ECLI:NL:RBMNE:2022:1997

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
16/288321-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en bedreiging van politieagenten tijdens achtervolging met auto

Op 25 mei 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 26-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging van twee politieagenten. De verdachte had op 23 oktober 2021 in Woerden met zijn auto geprobeerd om op een van de verbalisanten in te rijden tijdens een achtervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn rijgedrag niet alleen de verkeersregels ernstig had geschonden, maar ook levensgevaar had veroorzaakt voor de verbalisanten en andere weggebruikers. De verdachte reed zonder geldig rijbewijs en weigerde medewerking aan een bloedproef. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en ontzegde de verdachte de rijbevoegdheid voor drie jaar. Daarnaast werd een geldboete van 500 euro opgelegd voor het rijden zonder geldig rijbewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet had vergewist van de aanwezigheid van de verbalisanten en dat hij de aanmerkelijke kans op de dood van een ander had aanvaard. De rechtbank achtte de feiten bewezen en verklaarde de verdachte strafbaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/288321-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1995] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de PI Nieuwegein,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 februari 2022 (pro forma), 5 april 2022 (pro forma) en 12 mei 2022 (inhoudelijke behandeling).
Tijdens de inhoudelijke behandeling heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, en van dat wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.J Tieman, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte van vijf strafbare feiten. Deze verdenking staat beschreven in de tenlastelegging. De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Kort en feitelijk weergegeven, komt de verdenking er op neer dat verdachte:
Feit 1:
primair: op of omstreeks 23 oktober 2021 in Woerden heeft geprobeerd om [verbalisant 1] te doden door met een auto op hem in te rijden;
subsidiair: op of omstreeks 23 oktober 2021 in Woerden heeft geprobeerd om aan [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een auto op hem in te rijden;
meer subsidiair:of om omstreeks 23 oktober 2021 in Woerden [verbalisant 1] heeft bedreigd door met een auto op hem in te rijden.
Feit 2:
op 23 oktober 2021 in Woerden [verbalisant 2] heeft bedreigd door met een auto op hem in te rijden.
Feit 3:
op of omstreeks 24 oktober 2021 in Woerden geen medewerking heeft verleend aan het aan hem bevolen bloedonderzoek.
Feit 4:
primair:op of omstreeks 23 oktober 2021 in Woerden de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
subsidiair: op of omstreeks 23 oktober 2021 in Woerden gevaar op de weg heeft veroorzaakt waardoor het verkeer op de weg werd gehinderd.
Feit 5:
op of omstreeks 23 oktober 2021 in Woerden zonder geldig rijbewijs heeft gereden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen zijn. Daartoe heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd.
Allereerst vindt de officier van justitie op grond van de verklaringen van de verbalisanten en de verklaring van verdachte zelf, voor zover het de door verdachte gereden snelheid betreft, dat vast te stellen is dat verdachte opzettelijk (in voorwaardelijke zin) geprobeerd heeft om [verbalisant 1] te doden door met een auto op hem in te rijden (feit 1 primair).
Voorts vindt de officier van justitie dat het handelen van verdachte in redelijkheid de vrees kon opwekken dat verdachte met zijn auto [verbalisant 2] zou aanrijden. Dat [verbalisant 2] geen aangifte heeft gedaan, is volgens de officier van justitie niet relevant en ook niet noodzakelijk om tot een bewezenverklaring van bedreiging te komen (feit 2).
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de verklaringen van de verbalisanten en de verklaring van verdachte volgt dat verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden. In de visie van de officier van justitie heeft verdachte met zijn handelen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen veroorzaakt (feit 4 primair). Daarnaast heeft verdachte de aan hem bevolen bloedproef geweigerd en heeft verdachte verklaard te hebben gereden zonder geldig rijbewijs (feit 3 en 5).
