ECLI:NL:RBMNE:2022:2020

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
27 mei 2022
Zaaknummer
UTR 21/3790
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Wob-verzoek inzake openbaarmaking van documenten door de gemeente Stichtse Vecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 27 mei 2022, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht beoordeeld. Eiser had op 18 oktober 2020 een Wob-verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op de besluiten om de markttijden en marktindeling in Breukelen niet te wijzigen tijdens de coronamaatregelen. Het college heeft 150 documenten aangetroffen die onder de reikwijdte van het verzoek vallen, waarvan 19 volledig openbaar zijn gemaakt en 131 gedeeltelijk. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de gedeeltelijke weigering van openbaarmaking van bepaalde documenten, waaronder de weglakking van persoonsgegevens.

De rechtbank stelt vast dat de zaak niet gaat over de inhoud van de documenten, maar over de vraag of de weigering tot openbaarmaking terecht was. De rechtbank oordeelt dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het belang van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er documenten zijn die niet zijn gevonden of dat de weigering tot openbaarmaking onterecht was. De rechtbank concludeert dat het college de Wob correct heeft toegepast en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, en is openbaar uitgesproken. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3790

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder
(gemachtigde: M. van Asch).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van het college op zijn Wob-verzoek.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 15 januari 2021 gedeeltelijk ingewilligd. Met het bestreden besluit van 26 juli 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder hierbij gebleven.
Op 2 augustus 2021 heeft verweerder een aanvullend besluit op het bezwaar van eiser genomen. In dit besluit heeft verweerder alsnog (gedeeltelijk) de openbaarmaking geweigerd van de bijlagen bij documenten 141 en 145.
De rechtbank heeft het beroep op 28 april 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld van [A] , en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Eiser heeft op 18 oktober 2020 verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op de besluiten om de markttijden en marktindeling in Breukelen niet te wijzigen gedurende de periode dat de coronamaatregelen van kracht zijn.
Het college heeft 150 documenten aangetroffen die onder de reikwijdte van eisers verzoek vallen. Hiervan heeft zij er 19 volledig openbaar gemaakt. De overige 131 documenten heeft het college gedeeltelijk openbaar gemaakt. In 119 documenten heeft zij alleen de persoonsgegevens weggelakt; in 12 documenten heeft zij ook andere passages weggelakt.
De rechtbank merkt allereerst op dat deze zaak niet gaat over de inhoud van de documenten of over de regelgeving van de gemeente rondom de markt. De door eiser gemaakte opmerkingen over in de documenten ten onrechte ingenomen standpunten, verkeerde keuzes van verweerder en de in zijn ogen onjuiste gang van zaken omtrent de markttijden en -indeling, laat de rechtbank daarom buiten beschouwing. Ook de door eiser opgeworpen vragen over wie tekeningen heeft opgesteld en ingebracht in het proces en of een brief over het aantal auto’s dat op de markt is toegestaan, wel of niet is verzonden aan de marktkooplieden, kan de rechtbank niet beantwoorden.
Verder heeft als uitgangspunt te gelden dat een Wob-verzoek alleen betrekking heeft op documenten die er zijn op het moment van dat verzoek. Documenten die er niet zijn, zijn er niet en het bestuursorgaan is niet verplicht tot het opstellen van documenten, zoals bijvoorbeeld telefoonnotities. Het is een bestuursorgaan toegestaan om telefonisch contact te hebben en mondeling afspraken te maken. Er bestaat geen verplichting om telefoonnotities te maken of om alles schriftelijk vast te leggen, zoals eiser suggereert. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat verweerder niet goed gezocht heeft en documenten niet boven tafel heeft gekregen die er wel zijn, overweegt de rechtbank dat hij dit niet aannemelijk heeft gemaakt.
De rechtbank beoordeelt de gedeeltelijke weigering tot openbaarmaking van de documenten. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Om dit te kunnen doen heeft de rechtbank kennis genomen van de geheim gehouden passages in de documenten. Eiser heeft hiervoor toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiser heeft aangevoerd dat hij document 86 nooit heeft ontvangen. De rechtbank stelt echter vast dat dit document zich wel bij de stukken bevindt die bij het primaire besluit (gedeeltelijk) openbaar zijn gemaakt. De rechtbank houdt het er daarom voor dat eiser zich vergist. Voor zover eiser bedoelt dat ten onrechte onderdelen zijn geweigerd verwijst de rechtbank naar rechtsoverwegingen 7 en 9.
Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder geen persoonsgegevens weg mocht lakken, omdat nu onduidelijk blijft wie met wie communiceert. Eiser noemt specifiek de documenten 36, 80, 89, 106, 116, 131 en 132. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking als het gaat om namen. Dat geldt ook voor document 86. Ook namen van ambtenaren heeft verweerder op deze grond weg kunnen lakken, omdat het niet gaat om ambtenaren die wegens hun functie in de openbaarheid treden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er omstandigheden zijn op grond waarvan het belang van openbaarheid in dit geval zwaarder moet wegen. De rechtbank stelt bovendien vast dat het college namen heeft weggelakt, maar de extensies van e-mailadressen wel openbaar heeft gemaakt. Op die manier is waar mogelijk toch inzichtelijk welke organisatie het e-mailbericht heeft verstuurd of ontvangen.
In de documenten 36, 104, 114 en 115 heeft verweerder enkele passages weggelakt, omdat ze betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer van de schrijver(s) van de berichten. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het belang van openbaarmaking voor deze passages niet opweegt tegen het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de schrijver(s).
Aan de weigering tot openbaarmaking van een aantal passages in de documenten heeft verweerder artikel 11, eerste lid, van de Wob ten grondslag gelegd. Eiser heeft in het bijzonder de weigering tot openbaarmaking van (passages in) de bijlage bij document 141 en van document 145 (inclusief bijlage) bestreden. De rechtbank is na kennisneming ervan van oordeel dat het om documenten gaat die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad, zoals verweerder heeft gesteld.
De bijlage bij document 141 is een concepttekst voor een Raadsinformatiebrief. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de geweigerde passages persoonlijke beleidsopvattingen bevatten.
De bijlage bij document 145 is de concepttekst voor de Raadsinformatiebrief # 62 van 28 augustus 2020. De concepttekst komt grotendeels woordelijk overeen met de Raadsinformatiebrief zoals hij openbaar is gemaakt. Daarover hoeft de rechtbank dus niet te oordelen. De opmerkingen in de kantlijn zijn weggelakt. Deze opmerkingen bevatten persoonlijke beleidsopvattingen van de opsteller ervan, zodat verweerder terecht geweigerd heeft deze openbaar te maken. Hetzelfde geldt voor de passages in document 145 zelf, die verweerder heeft weggelakt.
Ook over de weggelakte passages in de documenten 84, 85, 86, 133, 142, 143 en 146 heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat artikel 11, eerste lid, van de Wob zich tegen openbaarmaking daarvan verzet.

Conclusie

De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat verweerder juiste toepassing heeft gegeven aan de Wob. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.