ECLI:NL:RBMNE:2022:2028

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
UTR_21_4609_T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake exportverbod Wajong en re-integratieperspectief

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 17 mei 2022, staat de zaak van eiser centraal die sinds 1 april 1986 een Wajong-uitkering ontvangt. Eiser heeft verzocht om toestemming om zich met behoud van zijn uitkering in Portugal te vestigen. Dit verzoek is door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van de hardheidsclausule. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiser tegen het besluit van het Uwv. Tijdens de zitting op 10 maart 2022 is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en heeft de verweerder zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor de hardheidsclausule, die in uitzonderlijke situaties kan worden toegepast. De arbeidsdeskundige heeft enkel gekeken naar de mogelijkheden van eiser in loondienst, zonder te overwegen of de werkzaamheden in zijn eigen bedrijf, zoals het opslaan en verkopen van lego, ook als arbeid met re-integratieperspectief kunnen worden beschouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek te herstellen. Verweerder moet binnen twee weken meedelen of hij gebruik maakt van deze gelegenheid en heeft zes weken de tijd om het gebrek te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4609 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.A. Fischer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. W.A. Postma).

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om zich met behoud van zijn uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) in Portugal te vestigen afgewezen. Eiser komt niet aanmerking voor toepassing van de hardheidsclausule.
Bij besluit van 11 november 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2022 via MS Teams. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1.1.
Eiser ontvangt sinds 1 april 1986 een Wajong-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100%.
1.2.
Bij een verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten behoeve van de herindeling Wajong heeft de primaire verzekeringsarts in het rapport van 9 oktober 2017 geconcludeerd dat eiser niet over arbeidsvermogen beschikt omdat het hem ontbreekt aan basale werknemersvaardigheden.
1.3.
Op 12 juli 2021 heeft eiser verweerder om toestemming verzocht om zich in het buitenland (Portugal) te vestigen met behoud van zijn Wajong-uitkering.
1.4.
De verzekeringsarts heeft in het rapport van 13 augustus 2021 geconcludeerd dat er geen sprake is van noodzaak tot een medische behandeling in het buitenland en dat eiser niet afhankelijk is van anderen in zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen.
1.5.
De arbeidsdeskundige heeft op 9 september 2021 gerapporteerd dat eiser niet voldoet aan de hardheidsclausule. Eiser heeft geen arbeidsvermogen vanwege het ontbreken van basale werknemersvaardigheden.
1.6.
Vervolgens heeft verweerder het primaire en het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het exportverbod van de Wajong-uitkering het uitgangspunt is en dat de zogenoemde hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties toepassing kan vinden. Volgens verweerder is bij eiser geen sprake van een dergelijke uitzonderlijke situatie zodat eiser zich niet met behoud van zijn
Wajong-uitkering buiten Nederland mag vestigen. Het overgangsrecht bevat volgens verweerder geen voorziening die het recht op export van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet Wet (AAW) naar de Wajong regelt.
Beoordelingskader
3.1.
Artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong, bepaalt dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogeheten exportverbod van een Wajong-uitkering op grond van het negende lid van dit artikel (de zogeheten hardheidsclausule) buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing – gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen – zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het exportverbod van de Wajonguitkering is het uitgangspunt en de hardheidsclausule kan slechts in uitzonderlijke situaties toepassing vinden. Daarbij moet onder meer worden voldaan aan de voorwaarde dat een noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn.
3.2.
In het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Stcrt. 2 mei 2003, nr. 84, blz. 17 en gewijzigd bij Stcrt. 18 augustus 2010, nr. 12828, blz. 1; de Beleidsregels) is in artikel 2 bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op arbeidsondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn
verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
3.3.
In de toelichting bij de Beleidsregels is vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast en er ook in andere dan de drie hiervoor genoemde situaties grond kan zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent.
Beoordeling
4. De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat export van de Wajong-uitkering verboden is en dat de hardheidsclausule in uitzonderlijke situaties wordt toegepast. Het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief levert een dergelijke uitzonderlijke situatie op. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat het aanvaarden van arbeid met enig
re-integratieperspectief niet alleen ziet op werkzaamheden in loondienst maar ook kan zien op het verrichten van werk in een eigen bedrijf.
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat de arbeidsdeskundige de uitzonderingssituatie “het aanvaarden van arbeid met
re-integratieperspectief” heeft beoordeeld op basis van het ontbreken van werknemersvaardigheden bij eiser. De arbeidsdeskundige heeft niet beoordeeld of met het verrichten van werkzaamheden in een eigen bedrijf sprake is van het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief. Eiser heeft in Portugal een stuk grond gehuurd waarop hij een magazijn wil bouwen voor het opslaan, verpakken en verkopen van lego. Daarnaast heeft hij een drive-in show die hij in Portugal in de buitenlucht wil exploiteren.
6. De arbeidsdeskundige heeft op 9 september 2021 gerapporteerd dat eiser geen arbeidsvermogen heeft vanwege het ontbreken van basale werknemersvaardigheden. Volgens de arbeidsdeskundige kan eiser daardoor niet werken in het vrije bedrijfsleven.
7. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige hiermee onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat geen sprake is van het aanvaarden van arbeid met enig
re-integratieperspectief. De arbeidsdeskundige heeft de kansen op re-integratie alleen beoordeeld in het kader van werkzaamheden in loondienst, maar heeft verzuimd te beoordelen in hoeverre eiser met werkzaamheden in zijn eigen bedrijf kansen heeft om te
re-integreren.
Uitkomst
8. Gelet op voorgaande heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Het besluit is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
Gelegenheid tot herstel van het gebrek
9. De rechtbank stelt verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid om dit gebrek te herstellen of laten herstellen. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:80a van de Awb een tussenuitspraak. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Verweerder kan het gebrek herstellen door alsnog deugdelijk te motiveren dat eiser niet voor toepassing van de hardheidsclausule in aanmerking komt, omdat met genoemde werkzaamheden van eiser in zijn eigen bedrijf geen sprake is van arbeid met enig re-integratieperspectief. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
10. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.