De officier van justitie heeft gewezen op het bestaan van eendaadse samenloop tussen feit 1 en 4 en ook op het feit dat feit 4 en 5 overtredingen zouden betreffen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij [verbalisant 1] op geen enkel moment heeft gezien. In de visie van de raadsman kan het (voorwaardelijk) opzet op de dood van [verbalisant 1] enkel worden aangenomen, indien en voor zover kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat [verbalisant 1] stond op de plek waar verdachte heen manoeuvreerde. Ook stelt de raadsman dat verdachte, bij het passeren van [verbalisant 1] , slechts 30 km/h zou hebben gereden waardoor er bij een aanrijding geen aanmerkelijke kans op de dood zou hebben bestaan. Over feit 1 meer subsidiair heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt.
Voorts vindt de raadsman dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. Over dit feit heeft de raadsman aangevoerd dat de aan verdachte verweten gedragingen te algemeen van aard zijn en dat deze gedragingen niet de redelijke vrees kunnen hebben opgewekt dat [verbalisant 2] daadwerkelijk door verdachte zou worden aangereden.
De raadsman heeft zich ter zake van feit 3, 4 en 5 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs [1]
Feit 1 (primair) en feit 2
Op 23 oktober 2021 wordt verdachte, rijdend in een Mercedes (gekentekend: [kenteken] ), door verschillende politieauto’s achtervolgd door (het centrum van) Woerden. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verklaard dat zij hoorden dat de Mercedes in hun richting reed en besloten de weg te blokkeren door hun politievoertuig schuin over de tegengestelde weghelft van de Hollandbaan te plaatsen, ter hoogte van de rotonde en de oversteekplaats voor fietsers en voetgangers. Zij activeerden de optische- en geluidssignalen van het politievoertuig en zagen dat de Mercedes nog steeds met hoge snelheid de rotonde naderde. [2] Daarop zijn de verbalisanten uit het dienstvoertuig gesprongen omdat, zo verklaart [verbalisant 1] , het erop leek alsof de Mercedes het dienstvoertuig ging rammen. [verbalisant 1] is het fietspad rondom de rotonde opgerend en heeft gekeken in de richting van [verbalisant 2] . [verbalisant 1] zag dat de Mercedes nog steeds in de richting reed van [verbalisant 2] en verklaarde dat hij dacht “dat verbalisant [verbalisant 2] dood gereden zou worden”. [3] Verbalisant [verbalisant 3] , de bestuurder van het achtervolgende politievoertuig, zag op dat moment dat de Mercedes op hun dienstvoertuig uitliep terwijl zijn boordsnelheidsmeter een snelheid van 140 kilometer per uur aangaf. Hij verwachtte dat de bestuurder van de Mercedes zou inrijden op de verbalisanten. [verbalisant 3] zag vervolgens de remlichten van de Mercedes oplichten waarbij de auto over het trottoir en het fietspad werd gestuurd en het politievoertuig van [verbalisant 2] en [verbalisant 1] rechts voorbij reed. [4] [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij aldaar gepositioneerd stond en op circa 8 à 10 meter afstand twee witte koplampen op zich af zag komen. Kort daarvoor had hij gezien dat de Mercedes ‘wat vaart minderde’ maar nog steeds met ‘een behoorlijke snelheid’ reed. Hij was doodsbang en dacht dat hij geschept zou worden. Toen de auto vlak bij hem was, moest [verbalisant 1] uit de rijlijn van de Mercedes springen. [5] Verbalisant [verbalisant 4] , de bijrijdster van [verbalisant 3] , zag dat [verbalisant 1] moest wegspringen voor de aanrijdende Mercedes die met hoge snelheid op haar collega inreed. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij het dwars geparkeerde politievoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op het wegdek heeft zien staan. Ook heeft verdachte verklaard dat hij met zijn vlucht probeerde te ontkomen aan de politieagenten die hem achtervolgden. Verdachte heeft verklaard dat hij eerst op het politievoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is afgereden en vervolgens het politievoertuig heeft ontweken door met een snelheid van ongeveer 30 km/h rechtsaf het fietspad rondom de rotonde op te rijden.
Feit 3, 4 (primair) en 5
Deze feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft deze feiten bekend en de raadsman heeft ter zake van deze feiten geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden schrijft de rechtbank niet uit wat er in de bewijsmiddelen opgetekend staat, maar somt zij de bewijsmiddelen op en verwijst zij met voetnoten naar de vindplaats daarvan.
