingesteld bij de burgerlijke rechter of andere instanties voor geschilbeslechting.
3.12.
[eiseres] heeft [gedaagde sub 1 (B.V.)] op 17 november 2020 gedagvaard. [eiseres] wist al op 24 december 2015 dat [gedaagde sub 1 (B.V.)] haar opdrachten teruggaf. Ook heeft [eiseres] in ieder geval op 16 februari 2016 ervan blijk gegeven dat zij bekend was met de gestelde tekortkomingen van [gedaagde sub 1 (B.V.)] en de daardoor door haar geleden schade. Nu [eiseres] pas ruim 4,5 jaar nadien is overgegaan tot het dagvaarden van [gedaagde sub 1 (B.V.)] , waren de eventuele vorderingsrechten van [eiseres] tot het vaststellen van aansprakelijkheid en schadevergoeding op dat moment reeds vervallen. De vervaltermijn was toen immers al ruimschoots verstreken.
Proceskosten
3.13.
De rechtbank zal [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze procedure. Deze worden aan de kant van [achternaam] c.s. begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00(2 punten x tarief II € 563,00)
totaal: € 1.782,00
3.14. De nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum wordt vermeld.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [achternaam] c.s. tot op heden begroot op € 1.782,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van betaling,
4.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de kant van [achternaam] c.s. begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van betaling,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat de onder 4.2 en 4.3 vermelde veroordelingen betreft,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.