- De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 12 mei 2022. [7]
- Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] . [8]
- Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] . [9]
- Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] . [10]
- Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] . [11]
- Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] . [12]
- Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] . [13]
- Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] . [14]
Deze bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt ter bewijs van het feit waarop ze gezien hun inhoud betrekking hebben.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Algemene overweging
Wat niet wordt betwist en daarom door de rechtbank als vaststaand feit wordt beschouwd, is dat verdachte wilde ontkomen aan de politieagenten die hem achtervolgden. Verder stelt de rechtbank vast dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de vlucht van verdachte wilden voorkomen en daartoe hun politievoertuig – zichtbaar en hoorbaar – voor de rotonde en op de rijstrook van verdachte hebben geplaatst. De rotonde werd daarnaast goed verlicht door middel van lantaarnpalen. Verdachte is in de richting van het dienstvoertuig gereden en heeft in de laatste meters een manoeuvre rechtsaf uitgevoerd om het politievoertuig via het voet- en fietspad te ontwijken om zijn vlucht voort te kunnen zetten.
Feit 1 (primair)
Door en namens verdachte is in het geding gebracht dat verdachte niet het opzet op de dood c.q. de zware mishandeling van [verbalisant 1] heeft gehad. Dit omdat verdachte hem, [verbalisant 1] , niet zou hebben gezien. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld in hoeverre op basis van de hiervoor genoemde redengevende feiten en omstandigheden al dan niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk geprobeerd heeft om [verbalisant 1] te doden.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Voor de vaststelling dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte willens en wetens geprobeerd heeft om [verbalisant 1] van het leven te beroven. Voldoende is dat er een aanmerkelijke kans op de dood van [verbalisant 1] bestond, van welke kans verdachte zich bewust is geweest en dat verdachte (desondanks) deze kans op het intreden van de dood heeft aanvaard (anders gezegd: dat hij de kans “op de koop toe heeft genomen”).
In zijn algemeenheid is de rechtbank van oordeel dat er naar ervaringsregels een aanmerkelijke kans bestaat op het intreden van de dood van een ongemotoriseerde medeweggebruiker, wanneer de bestuurder van een voertuig deze met een hoge of aanzienlijke snelheid aanrijdt. Toegespitst op onderhavige zaak is de rechtbank van oordeel dat er een aanmerkelijke kans bestond op het intreden van de dood van [verbalisant 1] . Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte zich bewust geweest van deze aanmerkelijke kans en heeft hij deze kans desondanks aanvaard. In het navolgende legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
De eerste melding over het rijgedrag van verdachte komt bij het Operationeel Centrum (“de meldkamer”) binnen om 20.38 uur. Vervolgens maken de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] om 20.42 uur contact met de Mercedes en volgt er een minutenlange achtervolging waarin verdachte met zijn voertuig diverse verkeersovertredingen begaat en binnen de bebouwde kom (extreem) hoge snelheden behaalt. Om 20.48 uur rijdt verdachte de Hollandbaan op en om 20.49 uur rijdt verdachte het fietspad op, teneinde de wegblokkade van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te ontwijken. Gelet op dit rijgedrag van verdachte en het gevaarzettende element dat hier van uitging, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de aanwezigheid van [verbalisant 1] rondom het politievoertuig had kunnen en moeten verwachten. Door de wegblokkade te ontwijken, de rijweg te verlaten en het voet- en fietspad op te rijden, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [verbalisant 1] bewust aanvaard. Bij het passeren van de wegblokkade heeft verdachte zich namelijk op geen enkel moment vergewist van de mogelijke (en logischerwijs te verwachten) aanwezigheid van verbalisanten (in dit geval [verbalisant 1] ). Het was voor verdachte daarbij ook mogelijk om [verbalisant 1] waar te nemen, gelet op het feit dat de rotonde deugdelijk was verlicht, de koplampen van de Mercedes op [verbalisant 1] hebben geschenen en verbalisant [verbalisant 4] wel [verbalisant 1] heeft gezien, terwijl zij zich op dat moment op een grotere afstand van [verbalisant 1] bevond dan verdachte.
Dat verdachte bij het passeren van de wegblokkade een snelheid van 30 km/h zou hebben gereden, acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft weliswaar geremd vlak voordat hij de bocht naar rechts maakte, maar blijkens de verklaring van [verbalisant 1] had dit slechts tot gevolg dat verdachte ‘wat’ vaart minderde terwijl hij nog steeds met hoge snelheid reed. Dat die snelheid aanzienlijk moet zijn geweest, concludeert de rechtbank uit het feit dat, vlak daarvoor, de opvolgende politieauto 140 km/h reed, terwijl verdachte op die politieauto uitliep. Om vanuit een snelheid van meer dan 140 km/h terug te komen op 30 km/h had verdachte niet ‘wat’ vaart moeten minderen, maar langdurig en zeer stevig moeten remmen. Dat is gesteld noch gebleken. Uit de verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 4] blijkt juist dat verdachte bij het maken van de bocht (nog steeds) een hoge snelheid had.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte opzettelijk heeft geprobeerd om [verbalisant 1] van het leven te beroven. De rechtbank zal het onder feit 1 primair dan ook bewezen verklaren.
Feit 2
De rechtbank overweegt dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging, als bedoeld in artikel 285, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, vereist is dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kan zijn ontstaan dat verdachte de bedreiging ten uitvoer zou leggen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat dat de beoordeling van het vereiste van “redelijke vrees” is geobjectiveerd. Niet vereist is immers dat het opzet van verdachte ook gericht is op de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de bedreiging. Met andere woorden: bij de beoordeling van de vraag naar de “redelijke vrees” is niet relevant of verdachte – zoals bijvoorbeeld in onderhavig geval – ook daadwerkelijk het opzet heeft [verbalisant 2] iets aan te doen. Voor een strafbare bedreiging is voldoende dat de gedraging
in zijn algemeenheidgeschikt is om de vrees voor een inbreuk op de lichamelijke integriteit van [verbalisant 2] teweeg te brengen.
Aan de hand van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die met zijn voertuig met grote snelheid in de richting van [verbalisant 2] is gereden. In de gegeven omstandigheden en in het bijzonder gelet op de reeds minutenlang durende achtervolging, waarin verdachte nietsontziend en zeer gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond, is het
in zijn algemeenheidredelijkerwijs voorstelbaar dat bij [verbalisant 2] de vrees is ontstaan dat verdachte op hem zou inrijden.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen. De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte [verbalisant 2] heeft bedreigd door met een auto in zijn richting te rijden. De rechtbank zal feit 2 dan ook bewezen verklaren.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1 (primair):
op 23 oktober 2021 te Woerden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [verbalisant 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto met aanzienlijke snelheid, op die [verbalisant 1] is ingereden, waardoor die [verbalisant 1] opzij heeft moeten springen om een aanrijding te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
op 23 oktober 2021, te Woerden, [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde auto in de richting van die [verbalisant 2] gereden;
Feit 3:
op 24 oktober 2021 te Woerden, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie om zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;
Feit 4 (primair):
op 23 oktober 2021 te Woerden als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- op de Kerkhoflaan, Nieuwendijk en ’s Gravensloot meermalen geen gevolg te geven aan een stopteken gegeven door een politieambtenaar, en
- vervolgens op de Oudelandseweg een voor hem rijdend politievoertuig in te halen en kort vóór die andere personenauto in te voegen ("snijden") ten gevolge waarvan de bestuurder van het ingehaalde voertuig krachtig moest remmen om een aanrijding te voorkomen, en
- vervolgens met een snelheid van ongeveer (tenminste) 150 km/h te rijden, en
- vervolgens af te slaan, terwijl een hem tegemoetkomend voertuig reeds was genaderd, ten gevolge waarvan de bestuurder van het naderende voertuig moest remmen om een aanrijding te voorkomen, en
- vervolgens op de Polanerbaan naar links te sturen en (in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) een doorgetrokken streep te overschrijden, en
- vervolgens met een snelheid van ongeveer (tenminste) 95 km/h te rijden dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 km/h, en
- vervolgens op de Middenlandbaan met een snelheid van ongeveer (tenminste) 150 km/h te rijden dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 km/h, en
- vervolgens op de Wulverhorstbaan met een snelheid van ongeveer (tenminste) 120 km/h te rijden dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 km/h, en
- vervolgens, (nabij de kruising met de Waardsebaan) geen gevolg te geven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij niet gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, maar is hij doorgereden, en
- vervolgens op de Hollandbaan met een snelheid van ongeveer (tenminste) 140 km/h te rijden, dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 km/h, en
- vervolgens met aanzienlijke snelheid blijven rijden in de richting van op diezelfde weg staand, herkenbaar politievoertuig en verbalisanten door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar voor anderen te duchten was;
Feit 5:
op 23 oktober 2021 te Woerden, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, (op onder meer) de Westdam, terwijl de geldigheidsduur van het rijbewijs dat voor het besturen van die categorie motorrijtuigen was vereist, te weten categorie B, meer dan één jaar was verstreken;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 (primair) en feit 4 (primair):
de eendaadse samenloop van:
poging tot doodslag
en
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.
Feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling.
Feit 3:
overtreding van artikel 6 lid 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Feit 5:
overtreding van artikel 107 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank ter zake van feit 1 (primair), 2 en 3 aan verdachte een gevangenisstraf oplegt voor de duur van vierentwintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie vindt dat aan het voorwaardelijke strafdeel de algemene en bijzondere voorwaarden moeten worden verbonden zoals door Reclassering Nederland is geadviseerd in de rapportage van 4 april 2022. Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank voor deze feiten aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid oplegt voor de duur van drie jaren.
Ter zake van feit 4 en 5 heeft de officier van justitie afzonderlijke straffen gevorderd. Dit, naar de rechtbank begrijpt, vanwege de veronderstelling dat feit 4 en 5 overtredingen zouden betreffen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank ter zake van feit 4 aan verdachte oplegt een taakstraf voor de duur van 60 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. Ter zake van feit 5 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte oplegt een geldboete ter hoogte van 500,- euro en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aan de rechtbank verzocht om geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Vanwege de duur van het voorarrest heeft de raadsman aan de rechtbank verzocht om feit 4 en 5 af te doen door middel van een rechterlijk pardon.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft op 23 oktober 2021 geprobeerd om aan de politie te ontkomen en heeft zich daarbij schuldig gemaakt aan diverse ernstige verkeersovertredingen, alsmede een poging tot doodslag en een bedreiging van twee politieagenten. Daarnaast reed verdachte zonder geldig rijbewijs en weigerde hij zijn medewerking aan de aan hem bevolen bloedproef.
Het handelen van verdachte heeft levensgevaarlijke situaties opgeleverd voor diverse verbalisanten en ook voor willekeurige verkeersdeelnemers. Uit het handelen van verdachte blijkt dat hij zijn eigen belang om zich aan zijn aanhouding te onttrekken, heeft laten prevaleren boven het recht op leven van (in het bijzonder) verbalisant [verbalisant 1] . Echter, ook om de veiligheid van anderen heeft verdachte zich op geen enkel moment bekommerd. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie op naam van verdachte van 23 december 2021. Uit het uittreksel blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, ter zake van het besturen van een voertuig onder invloed van alcohol. Het gros van de incidenten dateert van langere tijd geleden, maar verdachte heeft ook op 9 september 2020 (nog) een strafbeschikking opgelegd gekregen voor rijden onder invloed van alcohol. De documentatie van verdachte rekent de rechtbank dan ook in strafverzwarende zin mee.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een rapportage van Reclassering Nederland van 4 april 2022. De reclassering tekent op dat verdachte ondoordachte keuzes maakt en weinig verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen in het verkeer. Daarnaast ziet de reclassering een relatie met het middelengebruik door verdachte. De reclassering adviseert dan ook dat aan verdachte als bijzondere voorwaarden worden opgelegd (i.) een meldplicht bij de reclassering en (ii.) een gedragsinterventie middelengebruik. Omdat de rechtbank het van groot belang vindt dat het risico op recidive zo goed mogelijk wordt ingedamd, neemt de rechtbank het advies van de reclassering over en zal zij aan verdachte een deels voorwaardelijke straf opleggen met voornoemde bijzondere voorwaarden daaraan verbonden.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft – zoals ook door de wet wordt voorgeschreven – verschillende straffen gevorderd voor het totaal aan bewezenverklaarde misdrijven enerzijds en de afzonderlijke overtredingen anderzijds. Nu de rechtbank zowel misdrijven als overtredingen bewezen verklaart, legt de rechtbank ook afzonderlijke straffen op, waarbij de rechtbank opmerkt dat de officier van justitie abusievelijk feit 4 (primair) als overtreding heeft aangeduid. De rechtbank komt dan ook tot de oplegging van een totale straf voor de misdrijven, ten laste gelegd onder feit 1 (primair), feit 2, feit 3 en feit 4 (primair), alsmede tot een afzonderlijke straf voor de onder feit 5 ten laste gelegde overtreding.
Feit 1 (primair), feit 2, feit 3 en feit 4 (primair)
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde misdrijven, niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, neemt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden als uitgangspunt. Omdat de rechtbank het van groot belang acht dat verdachte niet opnieuw de fout in gaat, bepaalt de rechtbank dat van deze gevangenisstraf een deel van 12 maanden voorwaardelijk wordt opgelegd. Aan dit voorwaardelijke deel verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering is geadviseerd in de rapportage van 4 april 2022, met een proeftijd van drie jaren. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze straf enerzijds recht aan het belang van (speciale) preventie en geeft het anderzijds uiting aan de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde misdrijven.
Voorts acht de rechtbank de ontzegging van de rijbevoegdheid van verdachte om motorvoertuigen te besturen voor alle vier bewezen verklaarde misdrijven passend en geboden. De rechtbank legt deze ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van drie jaren.
Feit 5
Voor het rijden zonder geldig rijbewijs legt de rechtbank aan verdachte op een geldboete van 500,- euro. De rechtbank bepaalt dat, indien deze geldboete niet wordt voldaan, vervangende hechtenis voor de duur van 10 dagen kan worden toegepast.
Naast de oplegging van de geldboete, ontzegt de rechtbank voor dit feit de rijbevoegdheid van verdachte voor de duur van zes maanden.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de volgende in beslag genomen en niet teruggegeven goederen worden onttrokken aan het verkeer:
  • 1 stuk wit gevouwen verpakking met inhoud (G2894951);
  • 1 stuk munitie (G2896456).
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt over het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de volgende in beslag genomen en niet teruggegeven goederen moeten worden onttrokken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemene belang:
  • 1 stuk wit gevouwen verpakking met inhoud (G2894951);
  • 1 stuk munitie (G2896456).

10.BENADEELDE PARTIJ

[verbalisant 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van 950,- euro aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de vordering in zijn geheel toewijst, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en onder vermeerdering van de wettelijke rente.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De conclusies van de rechtbank brengen met zich dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [verbalisant 1] en dat verdachte in beginsel verplicht is om de geleden schade te vergoeden.
De rechtbank overweegt dat uit het procesdossier volgt dat de aard en de ernst van de normschending met zich brengt dat sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek, wat heeft geresulteerd in schade voor [verbalisant 1] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verbalisant 1] dan ook recht op een immateriële schadevergoeding die naar billijkheid wordt vastgesteld. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van 950,- euro billijk en zal de vordering tot schadevergoeding dan ook tot dit bedrag toewijzen.
Bovendien zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen, tot aan de dag der algehele voldoening, te weten vanaf 23 oktober 2021.
Daarnaast zal de rechtbank als extra waarborg de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Deze maatregel brengt met zich dat het CJIB de inning van de vordering zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 36b, 36c, 36f, 45, 55, 57, 58, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht; en
  • 5a, 107, 163, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994,
zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 (primair), feit 2, feit 3, feit 4 (primair) en feit 5 bewezen, zoals hiervoor in rubriek 5 staat vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte hiervan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging van straf
Feit 1 (primair), feit 2, feit 3 en feit 4 (primair)
- veroordeelt verdachte
tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf
in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat een gedeelte van
twaalf (12) maanden van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd;
- stelt daarbij
een proeftijd van drie (3) jarenvast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- en als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
o zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te (3524 SJ) Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
o actief deelneemt aan de gedragsinterventie leefstijltraining of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
Feit 5
- veroordeelt verdachte
tot de betaling van een geldboete van 500,- euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door tien (10) dagen hechtenis;
Oplegging van maatregel
Feit 1 (primair), feit 2, feit 3 en feit 4 (primair)
- ontzegt verdachte van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen voor de duur van drie (3) jaren;
Feit 5
- ontzegt verdachte van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen voor de duur van zes (6) maanden;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen met de volgende goednummers:
o 1 stuk wit gevouwen verpakking met inhoud (G2894951);
o 1 stuk munitie (G2896456).
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [verbalisant 1] , een bedrag van 950,- euro aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, [verbalisant 1] , een bedrag van 950,- euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 19 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat de gijzeling de verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat bij volledige voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. Vonk, voorzitter, mr. I. Jadib en mr. G. Konings, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.B. Venema, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 mei 2022.
mr. G. Konings is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 23 oktober 2021 te Woerden, in elk geval in het arrondissement Midden Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [verbalisant 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans aanzienlijke snelheid, op die [verbalisant 1] is ingereden, althans in de richting van die [verbalisant 1] is gereden waardoor die [verbalisant 1] opzij heeft moeten springen om een aanrijding te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 oktober 2021 te Woerden, in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans aanzienlijke snelheid, op die [verbalisant 1] is ingereden, althans in de richting van die [verbalisant 1] is gereden waardoor die [verbalisant 1] opzij heeft moeten springen om een aanrijding te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 oktober 2021 te Woerden, in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, [verbalisant 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans met aanzienlijke snelheid, op die [verbalisant 1] ingereden waardoor die [verbalisant 1] opzij heeft moeten springen om een aanrijding te voorkomen, althans in de richting van die [verbalisant 1] gereden;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 23 oktober 2021 te Woerden, in elk geval in het arrondissement Midden Nederland, [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans met aanzienlijke snelheid, op die [verbalisant 2] ingereden, althans in de richting van die [verbalisant 2] gereden;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 24 oktober 2021 te Woerden, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
( art 163 lid 6 Wegenverkeerswet 1994 )
4
hij op of omstreeks 23 oktober 2021 te Woerden als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- op de Kerkhoflaan en/of Nieuwendijk en/of ’s Gravensloot meermalen geen gevolg te geven aan een stopteken gegeven door een (politie)ambtenaar, en/of
- ( vervolgens) op de Oudelandseweg een voor hem rijdend (politie)voertuig in te halen en kort vóór die andere personenauto in te voegen ("snijden") ten gevolge waarvan de bestuurder van het ingehaalde voertuig (krachtig) moest remmen en/of uitwijken om een aanrijding te voorkomen, en/of
- ( vervolgens) met een snelheid van ongeveer (tenminste) 150 km/h te rijden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 km/h, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of
- ( vervolgens) af te slaan, terwijl een hem tegemoetkomend voertuig reeds op korte afstand was genaderd, ten gevolge waarvan de bestuurder van het naderende voertuig (krachtig) moest remmen en/of uitwijken om een aanrijding te voorkomen,
en/of
- ( vervolgens) op de Polanerbaan naar links te sturen en/of naar links te gaan en/of (in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) een doorgetrokken streep te overschrijden, en/of
- ( vervolgens) met een snelheid van ongeveer (tenminste) 95 km/h te rijden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 km/h, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of
- ( vervolgens) op de Middenlandbaan met een snelheid van ongeveer (tenminste) 150 km/h te rijden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 km/h, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of
- ( vervolgens) op de Wulverhorstbaan met een snelheid van ongeveer (tenminste) 120 km/h te rijden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 km/h, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of
- ( vervolgens), (nabij de kruising met de Waardsebaan) geen gevolg te geven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij niet gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, maar is hij (met onverminderde snelheid) doorgereden, en/of
- ( vervolgens) op de Hollandbaan met een snelheid van ongeveer (tenminste) 140 km/h te rijden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 km/h, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of
- ( vervolgens) met (een hoge, althans aanzienlijke) snelheid in te rijden en/of blijven rijden in de richting van op diezelfde weg staand, (herkenbare) politievoertuigen en/of verbalisant(en) door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
( art 5a lid 1 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 oktober 2021 te Woerden als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg,
- op de Kerkhoflaan en/of Nieuwendijk en/of ’s Gravensloot meermalen geen gevolg heeft gegeven aan een stopteken gegeven door een (politie)ambtenaar, en/of
- ( vervolgens) op de Oudelandseweg een voor hem rijdend (politie)voertuig in heeft gehaald en kort vóór die andere personenauto in heeft gevoegd ("snijden") ten gevolge waarvan de bestuurder van het ingehaalde voertuig (krachtig) moest remmen en/of uitwijken om een aanrijding te voorkomen, en/of
- ( vervolgens) met een snelheid van ongeveer (tenminste) 150 km/h heeft gereden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 km/h, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of
- ( vervolgens) af is geslagen, terwijl een hem tegemoetkomend voertuig reeds op korte afstand was genaderd, ten gevolge waarvan de bestuurder van het naderende voertuig (krachtig) moest remmen en/of uitwijken om een aanrijding te voorkomen, en/of
- ( vervolgens) op de Polanerbaan naar links is gestuurd en/of naar links is gegaan en/of (in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) een doorgetrokken streep heeft overschreden, en/of
- ( vervolgens) met een snelheid van ongeveer (tenminste) 95 km/h heeft gereden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 km/h, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of
- ( vervolgens) op de Middenlandbaan met een snelheid van ongeveer (tenminste) 150 km/h heeft gereden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 km/h, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of
- ( vervolgens) op de Wulverhorstbaan met een snelheid van ongeveer (tenminste) 120 km/h heeft gereden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 km/h, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of
- ( vervolgens), (nabij de kruising met de Waardsebaan) geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij niet gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, maar is hij (met onverminderde snelheid) doorgereden, en/of
- ( vervolgens) op de Hollandbaan met een snelheid van ongeveer (tenminste) 140 km/h heeft gereden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 km/h, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of
- ( vervolgens) met (een hoge, althans aanzienlijke) snelheid in is gereden en/of blijven rijden in de richting van op diezelfde weg staand, (herkenbare) politievoertuigen en/of verbalisant(en)door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
5
hij op of omstreeks 23 oktober 2021 te Woerden, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, (op onder meer) de Westdam, terwijl de geldigheidsduur van het rijbewijs dat voor het besturen van die categorie motorrijtuigen was vereist, te weten categorie B, meer dan één jaar was verstreken;
( art 107 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. De processen-verbaal zijn allemaal in de wettelijke vorm opgemaakt en als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaalnummer PL0900-2021337333 (doorgenummerde pagina’s 1 t/m 413).
2.Een proces-verbaal van bevindingen van 24 oktober 2021 (p. 52)
3.Een proces-verbaal van bevindingen van 24 oktober 2021 (p. 46).
4.Een proces-verbaal van bevindingen van 24 oktober 2021 (p. 42).
5.Een proces-verbaal van bevindingen van 24 oktober 2021 (p. 47).
6.Een proces-verbaal van bevindingen van 24 oktober 2021 (p. 45).
7.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 12 mei 2022.
8.Een proces-verbaal van bevindingen van 24 oktober 2021 (p. 41-43).
9.Een proces-verbaal van bevindingen van 24 oktober 2021 (p. 44-45).
10.Een proces-verbaal van bevindingen van 8 november 2021 (p. 204-207).
11.Een proces-verbaal van bevindingen van 24 oktober 2021 (p. 51-53)
12.Een proces-verbaal van bevindingen van 24 oktober 2021 (p. 46-48).
13.Een proces-verbaal van bevindingen van 1 november 2021 (p. 130-131).
14.Een proces-verbaal van bevindingen van 24 oktober 2021 (p. 160).